De kwaal der eeuw
Hij was gewoonlijk slaperig. Hij voelde zich zoo al merkte men dat niet. Doorgaans sliep hij slecht. Voor mijn Sint-Nicolaas de surprise van een goeden slaap, ééns in het jaar, dacht hij soms. Het was in jaren niet gebeurd. Op zijn best sliep hij zoo-zoo.
Hij kon in bed uren lang een boek lezen tot zijn kaakscharnieren kraakten van het geeuwen. Of hij lag in het donker, en dacht, uren lang.
Het begon dikwijls met rustig inslapen, en na een oogenblik ontwaakte hij. De slaap was spoorloos weg en hij dacht.
Kwam het van te weinig bezigheid? Maar denken was doen. Hij voelde zijn schedel soms kraken van zijn denken. De vaas in de vorst kraakte van ijs.
Hij was thuis, in de villa die hij leelijk vond van bouw en inrichting, de villa als zooveel andere op het Museumplein, leelijk uit- en inwendig. Zijn vader had niet veel smaak, hij had geen intuïtie voor schoonheid, hij had intuïtie voor koersen, en nog niet zooveel als Helmstrijd. Zijn huisinrichting was nergens gedrochtelijk, maar steeds er net even naast. Het geijkt leelijke, dacht hij, is soms mooi, wat zich een air van schoonheid geeft is ver-