Tijs in zijn nuchterheid begreep dien overgang niet geheel.
- Ik praat graag, zei Henri. Wat een mensch in deze tijd overblijft is praten. Abstraheeren, wel te verstaan. Praten over ‘de’ dit en ‘de’ dat. Praten in jezelf, en dan tuk zijn op vondsten. Praten bij voorkeur zooals nu, op de wandeling. Uit verveling en leegheid worden we allemaal peripatetici.
- Peri ...wat?
- Niet de echte, want die wandelden niet. Die záten bij de wandelgangen. Herinner je je nog dat we dat in Haarlem leerden? Hoe heette die snuiter ook weer die les gaf in geschiedenis? Of was het onze leeraar nederlandsch?
- Ik weet het niet, en het raakt me geen zier... Wat wou je nou eigenlijk bij Rood Paleis doen als je d'r niet in wilt?
Ze hadden denzelfden weg genomen, maar ze waren ditmaal vroeger. De dagen werden al langer, het licht helderder. Ze gingen langs Rood Paleis, en Tijs vond zich een heele held dat hij zonder emoties voorbijliep. Hij keek zelfs nauwelijks. Hij wist niet dat het kwam omdat hij er niet in hoefde.
Ze sloegen het blok om, toen een gang tusschen zijgevels van hooge huizen.
- Kom je er zoo ook?