een universeele zonnigheid op welvaart gegrondvest, dien men slechts van achteren behoeft te zien, - dan zegt men: een allround geslaagd man. Een reclame naar alle kanten van innerlijk evenwicht, van levensgeluk. Deze vleeschwording, deze huidglans, deze reclame tot in het vet, den glans, den pompeuzen reuk van den stoel, die de kleine, beschroomde, de doffe en duffe faecaliën der armoede verpletterde, - dit alles was volstrekt typisch voor de eeuw, en verdiende met haar te worden weggevaagd.
Maar hijzelf, hij, Henri Leroy, was te zeer samengesteld om niet zich bewust te worden dat, al was zijn haat echt, hij meer het type gold dan den persoon, dat de haat in hoofdzaak het gevolg was van het toeval dat hem zulk een type als vader had geschonken. Ook was hij te koel en te bezonnen om den primitieven haat lang kans te geven. Reeds begon hij verdienste in zichzelf te ontdekken, het beeld dat hij schiep was in elk geval een moralist met litterairen aanleg waardig. De hand ging langs de snor.