| |
| |
| |
Mevrouw en meneer Richebois
Weet je wie daar juist wegging? vroeg Elly Warnsveld aan haar man die op het balkon verscheen.
- Dat hoef ik niet te raden. Ik ben in de deur bijna tegen haar aangebotst.
Warnsveld viel neer in een rieten stoel. Hij was moe, te moe voor nieuwsgierigheid.
- Het blijft nog maar knapjes warm, zei hij en veegde met zijn zakdoek over voorhoofd en nek.
Hij keek neer over Montreux, glooiend naar het meer in de verte en de diepte. Het hotel was goed, het uitzicht ideaal, maar hun verblijf viel al laat in het seizoen; het werd eigenlijk te warm, ofschoon er nog vrij veel gasten waren; hij had trouwens om zijn zaken niet eerder weggekund. En tegenover de rustige ligging gold als bezwaar de tocht uit het stadscentrum omhoog, het ontzaglijke klimmen van trappen en steile binnenpaden, zij het uitstekend verzorgd; een hele onderneming voor iemand die niet jong meer was. Om elf uur begon de zon al te steken; van twee tot vier, half vijf was het nauwelijks te harden; dan lag hij in pyama op bed. Elly kon er beter tegen; ze hield, in tegenstelling tot hemzelf, haar kleren aan. Maar | |
| |
vrouwen hebben ook een practischer dracht dan mannen, tenminste wanneer de laatsten zich respecteren en geen vrijmoedig déshabillé tonen dat niet bij hun leeftijd en figuur past. Trouwens, Elly waagde zich op die uren ook niet buiten, maar hield de kamer en las of dutte wat in een fauteuil. Alleen Magda gaf om geen warmte en zag er niet tegen op om zelfs op het meest brandende van de dagtijd te tennissen als ze een partner kon vinden.
- Hier, zei Elly, een kop thee, flink warm. Dat is het beste wat je doen kunt als je je moe voelt. Dan zal ik je ondertussen vertellen van het bezoek.
- Waar is Magda? vroeg hij, zonder belangstelling voor het verslag van dat bezoek, want het vreemde schepseltje interesseerde hem niet in het minst.
- Natuurlijk weer op de tennisbaan. Maar ik denk dat ze gauw thuis zal zijn. Het wordt al donker... Ben je niet lang weggebleven?
- Ja ja, antwoordde hij ongeduldig, nog uit zijn humeur van de warmte, al smaakte de thee hem ook uitstekend. Ik heb vanaf de brievenbus nog een eind langs het meer gelopen, want ik ben vrijwel de hele dag niet uit geweest. En waarachtig, het zou me best bevallen zijn, zonder die beroerde klauterpartij weer naar hier. Als we nog eens in Montreux terugkomen, dan moeten we iets kiezen dat lager ligt. Help me onthouden dat ik daar eerst naar informeer... Begrijp jij hoe zo'n hotel zo laat in het seizoen nog zo vol kan zijn?
- Neen, antwoordde Elly die voelde dat de humeurigheid van haar man zakte, omdat hij weer belang ging stellen in de wereld rondom. Het schijnt hier overal zo te wezen... Maar nu moet je horen. Het was werkelijk een aardig gesprek.
| |
| |
- Nu, geef me dan eerst nog een tweede kop.
Opeens stond er in de balkondeuren een klein, uiterst tenger vrouwtje, naar schatting nauwelijks dertig jaar, met een smal, interessant gezichtje, heel even opgemaakt, en een verlegen, haast verschrokken blik in haar grijze ogen.
- Pardon, zei ze met een zwakke stem, ik heb tweemaal geklopt. U hoorde me niet. Ik geloof dat ik mijn zakdoek... Het vrouwtje wees schuchter naar de stoel van Warnsveld, die haar niet had zien aankomen, en op haar stemgeluid zich omkeerde en oprees.
- Alweer iets vergeten? vroeg Elly, vertrouwelijk nu het ijs eenmaal gebroken was.
Dan stelde zij voor:
- Mijn man, mevrouw Richebois.
Het vrouwtje knikte, reikte geen hand, en mompelde:
- Duizendmaal excuus dat ik u lastig val.
Eer Warnsveld, geen meester in het Frans, een wellevend antwoord had kunnen vormen, greep ze het verfrommeld wit lapje in een hoek van zijn stoelzitting, en verdween snel en licht, na een beschroomde hoofdknik.
- Doodverlegen als altijd, concludeerde Warnsveld nadat de kamerdeur gesloten was, en zette zich opnieuw.
- Ja, zei Elly, en toch zit er meer in dat wezentje dan je denkt... Zou je wel geloven dat ze al veertig is?
- Die jaren zitten er niet in, maar er op.
- Goed. Maar een figuurtje om jaloers van te zijn.
- Probeer vooral geen ontvettingskuur. Mij te mager.
- En dan maar liefst twintig jaar getrouwd.
- Ken je haar hele burgerlijke stand?
- Nog meer. Tot over haar oren verliefd op haar man.
- Gelukkig niet op mij.
| |
| |
- Ze lopen altijd gearmd. Dat heb je toch gezien?
- Menslief, ik transpireer als ik er aan denk.
- Toch wel aardig ook.
- Haal je niets in je hoofd. Ik zie ons al gearmd in die hel van hitte. Waarom niet de armen om elkaars middel?... Maar hoe kwam ze eigenlijk hier bij jou? vroeg hij voor het eerst met iets van belangstelling in het bezoek.
