Paddestoelen (onder ps. Ton Ven)
(1916)–F. Bordewijk– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
[pagina 43]
| |
't Krielt al in de straat van menschen;
maar het kermisveld ziet zwart.
Links en rechts hoort men verwenschen. -
Vol verwachting klopt ons hart.
Kindren, laat je niet verdringen,
stompt en trapt er maar op los!
Koos gapt stapels dure dingen,
en Johan een gouden ‘bros’.
Flink zoo, jongens! In de drukte
slaat men snel een goeden slag.
Als het je vandaag niet lukte,
lukt het wis een andren dag.
Maar hier zijn we aangekomen
bij een schiettent van stavast.
Snel nu een geweer genomen,
stilgestaan en opgepast.
| |
[pagina 44]
| |
Pijpenschieten, jonge snaken,
eischt een geest, bedaard en kloek. -
Moogt ge eens uw vijand raken
in de pijpen van zijn broek.
Ziet die caroussels daar lonken
met hun licht! Stapt in dan, gauw! -
Ben ik soms geweldig dronken,
dan draai 'k óók zoo; is 't niet, vrouw?
Ginds kunt gij een koe bekijken
met drie horens. - Maar de baas
van dat wonderdier mag prijken
met een tweetal; dàt staat dwaas!
Langs de glijbaan glijdt elk paartje
neder met een reuzenvaart. -
Maar wat gleed ik met een vaartje
eer ik werd failliet verklaard.
| |
[pagina 45]
| |
Kom, we gaan! - Weg met die handen,
want mijn beurs is uitgeput.
Bovendien, je oogst maar schande
van dat jonge, domme grut.
Fie verloor reeds al haar rokken,
en de kleine Casimir
werd haast van elkaar getrokken.
't Is dan ook een herrie hier!
Ja, de kermis, beste vrinden,
is gelijk een glas Vermouth:
want den nasmaak zult ge vinden
meer in 't bitter, dan in 't zoet.
|
|