Al zou men ook het antieke sparen, het zou anders zijn door het ander leven erin en erlangs. In een nieuwe aera kon misschien een oud Amsterdam bestaan naast een nieuw, maar geen Mokum.
Hij rookte een paar sigaretten bij het vuur, las zijn krant, stond op. Hij voelde zich eenzaam en behaaglijk. Hij voelde geen lust dezen avond naar Rood Paleis te gaan. Hij wilde wel uit maar niet daarheen.
Hij had vrij veel kennissen, hoogst oppervlakkig. Onlangs nog had hij er een begraven, een der oppervlakkigste. Ontzaglijk had hij aan dat graf gestaan, stereotiep van plechtigheid, maar van een versteend wit, maar boven de anderen ver uit door het spelend gemak waarmede hij zijn vleesch in steen herschiep. Hij moest even glimlachen.
In zijn gewone café zou hij een toddy drinken. Maar toen hij langs het café kwam waar hij met Herdigein gezeten had, liep hij door. De dag van late Maart had veel geregend, nu was het droog, wat dampig, met opkomenden wind. Een bepaald doel had hij niet.
Hij sloeg af naar het oosten. Het kon hem niet schelen waar hij liep. Het was niet druk, eens stak hij dwars een straat over met gerel van volk en drankhuizen bloedrood begordijnd. Dan werden de verschieten duister van pak-