Al zou hij het niet toegeven, het echtpaar Richebois had al spoedig zijn aandacht getrokken, gelijk trouwens die van alle gasten, en dat niet door luidruchtig gedrag of opzichtig toilet, maar juist door zijn buitengewone schuwheid, zijn zeldzame vergeetachtigheid, en bij de man ook nog onbeholpenheid. Het was soms op de grens van het belachelijke, en toch kwam men er niet toe hen uit te lachen; eerder voelde men iets van medelijden om deze mensen die niet lomp waren, maar zich duidelijk slecht thuis voelden in gezelschap door een overmaat van aangeboren schaamte. Zij waren reeds gasten van het hotel toen Warnsveld met vrouw en dochter er in trok. Hij had zijn tafeltje in de eetzaal naast het hunne en toen zij die eerste dag aan het diner verschenen, na hem, bloosden beiden van verlegenheid bij de begroeting van hun nieuwe buren. Ze keken nauwelijks op van hun bord, ze aten weinig, ze dronken tafelwater, en ze knikten weer verlegen toen ze opstonden. Het vrouwtje vergat haar tasje; de kellner draafde er mee achter haar aan. Als ze 's morgens wandelen gingen, stijf gearmd (het enige waarin ze geen schroom vertoonden, maar waarschijnlijk zochten ze steun bij elkaar), dan kwam meneer Richebois doorgaans binnen de minuut haastig terug om zijn hoed te halen, of zijn stok, of een manteltje, en zo meer. Eens had Warnsveld op het | |
| |
postkantoor achter meneer Richebois gestaan, en het manneke, tenger als zijn vrouw, wist met zijn figuur nauwelijks raad omdat hij voorging, scheen toch aan de robuste Hollander zijn plaats niet te durven aanbieden, vergat zijn wisselgeld aan het loket, hoorde niet het roepen van de bureaulist, en Warnsveld moest hem bij zijn mouw grijpen, - anders had hij vijftig Zwitserse francs laten liggen. Het was alles intussen zo volkomen onschadelijk - tenzij voor henzelf - dat men niet over hen spotte, dat men slechts vergoelijkend glimlachte. Daarbij raakte hun wederzijdse adoratie de sentimentele snaar die tenslotte in elk mens, hoe bejaard, ontgoocheld, verbitterd, cynisch, of enkel maar nuchter, nog aanwezig is en zich beroeren laat. En tenslotte merkte men heel goed dat zij bij alle geslotenheid en afweer toch beschaafde mensen waren, dat hun slechts ieder aplomb ontbrak. Hoe meneer Richebois zich ooit tot een huwelijksaanzoek had kunnen verstouten bleef een raadsel. ‘Er is,’ zei Warnsveld eens, ‘geen andere mogelijkheid dan dat ze elkaar in een vlaag van wanhoop precies op hetzelfde ogenblik hebben gevraagd.’ Met dat al bezat hun geslotenheid voor hem het voordeel dat hij geen poging om in te zeilen hoefde af te weren, want voor enig contact met die stumpers voelde hij niets, ook van zijn kant teruggetrokken op reis, zij het op een andere manier, gelijk met Hollanders het geval is. Daarom was hij er wel benieuwd naar hoe er nu toch enige toenadering had kunnen ontstaan, al was hij daar bij voorbaat weinig op gesteld.
Elly vertelde dat zijzelf degene was geweest die aanraking had gezocht. Het paartje had toevalligerwijs ook een kamer naast de hunne, en ze zag het vrouwtje die avond met een | |
| |
zo droefgeestige uitdrukking leunen over het balkon en staren op het meer, kennelijk hunkerend naar meneer Richebois die des ochtends alleen was vertrokken - met een valies -, dat ze een praatje was begonnen en mevrouw op een kopje thee had genodigd, wat na enige aarzeling werd aanvaard. Het gesprek ging aanvankelijk met horten en stoten, terwijl Elly de telkens dreigende intervallen met haar beste en beminnelijkste Frans opvulde. Op de duur ontdooide evenwel de jonge vrouw, die tot dusver niet uit laatdunkendheid, maar enkel uit schuchterheid bevroren was geweest, en die toen ook al gauw niet zo jong meer bleek. Ze scheen er genoegen in te vinden zich eens tegen een derde te uiten. Ze was veertig jaar, twintig jaar getrouwd, en zonder kinderen. In verband hiermede plaatste ze met een weemoedig lachje van nog mooie tanden de verzuchting dat ze graag kinderen had gehad, bijvoorbeeld een meisje dat nu zo oud, of zo jong had kunnen zijn als Magda. Overigens had ze over niets te klagen. Haar man hield een kantoor in onroerende goederen in de Rue de Monceau. Ja, ze woonden in Parijs, en dit was pas hun tweede verblijf in het buitenland, een verblijf voor genoegen (Elly plaatste stilzwijgend een vraagteken bij het laatste woord). Eenmaal, veel jaren geleden, had zij haar man nog vergezeld op een zakenreis door België en Holland, en daar waren zij onder andere geweest in ‘Deventair’ bij een familie ‘Vancloutan’, heel lieve mensen, - maar ze verontschuldigde zich als ze de naam verkeerd uitsprak. Iets van die aard was het intussen geweest, maar dan lang, o, heel lang geleden. En ze wilde zo graag veel vreemde landen zien; helaas had haar man haast nooit tijd.
- Die man een makelaar in onroerend goed? vroeg Warns- | |
| |
veld ongelovig. Dan krijgt hij van mij nog geen opdracht voor de aankoop van een hondenhok.
- Praat niet zo hard. Ze is hier vlak naast.
- Och wat, ze kent toch geen Hollands... Maar onroerend goed? Geen kwestie van.
- Nu ja, misschien snijdt ze een beetje op. Maar wat je ook mag zeggen, niet dat ze een onbeschaafd mens is. Werkelijk heel sympathiek. En ik geloof ook dat ze welgesteld zijn. Ze draagt mooie juwelen, niet veel, maar kostbaar, stellig echt. Die ene ring van haar zou ik zelf wel willen hebben, of die speld.
Het was donker buiten. Warnsveld zag in de zwakke verlichting langs de bijpaden een witte verschijning opdoemen, omhoog klimmen, de brug over de spoorbaan volgen, dan, steeds langzaam en toch luchtig, stijgen.
- Daar is Magda, zei hij.
De volgende ochtend, toen Warnsveld het paartje in de eetzaal aan het ontbijt zag, herinnerde hij zich de mededelingen van Elly. Daar hij als man van zaken graag een kleine triomf wilde behalen op haar onzakelijke lichtgelovigheid als vrouw omtrent het beroep van meneer Richebois en blijk geven van de onfeilbare taxatie - al was het in negatieve zin - van zijn blik, keek hij na het ontbijt even het gastenregister bij de hoteladministratie in, en merkte tot zijn verwondering dat het verlegen mevrouwtje de waarheid had gesproken. Zich voor meer uitgeven dan men is borg het gevaar van ontmaskering, sinds de overlegging van een paspoort werd vereist. En hier stond het duidelijk in het register, met het pasnummer, de nationaliteit en verdere bizonderheden: meneer Richebois was inderdaad tussenhandelaar in onroerend goed. Warnsveld kon zich niet | |
| |
opwerken tot het bekennen van ongelijk, en te minder nu hijzelf het onderwerp opnieuw zou hebben moeten aansnijden, - want ongelijk bekennen is een van de moeilijkste opgaven voor de zwakke mens. Hij verzweeg dus zijn ontdekking voor zijn vrouw, maar zijns ondanks rees het stuntelige mannetje een weinig in zijn achting, en voelde hij niet zo veel bezwaar meer als eerst tegen het door Elly gelegde contact. Wel begreep hij het nog niet recht; toch moest de man over kwaliteiten beschikken die in deze omgeving verborgen bleven.
