Mevrouw en meneer Richebois
(1954)–F. Bordewijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
De dood van Mrs HudsonGa naar voetnoot1De trouwe en scherpzinnige lezer van mijn relazen zal hebben bespeurd dat gedurende ruim vijf achtereenvolgende jaren Sherlock Holmes niets van zich heeft doen horen. Ik ben thans door mijn vriend gemachtigd de oorzaak van dit vacuüm op te helderen. Op zekere winteravond keerde ik van een vacantie van een week, op het land doorgebracht, terug in onze woning in Baker Street. Ik had mijn huissleutel opzettelijk achtergelaten, bevreesd hem te verliezen, en schelde dus aan. Holmes zelf deed open. - Zo? vroeg ik. Is Mrs. Hudson uit? Holmes gaf eerst antwoord nadat wij bij de haard in de voorkamer gezeten waren. - Ik zal je eens wat zeggen, Watson; ik heb onze huishoudster op staande voet ontslagen. Hij trok grimmig aan zijn pijp, en ik durfde niet verder te vragen, te minder daar ik door veeljarige ervaring wist dat hij mij eerst zou inlichten wanneer hijzelf het tijdstip aangebroken achtte. Ik zweeg dan ook, en rookte neerslachtig | |
[pagina 174]
| |
mijn sigaar, want ik had onmiddellijk het gemis van een zorgzame vrouwehand opgemerkt. Het vertrek was vuil en rommelig, de haard gedoofd. Ik had het koud en verlangde eerlijk gezegd naar mijn bed. Er werd gebeld; ik ging naar de deur en stond neus aan neus met die goede Lestrade, de inspecteur van Scotland Yard. - U komt voor meneer Holmes? vroeg ik naar de bekende weg. En zonder het antwoord af te wachten voegde ik er bij: - Nu, u treft hem thuis. Zo betraden we de voorkamer. Holmes die bij de koude haard had zitten peinzen geraakte tot leven op het zien van de politieambtenaar en begroette hem joviaal. - Bonsoir, Lestrade, je komt me zeker weer eens raadplegen over een geval dat je niet alleen kunt oplossen. Neem een stoel. - U raadt het precies, meneer Holmes, antwoordde Lestrade, hartelijk lachend. En om maar met de deur in huis te vallen: zoudt u deze as willen onderzoeken en mij vertellen uit welke bestanddelen ze is samengesteld. - Ha! riep Holmes, opeens een en al energie. Met genoegen! Lestrade had onder het spreken een handkoffer opengemaakt, daaruit een eenvoudig emmertje gehaald, en dit leeggeschud over een krant die op tafel zwierf. Terwijl Holmes een microscoop greep legde hij tegelijk zijn pijp op het raamkozijn en verklaarde: - Leer van mij, Watson, dat je nooit te voorzichtig kunt zijn. De as op tafel en die van mijn tabak dienen streng gescheiden te blijven. | |
[pagina 175]
| |
Ik bewonderde voor de zoveelste keer de methodische voorzorg van mijn vriend, en sloeg vervolgens met Lestrade het onderzoek van de as gade. Het duurde slechts even. - Verbrande steenkool vermengd met verbrande mensenbeenderen, stelde Holmes nadrukkelijk vast. - Hoe bestaat het! riep Lestrade uit. En nadat hij was opgestaan, met de kolenschop een hoeveelheid as uit onze haard geschept, en haar op een andere krant uitgeschud had, vroeg hij vleiend: - En nu deze? - Ha! riep Holmes opnieuw. Steeds tot je beschikking, man! - Kan het geen valstrik zijn? fluisterde ik. - Gekkepraat, antwoordde Holmes kregel. Na een ogenblik van turen door het instrument verklaarde hij: - Precies hetzelfde. - Dus ook steenkool en mensenbeenderen? - Je zegt het. - Bent u daar zeker van? - Absoluut. - Durft u dat te bezweren? - Met tien eden als het moet. Daarbij keek Holmes de ander ferm en fiks in de ogen. Nauwelijks had hij de laatste woorden gesproken of ik merkte dat hij zijn tong wel had willen afbijten, en te eerder omdat Lestrade thans uit zijn koffertje twee revolvers haalde. Het een richtte hij op mijn vriend, het ander op mij, en tegelijk riep hij met dreunende stem: - Meneer Holmes, ik arresteer u in naam der wet wegens | |
