Voor het eerst glimlachte Tijs, met een kleinen triomf.
- Ik verzeker je dat je dat in Indië wel verleert. Maar jij als vrijgezel en rijkeluiszoontje bent natuurlijk veel meer dan ik een doorgewinterde lichtmis. In Indië komen eerst de zaken en dan het meisje. Dus vertel op van je rooie paleis. Is het een...?
De blik van Henri ging weer naar de zoldering. De bleeke hand streelde de stroobruine snor.
- Dat is het zeker. Maar het is ook iets heel anders. Het is meer.
- Hoe bedoel je?
- Het is een unicum in Europa, een unicum op de heele wereld. Wie daar eenmaal is geweest, raakt het nooit meer kwijt.
Tijs meende geestig te zijn.
- Bedoel je een ziekte?
- Nee, ofschoon je die misschien ook wel... Maar er is een betoovering daar. Ik zelf kan me er niet meer van losmaken. Ik kom er, ik weet al niet meer hoeveel jaren, elke dag.
- Allemachtig, dan begrijp ik je impotentie... Maar waarin verschilt die gelegenheid dan van andere? Ik ken er een massa, dus het zou me verwonderen...
- Het zál je verwonderen, wees daar maar zeker van.
- Wijs me de weg.