Wat het contact betreft, - dit werd tussen de beide vrouwen snel hechter. Mevrouw Richebois vervulde daarbij al gauw een minder passieve rol. Het scheen dat zij, eenmaal over haar reserve heen, steun zocht bij de Hollandse, beseffende dat de enkele steun van haar man voor haar niet voldoende was om zich hier te handhaven, althans zich ongedwongen te voelen. Maar Elly merkte ook dat er nog iets anders achter stak, dat Mevrouw Richebois enige vertroosting zocht in de nieuwe relatie, omdat zij, ondanks het geluk van haar huwelijk, heimelijk leed, te weten aan haar kinderloosheid. Ze was tegen de kinderen in het hotel altijd bizonder aardig, ook al waren deze lang niet altijd aardig en toeschietelijk terug. Voorts gaf ze duidelijk blijk van een voor Magda opgevatte genegenheid. Ze toonde genoeg fijn gevoel om, na dat eerste gesprekje, nimmer meer op het verdriet van haar leven een toespeling te maken; ook bleef ze tegenover moeder en dochter terughoudend in gebaar en zelfs woord, maar de wijze waarop zij Magda kon nakijken was welsprekend. Het achttienjarige jonge meisje dat, met reizen kort gehouden, nu voor het eerst van haar leven in het buitenland verbleef, verdiende ove- | |
| |
rigens zeker de aandacht, kerngezond, fris, vrolijk, knap van gezicht, met in haar bouw iets van het stoere van haar vader, zonder dat daardoor de bevalligheid der vrouwelijke lijn te kort kwam. Magda zelf was al spoedig gewonnen, maar daar zij in haar jeugd nog niet volkomen de takt bezat van Elly lag er in haar bejegening van het vrouwtje een vaag en toch onmiskenbaar element van bescherming. Op een ochtend, toen de Fransman weer voor zaken weg was, nodigde ze Mevrouw Richebois mee uit naar het tennisveld. Het vrouwtje had de tennissport vroegtijdig moeten opgeven wegens een niet al te sterk hart, maar ze keek nog heel graag toe. Magda, in haar rol van beschermster, wilde de koffie in de tent betalen, mevrouw wilde met alle geweld de koffie voor haar rekening nemen, en deze
edelmoedige strijd eindigde daarmee dat ieder de helft voldeed. Dit nietige voorval had een blosje van vrolijkheid gebracht op de magere wangen der Française, en onder het teruggaan durfde ze, met enige hapering, bekennen:
- Ik mag niet ondankbaar zijn, natuurlijk niet, maar toch... deze morgen, als ik niet te vrijpostig ben door het te zeggen... deze morgen heeft wat meer zon in mijn leven gebracht, wat èxtra zon.
Magda aanvaardde de lof- en dankbetuiging als de gewoonste zaak, te jong om het overdrevene te beseffen.
De avond van die eigen dag vroeg Mevrouw Richebois of zij de familie Warnsveld op haar beurt een kopje thee mocht aanbieden. Men zat toen een goed uur gezellig bijeen, en meneer Richebois, die teruggekomen bleek van een reis naar Genève, nam deel aan het gesprek, en won de waardering van Warnsveld in een aantal beschouwingen van zakelijke aard die hem deden kennen als een man van veel- | |
| |
zijdige oriëntering in het hulsel van een stakker. Tijdens dat samenzijn kwam Warnsveld met zichzelf tot klaarheid omtrent het paar. Mevrouw Richebois was een variant in het vrouwelijke van meneer, en meneer ging gebukt onder een minderwaardigheidsgevoel, ten dele het gevolg van een buitengewone verstrooidheid in de dagelijkse dingen. Maar die verstrooidheid behoefde nog geen hinderpaal te zijn voor goed koopmanschap, evenmin als de verstrooidheid van de geleerde zijn kennis in de weg staat.
De volgende avonden gebruikte men de thee eveneens gezamenlijk, nu op het ene, dan op het andere balkon, en daarbij kwam mevrouw Richebois vanzelf over de kwaal der verstrooidheid te spreken, die bij haar man nog erger was dan bij haar. Onlangs was meneer uitgegaan om zijn haar te laten knippen, maar in de salon de reden van zijn bezoek vergeten en met een flesje parfum teruggekomen. Maar meneer Richebois gaf dàt niet toe.
- Je overdrijft, Claire. Je had me wel degelijk om die parfum gevraagd en ik heb de naam en het merk precies onthouden.
- Ja ja, dat weet ik wel, maar je wou je toch ook laten knippen, en dàt heb je toen de volgende dag laten doen.
Even later stuurde zij haar man met het suikervaasje naar binnen voor nog wat klontjes, en kwam hij terug zonder vaasje en met een krant. Men zag echter aan zijn ogen dat hij met zijn vrouw een loopje nam, en er werd smakelijk om gelachen. Overigens bleven ondanks deze vermeerderde gemeenzaamheid meneer en mevrouw Richebois binnen de perken en deden niet de geringste moeite zich in te dringen. Mevrouw vroeg ook nooit nog eens met Magda het tennisveld te mogen bezoeken, en toen het jonge meisje dit | |
| |
eigener beweging voorstelde sloeg zij het vriendelijk en beslist af: ze had niet de vrije beschikking over haar ganse tijd, ze hielp haar man in zijn bedrijf, en juist deze ochtend had hij haar voor berekeningen nodig.
Ontstond er tussen de dames iets van vriendschap, de heren bleven, naar mannelijke aard, meer op afstand, en voelden niettemin dat zij elkaar wel waardeerden. Voor Warnsveld betekende dit de overwinning op een aanvankelijke lichte minachting, maar hij overwon zich en gaf zijn verbeterd inzicht ruiterlijk aan Elly toe, al repte hij ook niet van het winstpunt door Richebois behaald - en door Elly ook - toen hij, Warnsveld, het gastenregister had geraadpleegd. Eens slechts deed meneer Richebois een poging om Warnsveld persoonlijk een kleine vriendelijkheid te bewijzen.
Het was weer op een ochtend aan het ontbijt. Richebois keek zijn post na, een brief en een krantje. Hij las de brief, stond op en bracht het krantje, nog in de omslag, aan Warnsveld. Hij bloosde een beetje terwijl hij zei:
- Neemt u me niet kwalijk, maar misschien vindt u het aardig dit eens in te zien. U kunt het houden of weggooien, zoals u wilt. Maar ik krijg toch een dubbel op mijn kantoor, en dit ding heb ik hier niet nodig.
Warnsveld zag dat het een makelaarsweekblad was met een lijst van percelen, te koop aangeboden of gevraagd in het departement Seine et Oise, en waarvan Parijs natuurlijk het leeuwenaandeel leverde. Al had hij geen plan daar geld te beleggen, de cijfers interesseerden hem, voor een ogenblik. Maar Warnsveld hoorde meneer Richebois niet uit over zijn bedrijf, evenmin als het omgekeerde geschiedde. Zij konden van elkaar veronderstellen dat het te weinig interessant was voor de wederpartij, doch tevens gold hier | |
| |
aan weerskanten de gereserveerdheid van de koopman die niets vraagt omdat hijzelf niets wil loslaten, en die daarom ook liever geen ongevraagde mededelingen van vertrouwelijke aard aanhoort tenzij hij er zijn voordeel mee kan doen. Dat was hier uitgesloten, want Warnsveld dreef een fabriek.
