| |
X.
Toen hij weer in Schotevelde terug was leek alles van de vacantie wel als een mooie droom.
Hij herkende zijn kamer weer, en alles in het huis van oom Cateur, en de straten van het stadje. Dat was wáár ook. Daar had hij nu al een jaar gewoond, en in den Haag was hij het glad vergeten! Een héél jaar had hij daar op Corrie gewacht, en nù had hij haar alweer gezien, en het was alweer voorbij. Hoe gauw, hoe gauw gaat alles! En hoe gemakkelijk! Als één jaar zoo gauw doorgemaakt was, dan zouden vier of vijf jaar toch óók wel ééns over zijn. En dan zou hij óok groot zijn. Dan was de Hoogere Burgerschool al lang voorbij, en was hij al een paar jaar student. Corrie zou dan een en twintig zijn, en hij ook. En dan zou hij 't heusch doen, wat zij gezegd had. Dan zou hij heel deftig naar haar papa en mama gaan en om haar hand
| |
| |
vragen. Haar hand! Neen, haar héélemaal, haar mooie gezichtje, en haar schoudertjes, en haar zachte borstje, haar hééle Meisje. En dan mocht zij altijd bij hem blijven, altijd, altijd. Verbeeld je eens, zeg, altijd zoo'n lieveling bij je in huis hebben, en de deuren toe, heel alleen van je eigen, en al de andere menschen zijn buiten, en mogen niet binnenkomen!
Als ze maar bleef van hem houën! Als Corrie maar altijd om hem bleef denken. Ze was zoo héél, héél mooi! Er zouden zooveel ánderen verliefd op haar worden. Natuurlijk dat moést wel. Ze was het mooiste meisje van den Haag. En die anderen waren misschien veel ouder dan hij, en misschien wel erg rijk! Zou ze dan wel om het Jongetje blijven denken? Ja, natuurlijk zou ze dat. Het is leelijk om niet te gelooven wat ze gezegd heeft. En hoe zou het nu ook kúnnen? Ze hóórden nu eenmaal bij elkaar, evenals de twee parkietjes. Dat had ze zèlf gezegd.
Zoo filosofeerde het Jongetje daar in zijn eentje, toen hij weer terug was.
En zijn gewone leven van alle dag begon weer. Ik weet het zoo goed niet meer, wat hij alzoo deed. De dingen op school gingen gauw voorbij. Wiskunde, en aardrijkskunde, en natuurkunde, en natuurlijke historie, en zooveel meer. Het was niet zoo erg moeilijk nu hij zooveel tijd had, en niet meer altijd naar het Meisje kon. En oom Cateur hielp hem altijd als hij iets niet begreep.
| |
| |
Het was of die een tweede papa voor hem werd, en ik herinner mij nog heel goed zijn vriendelijk gezicht, met de grijze haren, en die goedige oogen, die zoo aardig over den gouden bril konden kijken. Wat had hij veel boeken! Als het werk voor school af was mocht Paul altijd in zijn bibliotheek snuffelen. Het Buch der Lieder had hij op zijn verjaardag cadeau gekregen, en dat werd als een bijbeltje voor hem. Het was een kleine uitgave in een rood bandje met gouden stempel. Hoeveel tranen van het Jongetje zijn daar op gevallen! Hoe innig, innig hield hij van dien grooten, ongelukkigen dichter, die zijn lieveling had verloren en toch niet dood was gegaan! Eenzaam en verlaten, met vreeselijke pijnen, half blind had hij op zijn ziekbed gelegen:
Es kommt der Tod - jetzt will ich sagen
Was zu verschweigen ewiglich
Mein Stolz gebot: für dich, für dich
Es hat mein Herz für dich geschlagen!
