naar zeer bepaalde regels die men niet mocht wagen te overtreden. Zij bracht het altijd terug tot de heeren.
Ze zei:
- De heeren houden van plezier, de heeren lusten geen lange gezichten, vooruit, vroolijkheid voor de heeren!
Een van haar karaktertrekken, dat voelde Henri heel goed, was een werkelijke eerbied voor den stand der heeren.
De eerbied die in de hoofdstad de mooiste gracht schonk aan den stand der heeren, nog boven de keizers.
De eerbied die de pachters van zijn vader met Kerstmis de pacht deed brengen niet aan meneer Leroy, maar aan ‘de heer’.
Hij herinnerde zich het verhaal van het gesticht dat elk jaar met de slacht een os cadeau kreeg. Dan hadden de heeren een partij en aten de tong.
Het waren altijd, overal, de heeren. Het ging altijd, overal, om hun plezier, hun vreugde. Welk een geheimzinnig woord, de heeren, de Heeren. Achter dat woord zat de geheimzinnigheid van het geld.
In deze maatschappij kon alleen de màn geld verdienen. Als hij het verdiende werd hij heer. Dat was een toegift, een groote, hij hoefde er niets voor te doen. En welk een