diende Labelliflos was er zoo eentje, die had nog geen oogenblik uit de schuld kunnen komen. Hij niet, hij was de eenige met een stel hersens, een gek, maar een denker.
Het mysterie van den bijkelder verdiende benut te worden. De oude rottenkoning was opgegeten door zijn gezonde onderdanen, hij had alweer een opvolger. De meisjes hielden meestal wel van griezelen. Hij toonde het mysterie voor een dubbeltje, later voor een kwartje. Hij had zelf plezier op den koop toe als hij ze zag wegschrikken van de speling die traag plaste en roeide door het water, een drijvend orkest van schrille tonen.
De ratten allerwegen trokken hun vluchtige krassen op de ebonieten gramofoonplaat, de nieuwe koning een dikken zigzag er tusschen. Indien er een instrument en een naald hadden bestaan voor deze plaat, ze zou hebben gekreten als de hel.
Maar Eduard was te stom, die zag het niet als hij telkens een meisje wegloodste. Ze hadden wel een voorwendsel.
Op den duur lekte het toch uit.
- Als ik het nog es zie, zei Eduard, ken je alles van me krijgen wat niet in het woordenboek staat.
Hij deed hem niets.
Hij had weer een paar gulden extra verdiend.