waar hij was. Hoe kon het anders? En Coentje was er toch ook bij.
Coentje trok zijn hoofd snel terug en tegelijk hoorde Mieltje iets uit het ongeziene komen aanschuifelen. Er steeg een prop op in zijn keel en zijn rug ging zweten. Het leek het geschuifel van een blind diertje dat aarzelend zijn weg zocht. Toen moest hij bijna lachen, want daar schoven twee lege schoentjes voorbij, helemaal vanzelf en helemaal niet gevaarlijk, zo langzaam dat hij ze goed kon opnemen. Gewone gebruikte kinderschoentjes met tot bleek geschaafde neuzen. Een draad zag hij niet, en hij kreeg de indruk alsof ze ergens van binnen opgewonden waren, maar hij zag geen machientje en zijn broer moest ze toch wel aan een draad voorttrekken. Reeds sloot zich de nauwe spleet. Hij zag niets meer, alleen zijn broer die de deuropening tot op een kier had dichtgeduwd en met één oog in de gang keek. Want de schoentjes, begreep Mieltje, mochten hem óók niet ontdekken. Anders zou er iets ergs gebeuren.
Dan klonk er nieuw geschuifel, daar verscheen weer de spleet, daar gluurde Coentje opnieuw om de hoek, daar zag Mieltje een tweede paar schoentjes met korte schokken voortgaan over de kale plankenvloer. Deze waren een beetje anders, kleiner en nieuwer. De spleet sloot zich, de kamer werd erg donker en Coentje keek met een enkel oog.
Zo ging het door. Telkens nieuwe weifelende schoentjes in het grijze licht, toen een paar bemodderde mansschoenen, en daar schrok Mieltje toch werkelijk van. Hij kwam liever bij zijn grote broer staan, voelde dat zijn hand stevig werd gepakt en keek door de nieuwe opening, zijn hoofd onder dat van Coentje. Een hele tijd gebeurde er niets en alleen klonk de spanning in het ademen van de kinderen.
Coentje hief een waarschuwende vinger, en het geluid dat nu naderde was zo dun schurend, zo akelig dat Mieltje zich achter Coentjes rug verborg en toch opzij uitkeek, door de reet, met één oog. O jé, het was maar één schoentje, het had zijn broertje onderweg al verloren, dat moest daar liggen dieper, veel dieper de gang in, dood, en zelf was het ook al stervend. Een afschu-