| |
| |
| |
Jeugd als wreker
Tot haar huwelijk was Mary Williams maatschappelijk enkel de dochter van een echtpaar dat op de grens der armoede leefde in Manhattan, New York. Ze leerde er een jonge man kennen, handig en van een groot aanpassingsvermogen, maar zonder lijn in zijn leven, zonder ambitie, die haar trouwde zodra ze hem vertelde in verwachting te zijn. Acht maanden later kwam er een jongetje ter wereld, Graham, voor wie Mary een goede moeder was. In haar kortstondig huwelijk steeg ze niet boven de armoede uit door het onvermogen van haar echtgenoot zich op een bepaald doel te concentreren. Zijn handigheid stelde hem in staat tot het beoefenen van velerlei werkmanschap, maar hij was te ongestadig, en in enkele jaren had hij een paar dozijn baantjes als arbeider vervuld, onder de grond bij tunnelbouw, boven de grond bij torenhuisbouw, op de grond in een bonte verzameling ambachten, en dat alles afgewisseld door werkloosheid. Na zijn dood, door een ongeval aan eigen onvoorzichtigheid te wijten, behield Mary in hoofdzaak een herinnering aan zijn boeiende en bonte verhalen, de enige nalatenschap van zijn vader die, precies als de zoon, zijn leven lang armoedzaaier was geweest. De vader had als jonge man deelgenomen aan het kampleven in het westen der Staten, ten tijde der goudontdekkingen en van de aanleg der grote spoorlijnen. En datgene wat men beschreven vindt in de vertellingen van Bret Harte en van zoveel andere auteurs wier speelplaats Wild West is, dat ruwe maar ook kleurige bestaan in de ‘Roaring Camp’ geheten gemeenschappen, waarbij de revolver even vaak sprak als de menselijke stem, - hij, de oude, had dat
| |
| |
alles meegemaakt en er wel zelf een boek over kunnen schrijven. Maar hij was nu eenmaal geen auteur en zijn avonturen hadden hem dus geen andere baat gebracht dan een schat van mondeling overgeleverde anekdoten. In deze vertelsels gaf hij nog en passant aan zijn heimwee lucht. De zoon die als kind goed geluisterd had putte uit vaders erfenis, en het was wel dit dat het nog zo heel jonge meisje bracht tot een onberaden overgave waarvan de gevolgen al gauw door een huwelijk moesten worden gewettigd.
De verhalen, zo vaak gedaan op een toon van verlangen naar dat westen ook bij deze verteller, werkten na diens gewelddadige dood in Mary nog voort en ze besloot met het kind, dat toen een paar jaar oud was, tot de verre reis. Ze deed er ongeveer een half jaar over, zich verhurend voor allerlei arbeid onderweg om het geld voor de verdere tocht te verdienen, wisselvallig in haar betrekkingen gelijk haar man geweest was, maar zich onderscheidend door dat vaste doel van het westen. Ze wist wel dat ze er geen Roaring Camp zou aantreffen, - misschien in Canada, maar niet meer in de Staten - en ze was ook geen vrouw van de soort die voldoende aplomb had om te leven tussen mijn- en wegwerkers, houthakkers, pelsjagers en dergelijke. Ze wist slechts dat het bestaan er voor iemand als zij was meer mogelijkheden bood, omdat in de wereld daarginds het avontuur nog altijd betere kansen opende dan in het verzakelijkte oosten. Zo was het reeds in de tijden der voortrekkers geweest, naar de verhalen van haar mans vader: een rauw leven, maar waar toch de rechtschapenheid gold van de primitieve mens, waar de gemeenschap zich en bloc keerde tegen de onverlaat, waar zij de verraderlijke kogel beantwoordde met de eerlijke, en als toegift nog spattende tranen voor de onschuld over had. Mary bezat genoeg raffinement om te verwachten dat men er wel enig romantisch oog zou hebben voor haar als knappe, piepjonge weduwe, in het bezit van een heel aardig klein kind. En tenslotte trok ook het zachtere klimaat haar daarheen.