O! wat een emotie is dat geweest voor het Jongetje! En juist omdat hij zoo gelukkig was, en zoo blij uitzag in de toekomst, één altijddurende zaligheid met het Meisje, begon hij van zijn dichter te houden zooals kinderen van vrome menschen houden van Jezus, die zoo leed. Het was het éérste van groot statig lijden wat het Jongetje hoorde. Er was thuis nooit over Jezus gesproken, en hij was nooit op de catechisatie geweest. Door Heine leerde hij voelen wat lijden
| |
| |
is, intuïtief, omdat hij zelf nog niet geleden had.
Het was wèl een beetje gevaarlijke lectuur voor zoo'n klein Jongetje, vind ik nu, omdat er ook zulke ontzettende dingen in staan. En toch deed het hem geen kwaad als hij las:
........was gut und gross
Und schön, das nimmt ein slechtes Ende.
Want dat was niet waar, voelde hij. Dat had Heine zoo maar gezegd in zijn lijden, zonder te weten wat hij deed. Want het Goede overwint. Het dúúrt wel eens lang, maar het overwint. Dat zou je altijd zien. Dat zag je ook uit de geschiedenis. De vrijheid wint en het recht. De Goeden zijn de sterksten.
O! Die heerlijke avonden, tegen de lente, als Paul ging wandelen met zijn bijbeltje in den zak. Wat was het dan mooi in de weilanden! Hoe rustig en zacht-tevreden lagen zij uitgestrekt, en wat stonden de koeien stil te wachten in het late licht! Wat zacht, die boomen op de dijkjes in het verschiet, wat 'n teere, fijne stammetjes! En dan heel in de verte van den dijk een kar met een paard, zoo gevoelig om te zien aantrippelen! Hij liep altijd zoo ver mogelijk den kant op waar hij dacht dat den Haag was. Dan was je toch een heel klein beetje dichter bij haar, dacht hij. En als hij dan moê was, en ging uitrusten onder een boom, dan keek hij heel innig naar het NoordOosten, waar zij nu ergens vér, vér zijn moest, en zei ‘Dag Corrie! Dag lieveling!’
| |
| |
Zoo'n Jongetje nog!
Ook bleef hij wel voor het open venster zitten. Zijn kamer zag uit op de kade, waar veel schepen lagen. Als het begon te schemeren lagen zij zoo stil op het water, met hunne hooge masten zoo plechtig, roerloos in de lucht. Beneden was lachen en praten, en hooge stemmen van meisjes op een brug. Zóó zat hij ééns, dit weet ik opeens nog heel goed, het was ook zoo'n gewichtig ding, - een vogeltje was heel zacht aan 't kweelen in den boom voor zijn raam - o ja, zóó zat hij eens vroeg op een avond met een nieuw boek. Het was een engelsche vertaling van Dante, door Rossetti. ‘The New Life’ heette het, Vita Nuova. Dat moest van heel mooie, edele liefde zijn, had hij gehoord. En toen lás hij het in de zachte schemering:
‘Nine times already since my birth had the heaven of light returned to the selfsame point almost, as concerns its own revolution, when first the glorious Ladv of my mind was made manifest to mine eyes; even she who was called Beatrice by many who knew not wherefore. She had already been in this life so long as that, within her time, the starry heaven had moved towards the Eastern quarter one of the twelve parts of a degree; so that she appeared to me at the beginning of her ninth year almost, and I saw her almost at the end of my ninth year....’
Zie je nu wel dat het kon? Negen jaar waren
| |
| |
ze maar, negen jaar! En dan hadden ze nog wel gezegd dat het niet kon als je nog zoo jong was! En Corrie en hij waren al veertien geweest! En zou dat dan niet nog beter kunnen? Gekheid, kalverliefde, had papa eens gezegd. Maar Dante, die wist wel beter. Hoe heerlijk, hoe heerlijk! Dante, dat was immers de allergrootste dichter geweest, had oom Cateur wel eens gezegd, die had geschreven van de Hel, en het Vagevuur, en het Paradijs. Dat zou hij later ook gaan lezen! En zoo iemand, zoo'n hééle Groote, waar eeuwen na zijn dood de menschen nog met eerbied van spraken, die had het Meisje gezien toen hij nog maar negen jaar was, en die was altijd zijn lieveling gebleven. En later was hij bij haar in den Hemel gekomen, had oom gezegd.
