| |
| |
| |
Telegrammen
Vader had een niet onaardig centje overgespaard als winkelier in suikerwerken - vulgo snoep - in een volksbuurt van de grote stad, maar de wens uitgesproken - bij hem hetzelfde als de wet - om zijn laatste levensjaren dichter bij de natuur te slijten. Hij had de zaak overgedaan, en onder medeneming van gelden, goederen, en vooral ook Moeder, een huisje betrokken van de kleinere plaats zijner geboorte, in het noordoosten, ver van het rosse leven der beide Hollanden, zij het dat dit na een vrij omstandige reis bereikbaar bleef.
Tot het weerzien van de grote stad kwamen ze slechts enkele malen wegens ingewortelde zuinigheid, maar ze kwamen er toch toe omdat ze er hun enig en laat gekomen kind hadden moeten achterlaten. Minnie was er vóór hun vertrek naar de kleinere plaats getrouwd met Gerrit. Deze Gerrit was niet een schoonzoon van de soort als de ouders, en speciaal Vader, zich hadden gedroomd. Geen sterveling kon wat op hem aanmerken, doch men heeft ook onder de kleine burgerij nog standsverschil, dat eerder wordt bepaald naar positie en verdienste dan naar afkomst, en als zodanig deugdelijk afgewogen. Gerrit nu bekleedde de positie van controleur bij de gemeentelijke tram en bus, en dat hij tot die rang reeds betrekkelijk jong was opgeklommen - overigens meer door geluk dan wijsheid in letterlijke zin - legde geen pleister op de wond der teleurstelling. Hij bleef een loontrekkend dienaar - het harde woord moet er maar uit - terwijl zij hadden gehoopt op een schoonzoon, al dan niet met een centje, maar in elk geval vrij man, eigenaar van een bedrijf,
| |
| |
zoals hij, de oude heer, was geweest, een vrij bedrijf, hoe klein het ook wezen mocht. Minnie, in dit opzicht nog minder plooibaar dan Vader, zette evenwel haar zin door, en liet haar ouders ongetroost. Ze hadden een zekere genoegdoening kunnen ondervinden van het feit dat ze nooit behoefden bij te springen, dat Gerrit de beste manieren bezat, dat hij zorgvuldig was op zijn kleren en in uniform bepaald indrukwekkend, maar zij, en Vader in het bijzonder, troostten zich niet in dat huwelijk, ofschoon het wezenlijk goed mocht heten, en dit leidde tot enige spanningen tussen schoonzoon en schoonouders, waar óók Vader het leeuwenaandeel aan toedroeg.
De keus van Minnie was overigens begrijpelijk voor wie beseft wat de uniform voor de vrouw betekent, en weet met welk een correcte chic de controleurs afsteken tegen conducteurs, bestuurders en buschauffeurs, en met een hoe fijne distinctie de jonge Gerrit nog uitstak boven zijn meest veel oudere collega's. Inderdaad had deze distinctie Minnies hart gewonnen reeds bij de eerste ontmoeting in het binnenste der tram, toen Gerrit in het algemeen vroeg:
‘Kaartjes, alstublieft.’
Hij deed het met een keurigheid nauwelijks meer van deze aarde.
Het past niet in het raam van dit verhaal de liefde en haar bondgenoten, toeval en list, op de voet te volgen. Er wordt dan ook slechts melding gemaakt van een gesprekje op een achterbalkon, van latere ontmoetingen, doorgaans zonder uniform, van een strijd waarin de ouders het onderspit dolven, een verloving, een huwelijk. Minnie, zonder kinderen (maar ze konden nog komen), was gelukkig. Gerrit mocht al geen fantasie bezitten, karig zijn van woorden zowel als van gedachten, kortom behoren tot de grote groep der kleurloze karakters - het deerde haar allerminst. Nimmer verzwakte de indruk van zijn gestalte, gezien in de open tramdeur, van de woorden ‘Kaartjes, alstublieft’, tot haar gericht, en weliswaar ook tot twintig anderen, maar uitgesproken op een manier die haar rechtstreeks aanging. Een- | |
| |
maal getrouwd rees tijdens haar huiselijke bezigheden voor haar vaak zijn gestalte op in de open tramdeur, hoorde ze zijn zacht en toch overduidelijk bevel, en zag ze prompt alle handen grijpen in zakken en tassen. Niemand die hem weerstond. Hij was een geboren leider, hij dwong hoog en laag tot gehoorzaamheid, hij was volmaakt.