Ze slaagde boven verwachting, want Mary Williams werd
| |
| |
snel Moona Wilson de filmster. De filmwereld laat zich bij uitstek goed vergelijken met de sterrenwereld, vooral in die zin dat bij beide de supernovae voorkomen, hier een plotseling en monsterachtig uitdijen van de stof, ginds hetzelfde van een reputatie, en het een zowel als het ander kortstondig, onvoldoende verklaard en in wezen tragisch. Ten tijde van Mary's successen was dat overigens meer nog dan later een kwestie van toeval en geluk; de eisen bleven bescheidener en de film, die eerst later zou uitgroeien enerzijds tot kunst, anderzijds tot pure industrie, bevond zich in de staat van oppervlakkig, maar goedbedoeld amusement. Intussen had reeds Europa zijn plaats moeten ontruimen ten behoeve van de Verenigde Staten. Daar lag alles weliswaar onder de schaduw van Mary Pickford, maar deze toenmalige topfiguur was geen solitaire op eenzame hoogte. Dat werd aardig geïllustreerd door een tijdschriftplaat die Moona Wilson bewaarde tussen andere herinneringen. Deze plaat gaf de foto's van negen vrouwelijke filmsterren, negen supernovae in medaillons, het middelste en grootste voor Pickford, daar omheen gegroepeerd de andere acht en een dezer Moona.
Ze had zachte trekken, wazige blikken, trage gebaren, en een kleine, maar goed geproportioneerde gestalte, kortom, geen enkele uiterlijke fout. Dat laatste maakte haar voor iedere film als ‘heldin’ bruikbaar, de eerste drie eigenschappen echter slechts in min of meer passieve rollen. De komische films waren niet haar lijn, hoewel ze daarin eenmaal uitkwam en met overweldigend succes. Ze was voorbestemd om de rijke courtisane te spelen vol verborgen smart achter haar champagneglas, - de kinderloze aristocrate, een hunkerende blik werpend op de kinderrijke en tevreden proletariërsvrouw, - de vorstin, hulpeloos centrum van de intriges der hovelingen. De bizarre weelde der interieurs van die tijd vormde haar beste achtergrond. Ze was de in haar leven gevangene, op het praalbed, in de koets, op de troon, en ze deed het lichtgeroerd gemoed van vóór 1914 volschieten, de ogen overlopen, de kinnen bibberen. Wij lachen daar nu om, want wij zijn ijzervreters geworden, voor zover het niet het ijzer is dat ons
| |
| |
gevreten heeft. Het jaar 1914 sloot een tijdperk van kinderlijkheid af, het valse sentiment werd met Moona's kornuiten weggebezemd, en deze technisch gebrekkige kijkstukken interesseren nog slechts de filmhistoricus als studiemateriaal en het publiek voor een enkele keer, als het zich eens wil vermeien in een onmogelijk verleden. Moona zelf verdween reeds eerder, onmiddellijk nadat haar komische film was begonnen te ‘lopen’.