[pagina 176]
| |
moord op uw huishoudster, Mrs. Hudson. Ik ben verplicht u er op te wijzen dat al wat u zeggen zult in uw nadeel kan worden uitgelegd. Daarop zich tot mij wendend, maar sluw genoeg om mijn vriend tegelijk in het vizier te houden: - Watson, jij gaat vrijuit omdat je eerst sinds een half uur weer thuis bent en een week uit de stad bent geweest. Maar probeer niet me tegen te werken, en bel onze overvalwagen op. Hij bestreek mij zo nauwkeurig met de loop van zijn wapen dat ik moest gehoorzamen, en dan ook de politie waarschuwde. (De telefoon stond in onze kamer). Daarna zette ik mij verslagen in de kring. Na een moment verbrak Holmes het zwijgen. - Knap gedaan, Lestrade, dat moet ik zeggen. Zeker vannacht met een loper bij me binnengekomen? informeerde hij sarcastisch. Lestrade lachte opnieuw hartelijk. - Neen, meneer Holmes, veel eenvoudiger. Op uw dak geklommen, dit emmertje door uw schoorsteen laten zakken, en zo de as uit uw haardje opgeschept, terwijl u sliep. - Hoe kon je me, vroeg ik verwijtend, - hoe kon je me, Holmes, zulk een lelijk jokkentje vertellen? Te zeggen dat de huishoudster ontslagen is als je haar hebt opgestookt! Toen beleefde ik een der zeldzame momenten van toorn bij mijn heer en meester. - Zwijg liever, Watson, beet hij me toe, dan nonsens te verkopen. Of is een moord op een ondergeschikte soms niet de ideale vorm van ontslag op staande voet? Bij de openbare behandeling was de rechtzaal vrijwel leeg en toch vond daar juist toen een der raadselachtigste dra- | |
[pagina 177]
| |
ma's zijn ontknoping. Er bleek namelijk van geen enkel motief tot dit gruwelijk misdrijf. Holmes had bij voorbaat een zwart kapje opgezet, en ik moest mijns ondanks zijn koelbloedigheid en bravour bewonderen. Hij werd verdedigd door Sir Arthur Conan Doyle. Diens pleidooi was een meesterwerk van vijf seconden. Hij zei letterlijk het volgende: - Heren leden van de jury, wie met pek omgaat wordt er mee besmet. Ik dank u voor uw onafgebroken aandacht. De jury verklaarde Holmes schuldig, met advies hem te veroordelen tot vijf jaar eenzame opsluiting, ‘overwegende immers dat naar het treffende betoog van de raadsman verdachte zijn hele leven in de pek heeft gewroet en besmettingsverschijnselen redelijkerwijs niet konden uitblijven’. De rechter, die bij vergissing, en denkelijk in navolging van mijn vriend, ook zijn zwarte kapje op het hoofd droeg, veroordeelde hem overeenkomstig het advies. Holmes werd weggeleid, maar brak natuurlijk nog de eigen dag uit de gevangenis van Dartmoor. Hij was echter zo voorzichtig om zich vijf jaar lang schuil te houden, en met name niet als particulier detective te practiseren. Gemiddeld drie dagen per week kwam hij - logeren noemde hij dat - in ons huis in Baker Street, doch slechts om pijpen te roken, viool te spelen, zijn oude aantekeningen door te lezen, en te slapen. Hij droeg al die tijd dat zwarte kapje, buiten en binnen, want hij was iemand van een hoogst eigenaardige humor. |
|