Toen voelde Paul zich trotsch. Dante, die zou hem wel geloofd hebben. Die zou het wel mooi gevonden hebben dat hij al zoo vroeg was gaan houën, al was het nog zooveel láter dan hij met Beatrice. En wat dan de andere menschen er van zeiden, dat deed er immers niet toe. Heine en Dante, die weten het wel.
Het was een heel moeilijk boek verder. Moeilijk Engelsch ook. En die verzen die er in stonden, die begreep hij nog niet. Maar van dien avond af aan was Dante óók iets heel groots en gewichtigs in zijn leven geworden.
Dat was toch nog véél, véél mooier dan Cooper en Aimard en Verne vroeger!
| |
| |
Het Jongetje werd óók grooter, net als 't Meisje. Ik spreek nog altijd maar van hem als van 't Jongetje, maar als hij toen zoo genoemd was zou hij raar opgekeken hebben. Hij liep nu naar de zeventien. Hij groeide erg in de lengte, en was op één na de grootste van de klas. Hij droeg een heerenhoed, en zelfs een pandjas, english fashion, in de vacantie in den Haag gemaakt, en heel hooge boorden met omgeslagen punten, en de nieuwste dassen die ze in den Haag droegen. Hij leek al heel aardig op een pas aangekomen student, en liep er al een beetje naar, met gewichtige, wijde stappen, het hoofd een beetje vooruit gestoken, en met een Haagschen stokzwaai. Je zoudt hem niet voor een Jongetje hebben gehouden, maar voor een would-be studentje, zooals er in de hoogste klasse van 't gymnasium zijn in den Haag.
En dat ik nog altijd van het Jongetje spreek is omdat ik niet dien aankomenden student zie, met zijn uiterlijkheden en zijn schijn van grootzijn, maar omdat ik zijn ziel maar altijddoor zie, zijn jonge ziel, die van niets droomde dan het Meisje, het Meisje, het Meisje.
En dat was nog héél erg de ziel van een Jongetje!
Het onwankelbare geloof aan recht en trouw en liefde, het naïeve voelen van de onoverwinnelijke macht van het goede en schoone over het slechte en leelijke, is dit niet nog héél erg van een Jongetje?
| |
| |
En nu zie ik opeens een heel zwarten tijd voor het Jongetje. Het was kort nadat hij weer terug was. Hij had een nieuwe plaats gekregen in de klas.
Toen kwam er iets heel gevaarlijks voor Paul. Naast hem in de bank zat een groote jongen, Anton Meeker, al een lange slungel van bijna achttien jaar, veel te oud voor de vierde klas. Hij was erg achterlijk, en schaamde zich niet eens om met zooveel kleine kameraden te zitten.
Anton was een gemeene jongen. Hij was bekend om zijn succes bij de meisjes, en daarom had de geheele klasse een soort eerbied voor hem. En toch sprak hij altijd heel plat en minachtend over meisjes. Hij lichtte zoo tusschenbeide zijn medescholieren over allerlei dingen in waar zij wel veel van hadden gehoordt maar toch nog niet het fijne van wisten. Gemeene, triviale dingen, gezegd met grove woorden, onder snood gelach....
Ik kan het alles niet zeggen. Ik kan het niet over mij krijgen om het hier neêr te schrijven in dit boek van het Jongetje. - Het is de gore, brutale schijn-realiteit van het leven, als het niet wordt gezien in 't licht van reine Liefde. De Liefde wèg en kijk!.... hoe droef en duister wordt het leven, hoe dierlijk wordt het doen der menschen, en hoe bang en vreeselijk wordt het gansche wereld-wezen. Dan lijkt wel alles troebel en van slechten reuk, dan is het doen der menschen als het wilde drijven van het redelooze
| |
| |
dier. En zoo was Anton Meekers opvatting van het leven. Hij was een wees, die nooit zijn moeder had gekend.