Ze kwam met Graham in New York terug, betrok er een kleine woning uit een groot blok in een zijstraat ergens in het noorden van Manhattan, droeg weer haar meisjesnaam, alsof ze haar hele verleden wilde afzweren, en leefde verder onopvallend. Gedachtig aan de armoede in haar jeugd had ze uit haar vroegere hoofdrollen zoveel overgespaard dat ze met haar kind behoorlijk kon leven en voor zijn opvoeding zorgen. De salarissen der sterren waren nog niet buitensporig, maar de hoofdrollen werden toch reeds goed betaald. Daar Graham niet de minste moeilijkheden gaf en zijzelf enkel een leven op de achtergrond begeerde, daar voorts niemand van haar buren of weinige kennissen wist dat ze een korte tijd van roem had doorgemaakt, had ze volkomen gelukkig kunnen zijn. Ze was dat echter niet, en wie met haar omgingen merkten soms een vage zwaarmoedigheid bij haar op en soms ook iets dat zweemde naar angst. De enige die van haar filmloopbaan en haar schuilnaam afwist was Graham, aan wie ze dat echter eerst vertelde toen hij veertien was en ze er op kon rekenen dat hij zijn belofte van geheimhouding niet schenden zou. Waarom hij die belofte moest afleggen vroeg hij niet. En zij, vrouw met een brein dat tegelijk licht was en loom, zag niet in dat de vertrouwelijkheid tussen moeder en kind halt moet houden bij een verleden met een zwarte plek. Hoe nietig wellicht, hij kan bij een bepaald syndroom van feiten uitgroeien tot een monster. Het noemen van de naam Moona Wilson werd voor beiden een noodlot.
Van al wat herinneren kon aan haar filmische loopbaan had Mary Williams zich ontdaan, uitgezonderd een aantal over haar geschreven artikelen en foto's. Deze bundel hield ze echter zorg- | |
| |
vuldig voor Graham verborgen. Soms kon het haar even beangstigen dat hij nooit naar bewijzen omtrent dat verleden vroeg, en dan weer zag ze het als een voorrecht en wenste niets liever dan dat hij daarover altijd zou zwijgen.
Aanvankelijk had ze ook enige angst gevoeld voor de ontdekking door anderen dat ze eenmaal de vermaarde Moona Wilson was geweest. In hoeveel bioscopen alleen reeds van deze stad en hoe lang hadden daar niet films met haar in de hoofdrol gedraaid. En aangezien ze bij haar terugkomst nog zo weinig veranderd was leek het een wonder dat ze onopgemerkt bleef. Het was een nieuwe lichtzinnige stap, dit gevolg geven aan de roep van haar geboortestad, maar deze stap althans bleef zonder ongewenst resultaat. Haar eigen onbesuisdheid werd ditmaal zelfs betrekkelijk haar redding. Want het gevaar van ontdekking drong eerst tot haar door toen ze een paar maanden in New York terug was. In het eigen afzweren van het verleden had ze automatisch het afzweren daarvan door anderen betrokken, - en zie, dat bleek achteraf juist, en op die grond waagde ze het te blijven. Kennelijk was er toch geen onmiddellijk gevaar geweest, waarin ze zich haars ondanks zou hebben verraden. Naarmate de tijd verliep kreeg ze meer vertrouwen in het verborgen blijven van haar geheim maar in dezelfde mate waarin haar angst afnam steeg haar verwondering. Het was een buitenkansje, stellig, en toch, hoe vreemd bleef het. Hier werkte evenwel een aantal factoren samen die ze nooit voldoende voor zichzelf zou ontraadselen omdat haar zwakke intelligentie niet kwam tot analyseren. Maar vooreerst werd ze reeds enigszins beschermd door die trek van wezenlijke ernst, zo anders dan het goedkope spel op het doek, en vervolgens hielp haar het slechte zicht van de medemens die óók niet geneigd is tot ontleding. Niemand zou deze rustige vrouw een carrière, hol, maar daarnaast pompeus, hebben toegeschreven, omdat de mens let op wat schijnt. Mary was geen Moona, omdat ze dit naar gangbare maat niet wezen kon. Voor het slechte zicht onderscheidde ze zich niet van duizenden andere vrouwen in New York. En tenslotte werd aan haar veiligheid de
| |
| |
kroon opgezet door het menselijk vergeten. Aan haar had zich het lot voltrokken der filmsterren wier roem zo verkleefd is aan het venster dat, zodra ze niet meer daartegen verschijnen, ze ook niet meer bestaan. Uiterlijk, naam, alles is weg. Dit laatste, voor anderen een bron van verbittering, werkte op haar bevrijdend.
