van bezorgdheid. De zoon gaf een ontwijkend antwoord. Hij zou het later vertellen.
Hij stelde orde op zijn zaken. Zijn kantoorbureau zat volgepropt met zijn particuliere aangelegenheden. Hij ging nu alle paperassen nakijken en verdelgen.
Temidden van deze bezigheden kwam de zwarte Tijs binnenvallen. Een derden keer liet hij zich niet afschepen, dat zat niet in zijn aard. Hij liep zonder meer naar boven, zonder kloppen het privé-kantoor binnen. Reeds wilde hij zich verontschuldigen, want hij kende den man niet die daar gebukt stond over een tafelblad bedolven onder papier. Toen ontdekte hij het aan de opkijkende oogen.
- Verdomd, kerel, Henri, wat beteekent dat?
De ander had wrevelig opgezien. Zijn blik klaarde. Hij kwam naar voren.
- Het beteekent dat ik voortaan Hendrik heet.
Het Lorrewa zei hij er niet achter, met een rest van valsche schaamte.
Er was een moment de verslagenheid die het onbegrijpelijke meebrengt. Er was een korte gedwongenheid daar de ander zich niet liet uithooren. Maar zwarte Tijs stak te vol. Het kon onmogelijk verzwegen worden. Hij stond