Paddestoelen (onder ps. Ton Ven)(1916)–F. Bordewijk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Dissonant. De herfstnacht was zóó zonder aardsch geluid dat ik de witte sterren hoorde branden. Mijn geest voer weg naar verre tooverlanden, waarvan de wielewaal zijn klaagzang fluit. Hoe sidderde mijn ziel toen als een bruid, - hoe vouwden zich in deemoed toen mijn handen, - hoe zetten mijn banale kamerwanden tot een doorlichte kathedraal zich uit! Een luid geschreeuw op straat van: ‘Rammenas!’ doet mij de barre werklijkheid ontwaren. Mijn stemming knapt, - wijl van mijn lamp, die brandt, [pagina 20] [p. 20] een tochtvlaag knappen doet het lampeglas. - 'k Spring op, en vloek met fladderende haren: ‘Tuig zijt ge, koopvolk van mijn vaderland!’ Vorige Volgende