En toch kon Mary nimmer geheel de gedachte van zich afzetten dat er eenmaal iets zou worden onthuld. Ofschoon ze niet geleidelijk meer en meer versomberde aan deze angst, omdat hij daarvoor te vaag bleef, legde hij toch een druk op haar leven. Zelf zag ze het ternauwernood in, en desondanks lag de druk gelijk een allerdunst membraan over haar. Soms dacht ze: als het maar nooit, nooit uitkomt. Toen Graham volwassen was woonde hij nog steeds met zijn moeder samen. Ze had in hem de meest oppassende zoon die zich denken liet. Zeer puriteins van opvattingen kon hij zich evenwel op zeker ogenblik niet weerhouden haar te vragen hoe het kwam dat hij binnen de normale tijd geboren was, niet veel, maar toch een kleine maand te vroeg. Op deze vraag, delicaat en aarzelend gedaan, was ze al lang voorbereid, en de aanvaardbare leugen lag hier voor de hand: hij was als achtmaandskindje ter wereld gekomen. Toch voelde ze verbazing over het gemak waarmee ze dit leugentje vertelde. Daar moest nog wel iets van de primitieve speelster die ze eenmaal geweest was in haar steken. Doch tenslotte loog ze niet terwille van eigen eerbaarheid, doch terwille van het kind dat nu eenmaal in zulke dingen buitengewoon gevoelig was gebleken, en dat ze daarmee zijn evenwicht hergaf. Niet zij werd verlegen, maar hij. Zelfs kon hij een blos van schaamte om een onrechtvaardige verdenking niet bedwingen. Dit ziende zei ze:
‘Ik had het je misschien al eerder moeten vertellen, maar ik vond het toch beter dat je zou beginnen met het aan me te vragen. Het had kunnen zijn dat je er nooit aan gedacht had, en een moeder spreekt nu eenmaal niet graag over zoiets, want dan zou het kunnen lijken dat...’
Ze hoefde haar zin niet af te maken. Hij, die anders zo gereserveerd bleef, sprong op en omhelsde haar, berouwvol en dank- | |
| |
baar. Voor haar eigen schaamte was er nu in het geheel geen plaats meer. Alles viel immers weg tegen de zekerheid die ze hem omtrent zijn geboorte had gegeven. Ze schenen door deze onthulling vaster aaneengeklonken dan ooit, terwijl reeds de onherstelbare breuk nabij was, - overigens niet wegens deze leugen om bestwil, wegens iets anders, die zwarte plek uit haar verleden.
In deze tijd was Graham coupeur geworden in een voorname maatzaak voor mannenkleding en daarmee waarschijnlijk de jongste coupeur uit heel de stad. Zijn moeders handen stonden niet naar het fijne werk, op welk gebied ook. Hij had de handen van zijn vader, dat behoedzame en tegelijk vaste en feilloze dat instinct heet en precies zover gaat als het mag en moet, dat wat de feline dieren vertonen die hun jongen bij het nekvel tussen de tanden vatten zonder dat ze ontglippen en zonder dat hun een haar wordt gekrenkt. Graham had zijn leerschool buitengewoon snel doorlopen en was de meest gezochte coupeur van zijn patroons. De moeilijke figuren zijn niet zozeer die met in het oog vallende tekortkomingen, maar juist de ogenschijnlijk normaal gebouwde, met de subtiele afwijkingen. Deze worden door de kleding verraden, maar omgekeerd verraden zij altijd de kleding, en dan zegt men: dat kostuum zit slecht. Voor zulke subtiliteiten bezat Graham een oog als geen ander, en zodra hij de klant rustig van alle kanten bekeken had en op verschillende afstanden, had hij ook het ganse beeld der gestalte in zijn hoofd gelijk een duidelijke foto. Het leek of hij de opstelling van het skelet door kleren, huid en vlees heen zag, het leek of hij een röntgenfoto had genomen. Wellicht zou er bij andere opleiding een bekwaam chirurg uit hem zijn gegroeid. Nu was hij een coupeur van een zekere vermaardheid, goed betaald, zich nooit vergissend met de schaar, en zelf perfect gekleed, niet als reclame, maar als heer. Dat ondefinieerbaar iets waardoor de perfecte bediende zich onderscheidt van de perfecte gentleman was bij hem afwezig. Het lag ten dele aan de grilligheid der natuur die van hem in zijn gedaante en de snit van zijn trekken een Engelsman had gemaakt, tegen wie het merendeel van de klanten, zelfs uit maatschappelijk hoge
| |
| |
kringen, afstak met een zekere grofbottigheid. Echter was het niet alleen dit, maar het was zijn hele houding, zijn levenshouding mag men zeggen, dat rustige en ingetogene dat hem tot heer maakte en juist daardoor weer indirect tot reclame, de beste welke zich voor zijn patroons denken liet.