En hij had er een zeker bruut pleizier in, om zijn jongere vrienden te vertellen wat hij wist. Te vertellen van meisjes en wat ze eigenlijk waren, en wat je van haar hebben moest, en waar het eigenlijk wel om te doen was, en niets anders....
En toen hij zag, dat het Jongetje onder den indruk kwam, en het hem pijn deed, koos hij hem tot zijn voornaamsten vertrouweling.
Toen is er over de ziel van het Jongetje een schaduw gevallen, die elken dag grooter en grooter werd. Vroeger, toen hij altijd bij Corrie was, had hij er nooit bijzonder over nagedacht. - Zij maakte het zoo licht en zuiver in hem, dat al 't slechtere wegvluchtte uit zijn binnenste, zoodra haar reine oogen er kwamen schijnen. -
Maar nu, nu hij alleen was, durfde het booze wel weer opstaan in de duistere onbewustheden van zijn wezen, en Anton Meeker's schennende woorden vielen als gif in zijn ziel.
De meisjes, waar Anton over sprak, waren zusters van zijn lieveling, en ieder woord, dat een meisje ontheiligde, dreigde naar háár eigen, aangebeden wezen. Anton had een groot meisje van de Normaalschool, waar heel veel over gesproken werd, en dat al bijna eens uit school was gezet om een reden waar de jongens op de les
| |
| |
grinnekend over fluisterden. En Anton pochte op zijn intimiteit met haar, en verzon er lange, geheimzinnige verhalen over. Paul had haar wel eens gezien, en kon het niet gelooven. Ze leek een heel lief meisje, en had een mooie, blonde vlecht, als die van Corrie, bijna even mooi.... En bij ieder nieuw ding dat hij over haar hoorde, voelde hij pijn. Totdat ze eindelijk werkelijk werd weggestuurd uit de school, en ze uit de stad werd gezonden door haar ouders.
Toen was Paul heel bedroefd en dacht: ‘Hoe kan dat zijn, zoo'n meisje, zoo'n lief meisje, hoe kan daar slecht bij wezen?’ En dagen lang liep hij er mede rond, al denkende en denkende. -
Maar op een avond, toen hij er steeds maar aan bleef denken, ging hij naar de kamer van oom Cateur.
‘Wat is er, mijn jongen!’ zeide de directeur. ‘Heb je wat te vragen?’
Het zag er zoo echt vertrouwd en gezellig uit in de studeerkamer! - De boeken achter de glazen kastdeuren, en de platen en fotografieën aan den wand maakten het zoo vertrouwelijk. - En wat had oom Cateur toch een vriendelijk gezicht, wat keken zijn bruine oogen zacht en hartelijk over den grooten bril!
Toen ging Paul vastberaden bij hem zitten in een armstoel en vertelde hem zoo goed hij kon wat hem hinderde. Het was een heele durf, maar die oogen vóór hem keken zoo vriendelijk en
| |
| |
gaven hem moed, en toen hij eenmaal aan 't spreken was, en om Corrie dacht, ging het hoe langer hoe beter.
Toch stonden er tranen in zijn oogen, toen hij eindelijk vroeg: ‘Is het wáár, oom, is het wáár dat alles zoo is, en dat alles dan maar eigenlijk leelijk en slecht en vuil is?’
Mijnheer Cateur keek heel ernstig toen het Jongetje had gesproken. Hij bleef even nadenken, en zag het ventje medelijdend aan. - Toen nam hij hem bij een hand, en zeide langzaam, om het goed te laten begrijpen:
‘Ik vind het heel flink van je, dat je mij dit alles hebt verteld, mijn jongen.... de meeste jongens en ook de groote menschen zwijgen er maar over, en dat is toch zoo verkeerd.... het is heel moeilijk om het je uit te leggen, omdat je nog zoo heel jong bent, en je het niet begrijpen zou.... ja, dat meisje van Anton Meeker was een slecht meisje, ik weet alles van haar en wat met haar gebeurd is.... en er zijn een heeleboel erg leelijke dingen in de wereld.... en wat Anton je heeft verteld van trouwen en van kinderen krijgen is ook waar in hoofdzaak.... maar, nu wil ik je eerst eens dit vragen: al kan ik het je nu nog niet uitleggen, omdat je nog te jong bent, zou je me dan vast willen gelóóven als ik je heel stellig iets verzeker, dat het wáár is, en je er op áán kunt?’....