Intussen had Elly met de scherpe blik van een vrouw bemerkt dat de tortelduifjes - zoals ze hen was gaan noemen - wel eens verschil van mening hadden, en niet op het hoge plan dat het andere standpunt waardeert, maar op het lage van de onenigheid. Het bleef echter delicaat verborgen, en men moest goed opletten om het te merken; toch ontging het haar allerminst. Ze vertelde het aan Warnsveld, die zei:
- Ik ben blij dat ik dat hoor... Zo'n zwemmerige verliefdheid maakt je wee, vooral nu ze twintig jaar getrouwd zijn. Dat is niet menselijk meer; dat is niets... Als wij nooit ruzie hadden gehad waren we allang gescheiden... Ze stijgen positief in mijn achting.
Op een avond toen het verblijf van de Warnsvelds in Montreux teneinde liep kwam mevrouw Richebois - het was haar beurt om gast te zijn - op de thee met een betrokken gezicht. Haar man zou dadelijk volgen; hij moest nog even werken. Ze verscheen maar vast alleen, omdat ze tot haar groot leedwezen moest aankondigen dat ze de volgende ochtend gingen vertrekken. Meneer moest absoluut zijn vacantie beëindigen, want de zaken riepen hem terug. Ze zouden reizen via Lyon, waar hij nog iets had te regelen. Ze gingen met de trein over Martigny en Chamonix - Mont Blanc, waardoor ze tenminste nog een blik op de Alpen konden werpen van vlakbij, maar daarmede was | |
| |
dan ook voor dit jaar de vreugde genoten. Ze kwam dus om afscheid te nemen.
Het was vooral Elly wie dit heengaan oprecht speet.
- U verlaat ons toch niet op dit eigen ogenblik? vroeg ze.
- Neen, neen, haastte het vrouwtje zich te antwoorden, en terwijl ze behaaglijk en vertrouwelijk achterover leunde kwam er een zweem van een glimlach op het magere gezichtje. We moeten morgen vroeg weg, maar we hebben niet veel te pakken. En ik wou ook graag van uw dochter afscheid nemen.
- Wacht u dan in elk geval tot zolang, zei Elly. Ze komt dadelijk terug. Het zal haar ook wel spijten.
- Ik zag haar naar beneden gaan, zei mevrouw Richebois, maar als ze niet te lang wegblijft wacht ik graag nog even. Op dit moment verscheen meneer Richebois. Hij nam evenwel geen plaats en verzocht de vluchtigheid van zijn vaarwel te verontschuldigen. Hij moest noodzakelijk nog van allerlei in orde brengen. Terwijl hij dit zeide kon men zien dat hij met zijn gedachten bij zijn zaken was. Niettemin drukte hij heel hartelijk handen, dankte voor de prettige omgang en verzocht de ouders zijn respect over te brengen aan jongejuffrouw Magda. Toen verdween hij. Het vrouwtje zuchtte hoorbaar. Elly verbrak het stilzwijgen.
- We zullen hopen dat dit geen afscheid voorgoed is. Mevrouw Richebois glimlachte opnieuw.
- Jammer genoeg schijnt er voorlopig geen kans, tenminste niet voor ons om naar Holland te komen. Maar wie weet... En mocht u eens naar Parijs willen...
Ze zocht in haar tasje, toen in een kleine portefeuille. - Hier is ons adres.
| |
| |
- En dit is het onze, antwoordde Warnsveld die het gebaar begrepen had, en zijn kaartje over de tafel schoof. Ondanks een zekere weemoed die op de trekken der Française liggen bleef herkreeg het gesprek nu toch zijn oude opgewektheid. Elly vertelde nog dat zij en haar man trouwens ook naar huis moesten, een dag later, omdat de fabriek hem weer opeiste. Na een half uur kwam Magda binnen, en Elly vertelde dadelijk het nieuws. Het meisje was niet bepaald onder de indruk van het heengaan, maar des te meer onder die van de route en het doel. Het leek of ze zich er thans voor het eerst goed van bewust werd dat de buren Fransen waren.
- Parijs, zei ze, en dan over Lyon. Hoe heerlijk!
Een bestraffende blik van Elly deed haar zwijgen en blozen. En inderdaad, het leek een overduidelijke wenk om te worden uitgenodigd. Gelukkig merkte mevrouw Richebois niets. Even later stond het vrouwtje op, uitte haar dankbaarheid over de alleraardigste kennismaking, gaf een stevige druk met de tengere hand, en verdween, stil, bescheiden, niet zonder waardigheid.
- O, wat benijd ik die mensen, zei Magda nadat de deur was gesloten, maar gedempt om de horigheid door het andere balkon. Stel je voor... Parijs.
- Heb je je dan niet genoeg geamuseerd hier? vroeg de moeder verwijtend. Ben je nog niet tevreden met zo'n prachtige grote reis, de eerste van je leven?
En de vader voegde er bij:
- Hoor eens, we gaan overmorgen naar huis, en linea recta. Ik kan de fabriek geen dag langer in de steek laten. Parijs een andere keer... Ik dacht dat je dankbaarder was.
Magda was niet ongevoelig. Ze kreeg tranen in haar ogen.
| |
| |
- Zo meen ik het niet. U weet heel goed wat ik bedoel.
- Ja, zei Elly, en de bedoeling lag er tegenover mevrouw Richebois dik bovenop. Gelukkig maar dat dat mens aan zulk een malligheid niet denkt.
- Och, dat liet ik me zonder erg ontvallen, zei Magda boos. Ik heb me absoluut niet willen inviteren.
Ze veegde hard over haar ogen, want ze wilde niet huilen. Toen deed ze binnen het licht aan, en zette zich daar met een boek in een stoel, ostentatief zover mogelijk van haar ouders af.
Kort daarop werd er bescheiden aan de deur geklopt, en het hoofd van mevrouw Richebois verscheen.
- Kan ik uw moeder misschien nog een heel klein ogenblikje spreken? vroeg ze zacht aan Magda.
En toen Elly verscheen nodigde ze haar even op de gang en deed haar verzoek met een blos van verlegenheid en een haperende stem. Ze was mogelijk erg brutaal, maar ze mocht Magda zo heel graag lijden, en nu had ze daareven gemeend iets te merken. En dus, als het jonge meisje lust had, dan zou zij dolgraag... Het was ook voor háár een werkelijk genoegen... Ze had toch altijd een kleine logeerkamer vrij, en het was daar waar ze woonden een behoorlijke stand, dicht bij het Pare Monceau... Er bestond geen enkel bezwaar, integendeel, ze zou zich gevleid voelen, en als mevrouw Warnsveld haar dochter kon missen - ze had gedacht voor een dag of vijf misschien - dan zou ze haar dolgraag eens met de Franse hoofdstad kennis laten maken.
- Mag ik vragen... is dit een invitatie namens u beiden?
En toen Elly deze woorden gesproken had drong pas het weinig vriendelijke van haar repartie op zoveel hoffelijkheid tot haar door. Het dametje vatte de wedervraag echter | |
| |
niet onwelwillend op. Integendeel, ze lachte zacht, welluidend, veroverend.