Zijn moeder voelde daarvan ook wel iets. Ze voelde het in elk geval meer dan dat ze het begreep. Maar met haar moederlijk gevoel dat een kind gehuwd wil weten ondanks de daarmee samenvallende scheiding van het moederhuis dacht ze: hoe jammer dat Graham niet tot trouwen komt; ik wil hem ook niet vasthouden, maar misschien hangt hij te sterk aan me, en dat terwijl elk meisje blij zou zijn als ze hem tot man kreeg.
En toen kwam het ogenblik waarop hij bewees hoe sterk hij aan haar hing. Want als de grote gevoelens omslaan in hun tegendeel is het tegendeel ook altijd groot, een spiegelbeeld, een omkering die vergunt uit het nieuwe het oude af te leiden en uit de mate van haat de mate der voorhene genegenheid.
Aldus verging het deze twee op die fatale namiddag toen Graham onverwacht thuiskwam, en niet alleen het vroege uur haar voorbereidde op iets ongewoons, maar ook een innerlijk sein op iets ergs. Mary bezat geen aard om de eigen ziel te exploreren, maar ze ontving toch als mens, en vooral als moeder, reeds een bepaalde waarschuwing bij het naderen van zijn stap. En toen ze zijn witte gezicht zag in de kamerdeur wist ze eensklaps dat ‘het’ ontdekt was, nog eer ze het tijdschrift had gezien dat hij in de hand droeg. In welke mate en vorm het ontdekt was wist ze nog niet, maar ‘het’ was ontdekt en dat was genoeg.
Graham was met zichzelf tot betrekkelijke klaarheid gekomen in het korte traject van zijn zaak naar hier. Op de leestafel met de tijdschriften voor wachtende klanten had hij er in een rustpoos een doorbladerd, een bekend en verzorgd blad dat wekelijks in honderdduizenden exemplaren over de Staten werd verspreid, en daarin een foto van zijn moeder getroffen - naakt. Hij werd onwel, maar had nog de tegenwoordigheid van geest het blad dicht te slaan eer zijn toestand de aandacht trok. Nie- | |
| |
mand toch mocht zijn schande kennen. Reeds de wetenschap van een enkele derde zou haar meer dan verdubbeld hebben: de mogelijkheid van verdere verspreiding maakte haar aanstonds voor hem ondraaglijk. Hij had dadelijk een voorwendsel gereed, kreeg verlof en ging met een taxi naar huis, maar kocht - tweede bewijs van tegenwoordigheid van geest - onderweg een nummer van het blad, niet voor zichzelf, maar voor haar, als stuk van overtuiging. Want zij moest háár schande kennen; hij moest haar wonden zoals ze hem had gedaan. En tegelijk kwam hij met zichzelf tot een zekere klaarheid. Want hij zag plotseling in waarom hij nooit naar haar film verleden had gevraagd: een instinct van zelfbehoud, buiten de rede om, dat niet weet, maar enkel doet of... het doen vermijdt. Het was een wonder, dit instinct, zowel in zijn kracht die hem van vorsen naar een verleden had weerhouden, als in zijn zwakheid die hem de onthulling van dat verleden juist in haar rauwste vorm niet had kunnen besparen. Maar daarover dacht hij niet na, nooit. Hij slingerde het blad over de tafel en zei de vier woorden, die hij nooit zou kunnen vergeten; zij evenmin. Hij zei:
‘Coy Bather - Moona Wilson.’