Wat had die oom Cateur een zachte, lieve
| |
| |
stem! Nog nooit had Paul zoo van hem gehouden. En dadelijk zei hij vol vertrouwen: ‘Ja meneer! ik geloof U! Natuurlijk!’
- ‘Nu dan,’ zei de heer Cateur, heel ernstig, ‘wat Anton je verteld heeft is wel in hoofdzaak waar, maar zooals hij het vertelt, is het niet waar. Hij gelooft het zelf en bedriegt je niet, en hij ziet het allemaal zelf zoo als waar, maar dat komt omdat hij een slechte jongen is.... Hij heeft zeker nog nooit van iemand gehouden.... Ik heb van je moeder gehoord dat je een heel lief vriendinnetje hebt, waar je erg veel van houdt.... Nu, onthoud dan dit, beste jongen, en geloof me.... Als je maar altijd heel veel van je meisje houdt, of als een man heel veel van zijn vrouw houdt dan is er niets slechts of leelijks.... Er is iets in de wereld, dat alles rein maakt wat zoo oppervlakkig leelijk schijnt, en dat is de Liefde.... De Liefde, waar je wel van leest in verzen en romans, maar waar heel weinig menschen het heilige en eeuwig goede van weten.... Die maakt alles wat zwart lijkt zoo wit als sneeuw, en niets, wat bij die Liefde hoort, is slecht of leelijk, niets, niets.... alles wat die jongen je verteld heeft is alleen waar als er geen Liefde was.... Alleen als er Liefde is, mijn jongen, dan is er niets slechts, dan wordt alles wat vuil en leelijk schijnt verreind, en dan is alles heilig.... Zoolang je dus maar in Liefde gelooft is al het leelijke wat Anton je vertelt een leugen, een grove leu- | |
| |
gen, hoor je, al lijkt het allemaal ook nog zoo wáár....’
Toen werd het weer heelemaal licht in de ziel van het Jongetje. - Alles was dus goed, en mooi, en rein. Want er was Liefde.... Hij had Corrie lief, o! hij hield van haar, hij hield van haar, zijn lief, lief Meisje!
En hij beloofde oom Cateur om er altijd om te blijven denken en het nooit, nooit te vergeten.
‘Als je ooit weer iets hebt, en je voelt je ongelukkig, kom dan maar gerust je hart nog eens uitstorten,’ zei de oude meester nog.
En met een verlicht hart ging Paul naar zijn kamer. Daar bleef hij nog wat in zijn leuningstoel zitten mijmeren voor hij naar bed ging.
Wat was het toch eigenlijk eenvoudig! Hoe had hij zoo weken achtereen kunnen suffen, en zich zoo laten beetnemen door de taal van zoo'n ruwen jongen! Het was zoo heel eenvoudig, als je maar van haar blijft houën, dan in alles rein. Hoe had hij het kunnen vergeten! Hoe zou nu ooit bij Corrie iets slechts kunnen zijn, bij Corrie, waar alles zoo teer en rein en zuiver aan was?
En hij schaamde zich, en voelde of hij iets leelijks tegen zijn lieveling had gedaan door zoo te denken. Hij zag opeens weer het blanke maagdelijn voor het raam, in haar wit nachtponnetje. Kuisch, onschuldig kind! Lief bruidje van Onzen Lieven Heer, met je gouden haren, en je rank
| |
| |
lichaampje, zoo zoet en teeder! Wondere sfeer van heiligheid, bevende om haar heen!