- Ik heb er met mijn man nog niet over gesproken. Het is een spontane opwelling van mijzelf. Maar ik weet zeker dat hij het goedkeurt. Hij doet tenslotte toch alles wat ik wil... En nu ga ik u verlaten. Ik begrijp dat u even met elkaar beraadslagen moet. Straks hoor ik het wel. En mocht het niet conveniëren, dan natuurlijk even goede vrienden.
- Nu, dat is ook wat, zei Elly, binnengekomen.
En ze bracht de uitnodiging van mevrouw Richebois over. Magda was opeens uitgelaten. Haar ouders echter hadden bezwaar.
- Zoiets schept altijd verplichtingen, en daar houden we niet van.
- Die mensen zijn tenslotte een stuk ouder dan jij, en ze hebben geen kinderen waarmee je zoudt kunnen omgaan.
- Ze lijken ook nogal saai.
Maar Magda had op alles een antwoord.
- U kunt ze best terug inviteren. We hebben kamers over, zelfs wanneer Arnold en Otto alle twee thuis zijn... En ik ben er zeker van dat ze me eerder zullen verwennen, dan niet, juist omdat ze geen kinderen hebben. Mevrouw Richebois kan naar me kijken of ik haar dochter ben, dat hebt uzelf gezegd... En wat saai betreft, met meneer Richebois heb ik weinig te maken, en mevrouw kan heel onderhoudend zijn, als ze los komt... Toe, laat u me alsjeblieft gaan... Dit is toch een enige gelegenheid, en jullie hoeft er geen dag om te verzuimen.
- We weten niet of ze vermogend zijn of goed verdienen. Je zult je misschien moeten behelpen.
- Maar mensen die het niet kunnen missen inviteren je | |
| |
toch niet?... En wat dan nog? Laten ze me in een zolderkamer stoppen. Mij allang goed, als ik maar Parijs mag zien.
- Nu, een zolderkamer zal het wel niet wezen, zei Elly, zich herinnerend dat het vrouwtje verklaard had altijd een logeervertrek vrij te hebben. En trouwens, dat is bijzaak. Het eind was dat de ouders aan het kind toegaven en het antwoord zelf kwamen brengen. Ze troffen meneer Richebois aan het schrijfbureautje, en mevrouw bezig met het pakken van een toiletnécessaire. De man keek verstrooid op en verontschuldigde zich vluchtig dat hij moest blijven doorwerken. Elly had het pijnlijke gevoel ongelegen te komen, maar ze kon om de belofte aan haar dochter niet meer terug. En op haar ietwat aarzelende verklaring dat de uitnodiging wel graag werd aanvaard reageerde het vrouwtje in de meest heuse vorm, niet gretig, niet koel, doch met de juiste toon van hartelijkheid. Meneer Richebois hield er zich buiten.
Warnsveld vulde in niet vloeiend, maar duidelijk Frans de woorden van zijn vrouw aan door uitdrukkelijk twee voorwaarden te stellen: dat Magda haar reiskosten zelf zou dragen, en dat het echtpaar hun het genoegen zou doen van een tegenbezoek.
- Dat laatste durven we niet vast beloven, zei de Française glimlachend. Maar mochten we in Holland komen, dan...
- Dan staat er altijd een kamer voor u klaar, zei Warnsveld.
- En wat de reiskosten betreft, zo klonk de stem van meneer Richebois die toch met een half oor had geluisterd, die conditie aanvaarden wij graag.
Hij had zijn pen even neergelegd, hij nam haar weer op, en maakte, gezeten, een kleine afscheidsbuiging.
| |
| |
- Laat uw dochter er om denken. De trein vertrekt morgenochtend om zes uur, zei mevrouw Richebois, de deur openend.
Elly glimlachte.
- Ik vermoed dat ze al bezig is haar koffer te pakken.
- Fijn, fijn, lieve dierbare ouders, riep Magda, reeds in één jacht van opwinding. Ik zal een oogje in het zeil houden en er voor zorgen dat dat onbeholpen stelletje niet in zeven sloten tegelijk loopt. Denk erom, ik ga niet met hen op reis, maar zij gaan met mij.
Terwijl het meisje door haar moeder werd bijgestaan schreef Warnsveld op een papiertje: eerste dag een briefkaart uit Chamonix naar het hotel, tweede dag een briefkaart naar Brussel poste restante, derde dag een briefkaart naar huis.
- Onnodig, zei Magda, ik vergeet het toch niet.
Ze deed echter de aantekening in haar tasje. Na een uur had ze al haar benodigdheden in een grote handkoffer, met een doos Zwitserse bonbons en met haar pas, - zonder visa, want deze waren reeds lang afgeschaft. De ouders brachten haar en het echtpaar in de vroege morgenuren naar de trein met hun eigen auto waarmee ze de reis naar Zwitserland hadden gemaakt. Mevrouw Richebois schoof haastig een grote ruit van de wagen omlaag, en zo werden er nog enkele woorden gewisseld tussen rijtuig en perron. Magda was vrolijk, maar rustig. De andere helft van het paar tortelduifjes zat binnen al te cijferen; het Françaisetje toonde een blosje met een zweem opgewondenheid en was thans stellig niet onbekoorlijk. We doen hun toch blijkbaar ook een plezier, of tenminste haar; nu, zoveel te beter, dacht Elly.
| |
| |
De volgende dag, die van hun eigen vertrek, lag er op de vloer van de slaapkamer der Warnsvelds een onder de deur geschoven expressebriefkaart van Magda uit Chamonix. Er stonden maar enkele geestdriftige woorden in over de magnifieke tocht met de trein. Het meisje had direct na aankomst in het hotel de voorspoedige reis gemeld en voor extra-bestelling zorg gedragen, opdat haar ouders volgens afspraak nog een bericht zouden hebben eer zijzelf, die middag, vertrokken. Op de ontbijttafel vonden ze nog een tweede bericht van hun zoons Arnold en Otto, na een gezamenlijke fietstocht door Noorwegen gezond en wel in de ouderlijke woning weergekeerd. Elly schreef die ochtend naar het Parijse adres van het echtpaar Richebois aan Magda een uitvoerige brief op haar eigen postpapier dat ze gewoon was op reis mee te nemen, aangezien ze het papier van de hotels met de bedrukte hoofden en enveloppen zo zakelijk en lelijk vond, - en haar man voegde er enkele woorden bij. Aldus zou het kind bij haar aankomst in het huis van Richebois tijding op haar vinden liggen wachten. Des namiddags vertrokken de Warnsvelds naar Bazel en de ochtend daarop naar Brussel waar ze volgens afspraak nog één dag vrienden zouden bezoeken. Ze troffen er aan het postkantoor geen briefkaart van hun dochter, maar een dikke expressebrief uit Lyon. Hij bevatte naast een uitvoerig en opgewekt verslag van het verder verloop van de tocht ook twee foto's in postformaat, beide Magda voorstellend op de trappen van de hoog gelegen Notre Dame de Fourvières, eenmaal met mevrouw Richebois aan haar zijde, eenmaal met meneer. Mevrouw was hartelijk, schreef Magda; meneer bemoeide zich met haar weinig, en bekeek kaarten en bouwtekeningen.
| |
| |
Die nacht sliep Elly voor het eerst en onverklaarbaar slecht, ten prooi aan een gejaagdheid die zij echter voor haar man verborgen wist te houden. Wel drong ze op zoveel mogelijk spoed aan, zeggend verlangend te zijn hun jongens terug te zien. Dat was het echter niet, maar wat het dan wel was had ze onmogelijk kunnen uitleggen. Ze hoopte alleen dat het overgaan van de Hollandse grens de druk van haar zou wegnemen; het tegendeel gebeurde. Een beklemming vermeesterde haar meer en meer, en met de grootste inspanning hield ze zich in bedwang.