En in een flits begreep Mary dat ‘het’ nu niet slechts ontdekt was, maar ook in zijn ergste vorm, want dit was een onderschrift; ze hoorde het aan de woorden en meer nog aan de toon en ze werd even wit als hij. Gedurende de paar seconden dat ze toen oog in oog keken, woordeloos, gebeurde er veel. Want de moeder wist schaamte en schande te onderdrukken in een oppermachtig verlangen zich voor de zoon te rehabiliteren. Met de snelheid van denken ook bij de passieve mens op het beslissende ogenblik overwoog ze een uitvlucht: de foto was een trucage en alleen haar hoofd was ‘echt’. Of wel - want ook dit nog wilder denkbeeld doorschoot haar - het was de late wraak van een afgewezen minnaar, puur bedrog en smaadschrift. Doch ze voelde dat deze komedie boven haar macht ging; ze was verlamd; ze had in haar bleekheid zichzelf verraden; ze wist dat ze er uitzag als een oude vrouw, lelijk geworden, met wangen hol en strak,
| |
| |
schuldig. Ze zag de weerschijn dezer gedachten weerspiegelen in Grahams blik, want even onzinnig als zijzelf had hij gehoopt op uitredding. Reeds veranderde zijn wijze van kijken. Hij taxeerde haar niet meer als moeder, maar enkel als vrouw. Maar toen hij na het radeloze de onmacht in haar ogen zag kon hij het niet langer verdragen, en ging. Hij ging voorgoed. Dat wist ze. Over zoiets praat men niet na; het is te ingrijpend; het is beslissend. Een paar uur later kwam er iemand met sleutels en met een briefje van Graham, zonder aanhef, en ongetekend. Aan deze bode gaf ze kleren, boeken en verder klein persoonlijk eigendom mee. Ze had Grahams koffers reeds zoveel mogelijk gepakt en deed er nu het laatste uit zijn kasten bij. De meubels liet hij haar. Tot zolang had ze zich opgetrokken aan de gedachte dat dit de enig mogelijke oplossing was van hun verhouding nadat ‘het’ aan het licht was gekomen. Verder samenzijn had een hel betekend, en dan zou ze zeker nog gedwongen zijn geweest tot de vernederende bekentenis dat haar huwelijk van toenmaals een noodzaak was. Hij zou dat overigens thans wel begrijpen, zonder meer, maar in elk geval werd een biecht haar bespaard. En zelfs had ze zich voorshands nog dermate in haar macht dat ze zich afvroeg of ze niet uit New York zou wegtrekken om elk toevallig samentreffen te verijdelen. Maar, dacht ze, als ze heenging had ze ook niets meer, en deze buurt, haar eigenlijke woonplaats, waarbuiten ze nooit verscheen, zou hij stellig vermijden.
Ze vernam nooit meer iets van hem en daar ze aan niemand durfde vragen bleef ze er ook onbekend mee dat hij de stad had verlaten, hij, Graham, onwetend als het ware erfelijk belast met de drang naar dat doel, de Stille Zuidzee, drievoudig belast zelfs, door de vader van zijn vader, door zijn vader, en door zijn moeder.
Het is mogelijk dat de jeugd van thans anders zou reageren dan deze Graham deed tegenover deze Mary, zijn moeder, die nog stonden tussen de twee wereldoorlogen in. Sindsdien nam de cultus der vrouwelijke academie sterk toe, juist ook in de Verenigde Staten. De eeuw is harder, de mens is nuchterder, de
| |
| |
puritein is zeldzamer en dat geldt ook, bij zijn gebleven lichtgeroerdheid, voor de Amerikaan. Maar wie zal zeggen hoeveel Grahams toch nog dodelijk gewond zullen worden bij de confrontatie met het verleden dezer Mary's, hun moeders? Want ook de dood is gebleven.