Het enige wat haar kon hinderen was dat de verhouding tussen Gerrit en haar ouders koel bleef, omdat ze van beide partijen hield. Partijen waren het inderdaad, al dacht ze de verhouding niet in dat woord uit - partijen, niet op voet van oorlog, maar toch elk in het eigen kamp, en van daaruit voorzichtig de bewegingen van de tegenpartij volgend - een houding die bevriezend werkte. Ze wist ook dat dit weer in de eerste plaats lag aan Vader, met zijn harde kop. Moeder wilde nog wel anders, mocht echter niet. En wat Gerrit aangaat, hij was een kalf van goedheid. Maar er waren toch grenzen, en niemand mocht eisen dat hij hooghartigheid zou beantwoorden met tegemoetkoming; ze was blij dat hij de speldeprikken van Vader niet achtte, en zich bepaalde tot een waardige reserve. Iemand als Gerrit, het tegendeel van welbespraakt, reageert allicht met de handen als het tot reactie komt. Dat wist ze, en ze wist dat hij het voorzag. Om zijn zelfbedwang hield ze te meer van hem.
En toen meende ze met vrouwelijke gevatheid de tijd voor toenadering aangebroken. Het was toen Gerrit, die zijn vakantie in gedeelten mocht opnemen, op verzoek van een collega drie vrije dagen met deze ruilde. Vooraf was bepaald dat zij hun drie dagen zouden doorbrengen bij de ouders in het noordoosten. Nu viel het een maand vroeger en juist in een tijd dat Minnie een zieke vriendin wat in het huishouden hielp. Gerrits toestemming in de ruil was dan ook wel wat ondoordacht gegeven. Minnie loste echter kordaat de moeilijkheden op. Hier lag haar kans. Strikt genomen kon ze haar hulp best onderbreken, maar ze stelde de toestand erger voor dan hij was om te mogen blijven en Gerrit alleen naar Vader en Moeder te sturen. Zonder haar aanwezigheid verwachtte ze dat het ijs tussen beide partijen eerder zou zijn
| |
| |
gebroken. De ouders konden moeilijk anders dan hierin toestemmen, en Gerrit, goedig, beperkt in zijn woordenschat en fantasieloos als steeds, maakte van zijn hart een moordkuil en dus geen enkele tegenwerping, al voelde ze dat hij bezwaard vertrok. Ze zag hem nog even na terwijl hij de straat uitliep met een kleine koffer, even netjes als hijzelf, en ze had een beetje medelijden met hem. Enfin, het resultaat zou alles vergoeden.
De eerste dag leek het er niet naar. Integendeel, door de afwezigheid van de jonge vrouw was de verhouding nog wel zo gedwongen als anders. Een borreltje na het avondmaal maakte nochtans de tongen iets losser. De tweede dag zette intussen al dadelijk meer hoopvol in, en na het borreltje was er van partijen zelfs nauwelijks meer sprake. Men wenste elkaar een wezenlijk gemeend goede nacht toe. De derde dag gaf toen weer een inzinking te zien - men was te hard van stal gelopen - maar het borreltje, ditmaal om twee uur genuttigd wegens het aanstaand vertrek van de schoonzoon, bracht een onverwachte en volledige ommekeer, en op zeker moment stelde de oude heer met rode koontjes - want hij was evenmin drinker als Gerrit - voor dat hij mee zou gaan. Over Moeder werd niet gerept, maar dat sprak hier vanzelf.