Eindelijk het huis. Arnold, hun oudste zoon, had de wagen zien stilhouden voor het hek en opende de huisdeur.
- Is er bericht van Magda? was het eerste wat zijn moeder vroeg, zonder hem te begroeten.
- Neen, hoezo?... Is ze niet meegekomen?
En hij tuurde nieuwsgierig in de wagen.
Elly sprak niet van haar vage en toch zo dwingende angst. In het uitblijven van tijding lag immers niets ongewoons. Goedbeschouwd kon er nog nauwelijks antwoord zijn. Ze kuste nu haar zoon, even later ook de tweede, Otto, legde de afwezigheid van hun zuster uit, en wist zich zelfs op te werken tot belangstelling in hun ervaringen in Noorwegen. Er kon die dag geen post meer komen; het liep tegen het etensuur. Ze moesten wachten tot de volgende ochtend.
In de avond sprak zij er toch even over met haar man; ze slaagde er in haar stem in bedwang te houden. Hij dacht echter wat zij meende te behoren denken, maar niet denken kon: alles normaal; niets bizonders; morgen lag er stellig een kaart in de bus.
Wederom sliep ze die nacht slecht. De beelden die haar | |
| |
bezig hielden bleven vaag, en hadden toch stuk voor stuk betrekking op een aan Magda overkomen ongeval, dat ze zich nu eens voorstelde als ernstig, dan weer als onbeduidend. Warnsveld vertrok vroeg naar zijn fabriek, lang voor de post van acht uur, half negen. Terwijl hij zich aankleedde hield Elly zich slapend; ze voelde de ontsteldheid van haar trekken en wilde hem niet nodeloos verontrusten. Nodeloos! dacht ze, - hoopte ze.
Dadelijk nadat hij was heengegaan, stond ze op, en spiedde uit naar de besteller. Hij bracht geen brief van Parijs.
Om haar steeds groeiende onrust te beheersen wierp ze zich op de meest voor de hand liggende huiselijke arbeid, het uitpakken van de reiskoffers. Terwijl ze de kleren van Warnsveld borstelde vond ze in een van zijn zakken een verfrommeld papiertje, de omslag van een tijdschrift met het adres van meneer Richebois in Parijs en hem vandaar doorgezonden naar Montreux. Een onverklaarbare rilling beving haar bij het lezen van dat adres, maar ze wierp het papiertje niet weg, ze stak het in haar tasje.
Warnsveld had aangekondigd dat hij geen tijd had in het koffieuur thuis te komen, en op de fabriek een broodje zou eten. Ze had dus nog veel uren in gejaagd afwachten voor zich.
De namiddagpost bracht iets. Een ogenblik keek ze verbijsterd op de brief, toen werd ze gegrepen door een panische angst. Onmiddellijk belde ze haar man.
- Kom dadelijk thuis. Ik geloof dat er iets met Magda niet in orde is.
- Wat dan in Godsnaam?
- Ik heb mijn brief aan het kind, je weet wel die uit Montreux, teruggekregen... onbestelbaar.
| |
| |
Hij stond tien minuten later voor haar. Ze zag lijkwit. Hij greep de brief, ongeopend, haar eigen envelop, haar handschrift, en aan de achterzijde gedrukt haar Hollandse adres. Terug. Onbestelbaar.
- En kijk nu eens. Dit vond ik in je zak.
Het was de gekreukelde omslag van het tijdschrift dat meneer Richebois hem had gegeven, met de lijsten van onroerende goederen, en dat hij, Warnsveld, gedachteloos bij zich had gestoken. Het oorspronkelijk adres was doorgehaald en vervangen door dat van Montreux, maar volkomen duidelijk leesbaar gebleven. Het klopte met het adres op de brief. Het gezicht van Warnsveld verhelderde na deze vergelijking, dat van zijn vrouw niet.
- De Parijse post moet zich met de brief hebben vergist, zei hij. Een andere mogelijkheid bestaat er niet. Morgen hebben we bericht van Magda.
En, uit zijn portefeuille het visitekaartje halend dat de Française hem had gegeven, vergeleek hij ook dat. Het klopte. Er kon van niets anders sprake zijn dan van een vergissing bij de post. Doch toen hij Elly's steeds meer verwrongen trekken zag werd hijzelf voor het eerst door een begin van angst bevangen.
- In elk geval, zei hij, stuur ik onmiddellijk een dringend telegram met betaald antwoord.
Die nacht sliep Elly in het geheel niet en Warnsveld maar even. Ze wisten van elkaar dat ze wakker lagen, doch praten deden ze nauwelijks. Wat viel hier te zeggen? Het telegram zou alles ophelderen. Elly voelde zich geheel buiten staat tot een gesprek over de mogelijke oorzaken van het stilzwijgen van hun kind; ze zou gissingen zelfs niet kunnen aanhoren, en haar man scheen dat te begrijpen. Om | |
| |
vijf uur waren ze alweer uit bed. Om zeven uur klonk de telefoon als een alarm: het telegram was onbestelbaar. Elly kromp ineen, Warnsveld handelde. De jongens waren gelukkig nog thuis. Het hoognodige werd in allerijl gepakt en met hun vieren gingen ze naar het Zuiden. Warnsveld voelde zich niet bij machte behoorlijk te chaufferen; dat deden de zoons om beurten. Na een razende rit, gedurende welke de ouders geen woord spraken, en Elly zat met in elkaar gekrampte handen, na een rit met douane oponthoud - want het toezicht aan de grenzen was kort te voren verscherpt -, hielden zij in het begin van de avond stil voor het huis van meneer Richebois, een groot huis met veel bewoners in een gegoede buurt van Parijs. Ze stonden met hun vieren bij de concierge.
- Richebois? vroeg de man. Die woont hier niet, die heeft hier niet gewoond, nooit. Ik ken niemand van die naam, en ik ben hier al dertig jaar in dienst.
- Maar dit dan? vroeg Elly. Och, zegt u het ons toch alstublieft. We zijn dodelijk ongerust over onze dochter.
De concierge bekeek de omslag van het drukwerk en dacht na. Elly was van het enkele zwijgen een vertwijfeling nabij. Eindelijk zei de man:
- Daar hebt u gelijk in. Maar het spijt me, er woont hier geen meneer Richebois.