‘Ja, het is goed, het is zuiver, het is alles mooi van het leven. Het vuil is buiten mij en mijn lieveling,’ dacht het Jongetje.
‘Het is ook niet wild en grof, zooals die slechte jongen heeft gezegd. Want juist het erge houën, de Liefde maakte die grove, harde dingen zoo zacht en wonderlijk teeder....’
En enkel door geloof en heldere intuïtie wist het Jongetje opeens de hoogste wijsheid. Want de simpele waarheid is voor de eenvoudigen van geest, in wie de pure liefde woont.
‘Ik houd van haar, zij houdt van mij, dus is er niets slechts. Alles is heilig.’
En die sterke zekerheid droeg hij voortaan altijd met zich mede, als een schild voor zijn borst.
Zóó ging het leven veilig voor hem verder en de schaduw was weg van zijn ziel. -
Nog veel, veel uren op de school, nog veel, veel wandelingen door de velden, en stille avonden van droomen aan het open venster, nog veel lief luisteren, onder bloesemende boomen, naar 't zoet gekweel van vogelen in de lente, en de zomer kwam, de heerlijke, heerlijke zomer van de vacantie.
Corrie had niet meer geschreven. Ze durfde zeker niet. Maar ze had wèl tweemaal de groeten laten doen door zijn moeder. Mama kwam haar nog wel eens tegen in de stad, en als zij alleen
| |
| |
was, kwam Corrie naar haar toe, en vroeg hoe Paul het maakte, en liet hem groeten. In den laatsten tijd had ze haar niet meer alleen gezien, schreef mama. Ze was bijna altijd met haar moeder, en dan liep er nog een officier bij, een kapitein van het indische leger, zeker een oom of een neef. Maar ze liep nooit met andere jongens, hoor, of met jonge heertjes, en Paul kon gerust zijn!
Nu nog de drukte van de repetities, voor de groote vacantie. Dat is een kwestie van overgaan in de volgende klas, òf blijven zitten. Verbeeld je, blijven zitten, en niet naar huis mogen! - De verzen en de romans bleven nu in de kast, en het Jongetje was een paar weken aan 't blokken van belang. De wiskunde, daar was hij pas bang voor!
Maar het liep hem mee. Hij kreeg allemaal vragen die hij wist, en bofte even hard met het schriftelijk werk. Hij was er door, hoor!
Alweêr wat dichter bij Corrie! Hoera! Nu nog maar één klas en dan student! Gauw het goede nieuws naar huis schrijven. En een dikke brief van moê terug. Hij was een flinke, beste vent geweest. Nu waren ze trotsch op hem. Alles was nu weer goed, hoor! En, het heerlijkste van alles nog, er was wel een kansje dat hij nu weer terug zou mogen komen. Papa zou met den directeur spreken, en hij dacht wel dat Paul zou mogen terugkomen in den Haag, en de vijfde klas door- | |
| |
maken. - Er was één leelijk ding in den brief. Corrie was met haar oudelui op reis, had ma gehoord. Ze waren ergens in Duitschland, wáár wist ze niet precies. Maar ze zouden natuurlijk wel weer terugkomen.
Hoe dol, dolblij was Paul!
Toch stonden de tranen in zijn oogen, toen hij afscheid nam van oom Cateur. De beste, goeie, vriendelijke oom, die hem altijd zoo geholpen had! En toen hij voor 't laatst in zijn kamertje stond, waar hij zoo dikwijls had zitten droomen, voelde hij ook iets héél droevigs.
Maar het heerlijke, heerlijke dat komen ging! Weer terug zijn in den Haag, en altijd, altijd bij haar blijven, haar elken dag weer zien!
En daar zit mijn Jongetje weer in den trein. Hoera, hoe ijlt hij in bliksemsnelle vaart vooruit, harder nog maar, véél, véél harder, daar gaat mijn Jongetje dan weer eindelijk terug naar 't meisje!....
|
|