man is, een goed jaar geleden getrouwd met een snoes van een jong vrouwtje, en sinds een paar maanden vader van een wolk van een kind. Ik weet dat hij een beetje geld heeft, en van haar kant geloof ik hetzelfde. Mijn enige grief tegen hem is dat hij niets uitvoert. Maar hij is een echte boekenliefhebber. Van zijn bibliotheek zou ik kunnen watertanden als de vriendschap zich niet tegen naijver verzette. En nu was er over dat jeugdige gezin, met alle factoren voor levensgeluk, blijkbaar de schaduw van een onenigheid gevallen.
- Amants, heureux amants, zuchtte Charles. Zo was het ten minste, zo is het niet meer... Dat is een boek van Valéry Larbaud, liet hij er op volgen.
Hij nam een slokje thee, stak een sigaar op, strekte zijn benen naar de haard uit, en hervatte:
- Toevallig kwam ik op mijn zwerftocht hier langs, en ik dacht: kom, waarom zou ik het hem niet vertellen. Ik had opeens de behoefte iemand deelgenoot te maken van mijn narigheid, en dus, als ik je niet verveel...
Ik schetste het bekende uitnodigende gebaar, hij schoof nog iets meer onderuit, en ging door:
- Het begon tussen Thérèse en mij gisteren aan het ontbijt. De aanleiding tot onze ruzie is zo kinderachtig dat het niet de moeite waard is daarover een woord vuil te maken. Maar zoals dat gaat: de twist liep aldoor hoger, en eindelijk schreeuwde ik: ‘Ik spreek nooit meer tegen je’. Waarop Thérèse onmiddellijk terugschreeuwde: ‘Dito’! Ik stond woedend op, liep naar de gang en trok mijn jas aan. Maar eer ik goed en wel klaar was schoot Thérèse uit de salon en hield me een boek onder mijn neus, het meesterwerk van Sienkiewicz: Quo vadis? Ik stond even bevreemd te kij-