Gerrit, die in kleur Vader evenaarde, bleef met dat al de hoffelijke echtgenoot en wenste Minnie door een telegram te waarschuwen. Daarop kreeg Vader de briljante gedachte hiervoor de telefoon in te schakelen van de buren (die ook een postgirorekening hadden). Aldus werd besloten. Gerrit stelde het telegram op, in die uiterst beknopte stijl welke de dronkenschap kenmerkt, en die de beschonkene zo geknipt maakt voor redacteur van ijltijdingen. Gerrit was overigens allerminst dronken, Vader even zo weinig, maar Vader scheen thans wel zo aanhankelijk geworden dat hij Gerrit niet meer uit zijn ogen liet. Dus gingen ze samen naar de buren die hoorbaar thuis waren, en daar verzond Gerrit het telegram: ‘Vader komt slapen. Gerrit.’
‘De kosten krijg ik wel van je op,’ zei Vader tegen de buurman, met een zijdelingse grootmoedigheid tegenover de be- | |
| |
huwdzoon - wat echter onopgemerkt bleef. Toen de koffertjes opgehaald, door Moeder inmiddels gepakt, en de heren weg.
Dit telegram nu kwam op de vreselijkste wijze verminkt over, en leidde daarmee tot onbeschrijflijke ontsteltenis. Want toen Minnie, niet gewend telegrammen te ontvangen en dus reeds ietwat verontrust, het klevend papier geopend had, las ze: ‘Vader ontslapen, Gerrit.’
Als oorzaak van deze ongehoorde fout moet men aanstonds de telegrafiste wegdenken. Het kan zijn dat ze het vreemd vond een dergelijke noodlottige tijding te horen melden met een opgewekt stemgeluid - ze was per slot ambtenares, ze moest doorgeven wat haar werd opgedragen te seinen, en mogelijk dacht ze aan een gehate vader en een behoorlijke nalatenschap. Met een klein voorbehoud mag men de schuld van Minnies schrik ook niet tot haarzelf herleiden. Want weliswaar was het bericht enerzijds veel te onbewimpeld voor een zachtaardig mens als Gerrit, anderzijds veel te plechtig bij zijn beperkte woordenschat - maar wie denkt op zulk een ogenblik aan zoiets? Nee, de hoofdschuldigen waren Gerrit zelf, Gerrit die niet overmatig duidelijk had getelefoneerd, en vooral geen ogenblik goed geluisterd naar de herhaling door de telegrafiste van zijn misverstane taal - waren voorts het borreltje dat zo vroeg niet best werd verdragen - en waren tenslotte Vader die met het borreltje sfeer had geschapen, te veel sfeer.
In dit verhaal van misverstanden past evenmin de uitgebreide beschrijving van Minnies schrik, verbijstering, radeloosheid, verdriet, als die van haar en Gerrits eerste toenaderingen. Ze had haar vader oprecht lief, ondanks zijn vooringenomenheid tegen haar man. Ze dacht ook aan haar moeder, ja, allereerst aan deze - en toen aan Gerrit. Was hij maar hier, konden ze het maar samen dragen. Dit laatste bracht haar tot handelen. Ze moest onmiddellijk naar ginds. Haar door tranen verduisterde ogen zagen toch nog in het spoorboekje dat de eerste trein pas over twee uur vertrok. Toen besloot ze alvast een telegram te sturen. Ze deed het. ‘Kom dadelijk over, Minnie.’ Ook hier werkte de instinctie- | |
| |
ve zuinigheid van de telegraferende mens, maar dit bericht, op formulier geschreven, kon nauwelijks verminkt worden, werd ook inderdaad ongeschonden afgeleverd en was bij de door Minnie veronderstelde gebeurtenis volkomen rationeel.
Ze zou nooit precies kunnen navertellen hoe ze het telegram verstuurde, en hoe ze reeds dadelijk - want zowel postkantoor als station waren dicht in de buurt - haar kaartje kocht, toen naar huis ging en zich gereedmaakte tot de reis. Ik hoef het dus ook niet na te vertellen, maar ik breng een eresaluut aan haar tegenwoordigheid van geest. Laten we voorts - als gezegd - niet stilstaan bij haar huilbuien onder het inpakken van haar reisbenodigdheden, haar aandrang om bij een derde steun te zoeken, daartegenover het besef dat dit toch niet aanging bij zo gezwollen ogen en beperkte tijd, en haar angst zich in de trein niet goed te kunnen houden. Ja, zelfs voelde ze met tijdelijke verloochening van haar liefde wroeging dat ze tegen Vaders wens in was getrouwd, en dat ze nu niets meer aan hem kon goedmaken.