Ze hield zich op aan haar trots tot de bode was vertrokken. Toen viel ze op haar bed neer. Ze huilde niet stormachtig, maar eindeloos. De zwarte werkvrouw zond ze de volgende ochtend voor een hele week weg. Ze bleef drie dagen liggen, schreiend, onmachtig. Maar haar tranen verloren allengs hun bitterheid en kregen iets verlossends, toen iets heimelijk zoets, iets als het mysterie van de nachtdauw: de hemel blijft onveranderd en toch is het land verfrist. Op deze sensatie volgde een tweede. Het was waar, haar zoon had zich op haar verleden gewroken, gelijk alles uiteindelijk zichzelf wreekt of gewroken wordt, maar het verging haar toch enigszins als de boef die, zich eeuwig bedreigd voelend, eindelijk gaat verlangen naar de cel, zijn vrijheid. En haar cel was de buurt waarin ze leefde, een eigen gekozene. Haar vrijheid stond haar nu ook toe zich naar hartelust te wentelen in haar verleden van klaterweelde. Na een paar maanden werd ze onweerstaanbaar getrokken tot die bundel verslagen en foto's die ze altijd voor Graham verborgen had gehouden en sedert hij geen kind meer was ook zelf niet had ingezien, niet had willen inzien. De bundel bevatte geen enkel compromitterend stuk, maar hij bracht haar gedachten noodzakelijk op haar laatste, haar enige komische film, die ze achteraf zo had betreurd, ondanks, nee, juist door het eclatante succes, - zo betreurd dat ze haar loopbaan als filmster daarmee beëindigde. Thans stond de zaak anders en met een wezenlijke genieting, geboren uit de noodzaak van zelfbehoud, begroef ze zich in die periode uit haar leven.
Eindelijk waagde ze het ook, al was het met enige hartklopping, het noodlottige tijdschrift te voorschijn te halen. Hoe was toch in die jaren de kunst van fotograferen vooruit gegaan. Dat ervoer ze eerst nu recht, door de vergelijking van nieuw met oud. En daar vond ze, tegen het eind, een historisch overzicht over
| |
| |
filmkunst, met haar eigen foto: Coy Bather - Moona Wilson. Haar hartslag bedaarde. Ze keek tenslotte nieuwsgierig en een weinig vertederd naar dat beeld uit een tijd toen er nog geen filmcensuur bestond. Maar was het werkelijk wel zo onkuis? Neen immers.
Het was een beeld geknipt uit een van haar pompeuze shows als courtisane. Ze stond er in een interieur dat Oosters moest voorstellen (een mengelmoes van Egyptisch, Perzisch, Indisch), met vrouwelijke, zwaargeboezemde caryatiden die een zoldering schraagden in machtige caissons, ze stond er voor een badkuip als een reusachtige schelp, gebiesd met goud, geïncrusteerd met edelstenen, ze stond er van hoofd tot voeten, op de rug gezien, naakt. Maar ze zag om met de weelderige lokkenkop, ze toonde het zachte gelaat, een beetje schuw, een beetje schalks, en zo keek ze recht in de ogen van het publiek. Een mooi, klein lichaam, mollig maar niet week, - volmaakt.
Eensklaps kreeg ze een ingeving en rende naar de badkamer. Daar, voor de spiegel, ontkleedde ze zich met een razende haast. En alles werd rustig in en om haar, als bij toverslag. Zij, vrouw van veertig jaar, had nauwelijks geleden. En hoe verlegen guitig was niet haar blik gebleven, over haar schouders heen. Gebleven? Nee, opnieuw geworden.
|
|