de meest volstrekte zin een nv des vredes blijken. Condenseren, condenseren, eeuwig condenseren, - ziedaar ons recept, ziedaar de onvergankelijke grondslagen voor een chiliasme op deze aarde...’
Schier verblind door dit stralend panorama rees ik overeind, liet mijn py..., ik bedoel sipy onopvallend achter, stopte mijn notities weg, en maakte een buiging. Maar de directie ontsloeg me nog niet aanstonds en, me bij de arm nemend en door de gangen naar de voordeur geleidend - langzaam teneinde zich tijd te scheppen voor een slotwoord - fluisterde ze in mijn oor:
‘Eén opmerking nog, meneer Broekeman Peuter, een opmerking èn een voorstel. U bent de heraut van het nieuwste, van altijd weer het allernieuwste. En waarom? We doorzien u, we bezitten een fiche over u, en we lezen het ten overvloede af van uw in wezen neerslachtige gelaatstrekken. U zoekt steeds nieuwe sensaties teneinde een heden te vergeten dat aan uw boezem knaagt. U hebt een huisvriend die u vrezen doet voor uw huwelijksgeluk. Welnu, op ons programma staan ook proeven met het condenseren van volwassenen. We zijn bereid onze eerste proef met u te nemen. Wat denkt u daarvan? Hoe staat u tegenover een voorstel u te condenseren met mevrouw uw echtgenote? Mocht er dan toch iets gebeuren, dan bent u er tenminste zelf bij. Trouwens (zo voegde ze er, na enkele seconden van dromerig staren in de verte, aan toe), als dit onverhoopt nog geen helemaal bevredigende oplossing mocht geven, dan zijn we bereid ook uw huisvriend mee te condenseren, wel te verstaan aan uw andere kant. In dat geval durven we uw huisvrede zonder voorbehoud te garanderen.’
Ik dankte de directie, en vertrok.