- Hebt u het adres dan niet met inkt veranderd? vroeg Warnsveld, ziende dat zijn vrouw geen woord meer kon uitbrengen.
- Neen, dat is mijn hand niet. Die hand is me onbekend.
- God, God, stamelde Elly, wat betekent dit?
- Het enige is: we moeten ogenblikkelijk naar de centrale recherche, zei Warnsveld schor.
| |
| |
De concierge zocht het adres op in de telefoongids. De jongens, ofschoon hevig ontsteld, hadden de moed en de veerkracht van hun jeugd. Ook is er nog verschil tussen een zuster en een kind. Ze wilden geen taxi laten komen. Arnold zou zelf rijden; dat ging wel zo gauw.
In het gebouw van de criminale recherche moesten ze even wachten, maar gelukkig duurde althans deze marteling niet lang. Ze werden toegelaten bij een inspecteur die avonddienst had, een jonge man met een innemend, ernstig gezicht. Warnsveld had zich herwonnen. Hij deed het verhaal van het gebeurde zo kort en zakelijk mogelijk, en legde enige bewijzen over. De inspecteur interesseerde zich alleen voor de omslag van het krantje, en meer nog voor de twee in Lyon genomen foto's.
- Hier begrijp ik niets van, bracht Elly nog met moeite uit, en wees op de omslag.
- Wat u onbegrijpelijk voorkomt, antwoordde de inspecteur, zien wij met een enkele oogopslag, mevrouw, zelfs zonder vergrootglas. De posterijen natuurlijk niet, dat wil zeggen, die hebben daarvoor geen tijd... Maar ik zal voor alle zekerheid de loupe nemen.
Na even door het glas te hebben getuurd, vervolgde hij: - Deze eerste postzegel is eenvoudig voorzichtig van een gedrukt stuk afgeweekt en hier opgeplakt. Daarna zijn de ontbrekende stukken van het stempel er minutieus over het papier bijgetekend; met dezelfde soort inkt is de afdruk die niet erg duidelijk is gecompleteerd, nauwkeurig op dezelfde manier. Het Parijse adres is daarvoor of daarna op de strook getypt en tegelijk doorgehaald en veranderd, met gewone inkt, in dat van Montreux. Dan is er een tweede postzegel bijgeplakt, voor het buitenland, en het stuk in de | |
| |
bus gestoken. Het tweede poststempel is echt. Een handlanger hier te lande moet dit werk hebben geleverd.
De bevroren stilte deed hem even opzien naar vier waswitte gezichten. Toen vestigde hij zijn aandacht weer op de beide foto's, vooral op de beeltenis van de vrouw. Daarna stond hij op, met de kiekjes in de hand.
- U moet me even excuseren. De vrouw is mededaderes of medeplichtige. Dat vergemakkelijkt het onderzoek waarschijnlijk. Ik ben denkelijk gauw terug.
Er was niemand die iets zeide toen de inspecteur was vertrokken. Een enkele blik op het gelaat van de moeder verbood het geringste woord. Zij was deze dagen door een vagevuur van twijfel gegaan; zij zou over een uur zijn aangeland in een hel van zekerheid.
Toen de inspecteur opnieuw verscheen stond zijn gelaat nog steeds hoogst ernstig. Behalve de meegenomen documenten had hij nog enkele andere in de hand. Terwijl hij zitten ging voelde hij zichzelf als een rechter die een doodvonnis moet uitspreken. Om zijn gehoor nog een moment van voorbereiding te geven begon hij:
- Het feit dat er hier een vrouw in betrokken is heeft de zaak zelf snel helpen oplossen, al zal dit ook, naar ik heel erg vrees... Maar het aantal vrouwen dat zich met zoiets ophoudt is betrekkelijk klein, en dus kon de identiteit al gauw worden vastgesteld.
- Spreekt u alsublieft, meneer, toe, vertel het ons.
Een vreemde stem had gefluisterd, men wist niet vanwaar. Het was de stem van Elly.
De inspecteur keek haar met vaste blik aan.
- De twee individuen met wie u kennis hebt gemaakt behoren tot de afschuwelijkste soort misdadigers, maar zijn | |
| |
tegelijk de meest geslepen vakmensen, en tot dusver hebben wij nog niet, tenminste niet voor iets als dit, de hand op hen kunnen leggen... Er heeft hier mensenroof plaats gehad, dat staat voor mij boven elke twijfel.
Dikke druppels verschenen op het voorhoofd van Warnsveld. Zijn vrouw vertoonde geen enkele reactie.
De inspecteur nam twee foto's die hij onder een paar fiches met gegevens verborgen had gehouden, en gaf, teneinde het ergste te verzachten door zakelijke toelichting, een nadere verklaring, terwijl hij tegelijkertijd beurt om beurt elk van de fiches raadpleegde:
- Dit is het portret van de vrouw, Léonie Lotraud, alias Ernestine Dutilleul, alias Maria Schwarzberg. En dit is het portret van de man: Adam Cossonnart, alias William Edwin O'Connor, alias Alfredo Franti, alias Piotr Boroseff. De vrouw is de minnares van de man. Hun eigenlijke naam en hun nationaliteit weten we niet. Ze noemden zich dus in dit geval Richebois, - een naam die voor ons nieuw is. Hun passen zijn altijd vals. Eenmaal is dat ontdekt. Toen bleek ook dat de man nog een en ander op zijn kerfstok had, waarvoor hij een jaar gevangen heeft gezeten, iets anders dan dit, natuurlijk. De vrouw hielden we ook vast, maar we moesten haar weer los laten.
Hij legde de foto's voor de ouders neer. Er kwam opeens leven in Elly; ze boog zich snel over de afbeeldingen, ze viel er bijna op aan. Warnsveld keek mee, maar zag alles in een mist. Een grenzeloos brutaal gelaat van een overigens niet onknappe vrouw keek hen aan.
- Dat is ze, zei Elly.
De man was in gevangeniskleding, met gemillimeterd haar. Zijn wijze van kijken was tegenover die van de vrouw dof,
| |
| |
bijna suf. Warnsveld kon hem niet herkennen. Elly zei: - Dat is hij.
Toen zat ze weer rechtop en doodstil en vroeg met de fluisterstem van voorheen:
- Denkt u dat onze dochter nog hier in Frankrijk is, en dat ze nog leeft?
- Ik durf er niets van te zeggen, mevrouw, antwoordde de inspecteur, die innig medelijden met de vier Hollanders had, vooral met de moeder. Het enige wat ik verklaren kan is dat het onderzoek op het ogenblik in volle gang is. Er wordt geseind naar alle havenplaatsen en grensstations. En wat het binnenland betreft speciaal naar Lyon en naar Chamonix-Mont Blanc.
