Paddestoelen (onder ps. Ton Ven)(1916)–F. Bordewijk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Bespiegelingen. [pagina 39] [p. 39] Dichterschap. Wat is een dichter? - Een onttroonde vorst, wiens hand verkeerd staat in het stoflijk leven, - een goudzoeker met rusteloozen dorst naar erts, dat hem geen aardsche mijn kan geven, - een kind, dat naar de verre sterren grijpt, en schreit, omdat het die niet mag bereiken, - een kind, dat in de rosse kaarsvlam knijpt, zich deerlijk brandt, dan huilt, dan boos gaat kijken, en eindlijk lacht, - een schepsel, dat nooit leert, geen voordeel heeft van droevige ervaring, [pagina 40] [p. 40] de wereldorde onderstboven keert, een karper ziet in een gewonen haring, - een, die niet past in uw modern vertrek, maar met een ziel, die juicht om al het schoone, - een harlekijn, die neervalt van gebrek, maar schatert, om zijn zwakte niet te toonen, - een eeuwig dolende Ahasverus, gefolterd door zijn eigen idealen, die op zijn bangen tocht den liefdekus versmaadt, om een dwaallicht te achterhalen, - een eenzaam reiziger in de woestijn, wiens bloed van hitte koortst, tot wilde droomen rondspoken in zijn afgejakkerd brein: van koele waterbronnen, schaduwboomen, - een, dien men uitlacht om zijn golvend haar, omdat zijn stok wat dik, zijn hoed wat groot is, - een, dien men huldigt op zijn vijftigst jaar, [pagina 41] [p. 41] als lang reeds alle schoonheid in hem dood is, - een stumper, een verstooteling, - een held, wiens tranen langzaam in den schemer vlieten, - een mensch, die u enthousiast vertelt van al, wat hij toch nimmer mag genieten. Vorige Volgende