Grootvader
Een brief gelijk de zwarte Tijs had geschreven was bij ons in den Achterhoek volstrekt ongebruikelijk. Het heldere voorhoofd dacht kloek en resoluut de zaak uit, niet langer dan een kwartier.
Marie van Dam ging naar de hoofdstad, ontbood haar verloofde in haar hotel, liet hem spreken, sprak zelf, en beëindigde het incident. Het ging vlot, zonder knielen en tranen. Ze bedong slechts het vervroegen van het huwelijk en het weren als getuige van Henri Leroy.
En opeens was het lente.
De eeuwige lente in het hart van den heer te Bussum vond thans haar weerklank in de natuur.
De eeuwige lente had haar gevaren, grootvader gaf het grif toe. Hij was bijna slachtoffer geworden.
Er was iets voorgevallen met een meisje, want grootvader werd van lieverlede meer lekkerbek en fijnproever. Het was geconstateerd, absoluut, - er waren getuigen. Maar hij, op zijn beurt, was niet gek. Toen de ouders kwamen had hij zich opgewonden.
In een bliksemstraal had hij bedacht: als ik me bang toon worden ze razend; laat ons het