innerde hij zich althans niet. Hij wilde wel iets meer weten, wat was gebeurd met de zachtaardige Labelliflos, de haast lieflijke Friolise, dat doodskopje Lucidarme met haar larvenaspect, dat hem eensklaps het beeld met de larven hergaf?
Straks vroeg hij het haar. Ze ging naar Spanje. Zijn altijd gereede fantasie volgde haar reeds. Ze ging met een uitgezocht troepje uit haar levende have, de beste stukken van haar inboedel. Nergens zou ze zich vestigen, hij voorzag het, maar in alle steden zou ze haar tenten opslaan, de havensteden eerst, die van het binnenland daarna. Een soort geheim kermisspul met een keurcollectie ademend en tiktakkend vleesch, - een rollend bordeel, een vluchtige standplaats voor dezen vluchtigsten vorm der vormenrijke liefde.
Intusschen bezat Rood Paleis, gesloten, gestorven, nog altijd een uiterlijk dat zijn weerga niet vond. Een blok zonde, maar een blok. En meer dan een blok, een wacht, een militair in een somber, tevens indrukwekkend gala.
Hij keek wegdroomend dien kant. Fijn en onnoemelijk rood getrest stond het wezen van saamgedreven ontuchtigheid onvervaard, zijn uniform niet verdoft, neen, in een extra, een