staande vrouw, nooit van zijn meisje, hij was niet verloofd en consequent.
Niets voor mij, dacht Henri.
Ze was een groote vrouw, deze Marie van Dam, een eind in de dertig. Het leek hem een karakter van ruwe kleuren, niet gevernist, de kleuren eenvoudig naast elkaar gezet. Ze was wat schonkig, maar frisch, geen boerin en geen dame, de mond ging wat indrogen, de tanden waren nog heel frisch.
Niets voor hem, misschien iets voor Tijs, als hij ervoor zorgde meester van den toestand te blijven.
Haar verblijf duurde drie dagen. Tijs trok in zijn oude hotel, zij in een ander, hetzelfde zou niet staan.
Het bleek dat Tijs met een primitieve eerlijkheid haar verteld had van Rood Paleis. Henri had hiervoor een zekere minachting, hij had ook een zeker bang vermoeden dat zij op hem zou neerbliksemen als den verleider. Niets daarvan. Ze wilde het huis zien, van buiten alleen, ze wilde erlangs met hen beiden.
Van sommige vrouwen weet ik niets af, dacht hij. Want dit voorstel van haar kwam al dadelijk bij hun eerste gesprek in de hal van Tijs zijn hotel. Maar er was met Tijs ook nog niets ergs gebeurd. Dit dacht hij er over heen.