Gepakt, gezakt en rijkelijk vroeg opende ze haar huisdeur, zich te midden van haar ellende er toch even over verwonderend dat de deur zo meegaf. Aan de andere kant was de verwondering ook groot, want Gerrit deed tegelijk de deur aan de buitenzijde open. De reactie op deze verrassing evenwel was zeer ongelijk. Minnie zag vóór zich zowel Gerrit als de ontslapene, beiden opmerkelijk door eenzelfde grijns om de mond en dezelfde blosjes. (Daar de stemming tijdens de treinreis voelbaar was gedaald had men er op Vaders kosten nog eentje in de stad genomen.) De heren zagen op hun beurt een verwilderde jonge vrouw, die lijkwit werd. Toen viel Minnie in zwijm.
Gerrit, allerminst van de vlugsten, bleef stokstijf op dezelfde plaats. Vader, bij wie het ouderinstinct sprak, schoot toe. Maar hulp was onnodig, Minnie reeds weer opgestaan, en hoewel ze nog niet aanstonds haar woorden kon vinden, ging ze de heren voor, wees op het open telegram op tafel, en dat helderde dadelijk de zaak althans ten dele op. De rest kwam toen vanzelf, en het
| |
| |
eerste blijk van elkander begrepen hebben was dat men eenparig lucht gaf aan zijn verontwaardiging over zulk een telegrafiste. Toen schoot het Minnie, de rapste in denken gebleven, te binnen dat Moeder nog moest worden gewaarschuwd. Er werd een derde telegram verzonden: ‘Kom niet. Brief volgt. Minnie.’ Gerrit bracht het weg.
De heilzame resultaten mogen niet onvermeld blijven. Men gaat door een opeenstapeling van zo ongewone gebeurtenissen - borreltjes, een premature doodstijding, een bezwijming - niet heen zonder dat ze haar sporen nalaat. Beter wederzijds begrip tussen Vader en Gerrit was daarvan de vrucht, Moeder volgde later vanzelf, en al zou men te ver gaan met steeds hooggestemde lofzangen op het ambt van tramconducteur te verwachten, gelijk er nu uit Vaders mond, opnieuw bevochtigd, klonken - een stevige basis was er toch gelegd. De drie om Minnies tafel waren per slot best tevreden met de afloop, vooral nadat Gerrit, tot wie de flauwte van zijn echtgenote ietwat laat was doorgedrongen, van grote verontrusting blijk gegeven had. Hoe onpraktisch ook waar het geen vragen naar kaartjes betrof - zijn zorg verwarmde de jonge vrouw.
Een eindeloze huisbel herschiep deze vrede - door Minnie reeds benut om aan een brief te beginnen - in paniekstemming. Gerrit deed open en stond tegenover Moeder. Immers, Minnie had op instinctieve telegrafische bezuinigingsgronden het persoonlijk voornaamwoord weggelaten, maar hoe kon Moeder, onbekend met de voorgeschiedenis, in het telegram iets anders lezen dan een imperatief, en wel een die onder een doorzichtig kleed iets vreselijks verborg? ‘Kom dadelijk over, Minnie.’ Was er iets gebeurd met Vader? Of met Gerrit? Of met beiden? Ach, die borreltjes ook, zo vroeg genuttigd, onder haar ogen. Maar men moest achteraf toegeven dat aan dit misverstand niemand schuldig stond, zelfs niet de telegrafiste.
Moeder plofte in een stoel en vroeg voor het eerst van haar leven uit eigen beweging om een glaasje.
| |
| |
Het derde telegram, een paar dagen later door de oudelui in hun brievenbus aangetroffen, was het enige uit de serie dat niet de minste verwarring stichtte. Maar het had ook geen goed gedaan.
|
|