Hij zweeg even, dacht na, en zei toen:
- Ik zou graag meneer een ogenblik afzonderlijk spreken. Warnsveld volgde hem met knikkende knieën naar een aangrenzend spreekkamertje. Hij viel er zwaar in een stoel neer. Op dit ogenblik dacht hij minder aan Magda dan aan zijn vrouw die hij vertwijfeld had moeten achterlaten. Het was meer dan hij kon dragen. Hij drukte zijn ellebogen op het blad van de tafel en steunde het hoofd in de handen.
- Vertelt u alles wat u weet of vermoedt, stamelde hij.
En ieder woord dat hij vernam zonk in hem.
Zijn dochter leefde, dat was vrijwel zeker. Maar als de inspecteur dat daareven in twijfel had getrokken was het omdat het misschien beter zou zijn aan mevrouw te suggereren dat het meisje dood was. En hoogst waarschijnlijk was ze niet meer in het land, en was ook dat crapuul - met haar of zonder haar - over de grens.
Toen begon voor het eerst de volle omvang van het gebeurde in de vader te dagen, en onder de dwang van het | |
| |
ogenblik vond hij, die in het Frans zo weinig bedreven was, het juiste woord voor zijn ontzettende vermoeden. Hij keek op en zei:
- Maison de tolérance?
De inspecteur knikte, enigszins opgelucht dat dit woord niet over zijn lippen had behoeven te komen.
- Buenos Aires? vroeg de vader verder, met een stem die hijzelf niet herkende.
- Het is mogelijk. Maar de handel in... blanke slavinnen bepaalt zich niet tot Argentinië. De meisjes worden even zo goed gestuurd naar Rio, naar Egypte, naar Achter-Indië, naar Japan. Er is als het ware een netwerk over de hele wereld gespannen. Dikwijls, dat moet worden erkend, gaan die schepsels ook vrijwillig. Maar in het geval van uw dochter... Hij zweeg welsprekend. En uit barmhartigheid tegenover de vader verzweeg hij de bizonderheden van dergelijke ontvoeringen, het bedwelmd houden, het smokkelen aan en van boord van de slachtoffers door middel van handlangers onder de passagiers, een enkele maal onder de bemanning, en ook, soms, het gebruik van eigen vaartuigen, het inschepen en aan wal zetten op verlaten kusten. En dan vooral nog dit, wellicht het ergste van al: aan de kostbaarsten, de grote parels als bijvoorbeeld dit mooie ongerepte Hollandse meisje - een enkele oogopslag op de kiekjes was hem daartoe voldoende geweest -, aan zulke kleinodiën werden eerst nog, vóór de reis, schatten verdiend; oude schobbejakken hadden formidabele sommen over voor het kortste bezit; dat kon aldus enige dagen voortgaan en verklaarde dat de handelaars niet terugdeinsden voor het maken van hoge kosten verbonden aan langzaam, sluw overleg. Bijna altijd waren het rijke vreemdelingen die hier in | |
| |
Frankrijk op zulk een bezit aasden. De Fransen zelf hielden zich daar hoogst zelden mee bezig. Alleen lieten zij helaas het bederf van de rijkdom en dat van de misdaad te gemakkelijk tot hun land toe. Maar heel deze handel was uiterst gevaarlijk, en daarom bleven de meisjes hier hoogstens een, twee etmalen. Hoe jammer dat hij niet enkele dagen eerder in het geval was gemengd. Mogelijk had er dan nog kunnen worden ingegrepen.
Dit alles vertelde de inspecteur niet. Maar de Fransman in hem moest toch iets uitspreken van wat hij had gedacht. Hij zei:
- Eén uitlegging ben ik u nog verschuldigd. Ik begrijp het ontzettende verdriet dat aan u en uw familie berokkend is door gewetenloze schurken. Maar ik verzoek u daarvoor niet mijn land aansprakelijk te stellen, tenzij in die zin dat er binnen onze grenzen een te groot kwantum aan internationaal geboefte huist. Dit is het werk van buitenlanders. Richebois en zijn minnares zijn geen Fransen, dat heb ik daarnet in de andere kamer al gezegd... En verder mag ik geen ijdele verwachtingen wekken. Ik kan alleen beloven dat we zullen doen wat we kunnen, dat we dat al doen, en dat we het zullen blijven doen.
De vader stond op. De zwaarste taak lag nog voor hem: hij moest Elly inlichten. Maar hoe? Toen hij de inspecteur voorging naar diens werkkamer bleef hij versteend in de deur staan. De jongens keken met grote angstogen naar hun moeder, die, aldoor recht in haar stoel gezeten, in een enkel uur onherkenbaar was geworden.
Toch wist Warnsveld op de een of andere wijze - hij zou zich nooit kunnen herinneren op welke - de inhoud van het gesprek met de inspecteur aan zijn vrouw over te bren- | |
| |
gen. Het was temidden van de verpletterende ellende nog een geluk dat zij niets vroeg, in de auto of later in hun hotelkamer. De moeder in haar, zoveel fijner bewerktuigd dan de vader in hem, scheen het gebeurde reeds zonder woorden in zijn volle omvang te hebben begrepen. Hij vertelde het waar de jongens bij waren, niet slechts om hun recht op deze wetenschap, maar ook en vooral om haar van de beide zoons te omringen. En hij nam nog een besluit: met Arnold, de oudste, zou hijzelf op onderzoek uitgaan in Lyon en Chamonix. Zij zouden vertrekken bij het krieken van de dag. Otto bleef bij zijn moeder. Wat hij niet zei was dat hij de reis nog enige uren uitstelde om haar die eerste nacht niet alleen te laten.
Zij reageerde niet. Ze zei alleen een paar maal fluisterend: - Hoe kan God het toelaten dat er zoiets gebeurt met een jong kind.
En aldoor hield ze haar handen gekrampt in haar schoot. De volgende ochtend vertrok hij, naast Arnold, die chauffeerde, die jong was en zijn aandacht op de weg wist te bepalen. Warnsveld was van tevoren zeker van het hopeloze dezer onderneming, maar hij mocht niets nalaten, voor de dochter en voor de moeder. Onderweg begon een gruwelijke dwanggedachte hem te beheersen: deze dat Elly in hun afwezigheid een eind aan haar leven zou maken. Hij kon niet weten dat juist het moederlijk gevoel haar van zulk een stap weerhield. Want wel was er in haar gedachten alleen plaats voor de dochter, maar de zoons leefden in haar instinct.
Inderdaad bracht het onderzoek niets aan het licht. Hij kende de hotels uit de berichten van Magda, en in de registers waren zij en mevrouw en meneer Richebois behoorlijk ingeschreven, met alle bizonderheden en pasnummers. Het | |
| |
spoor liep evenwel in Lyon dood. Daar was de rekening betaald en waren de koffers geladen in een auto waarvan de portier alleen wist te vertellen, dat het geen door hem bestelde taxi was, maar dat de wagen al vóór stond, toen het drietal beneden kwam, zo op het oog een gewone wagen waarvan hij zich geen enkele bizonderheid herinnerde. Dat had hij ook aan de politie medegedeeld.
Niet wetend tot wie of wat zich verder te wenden reden ze naar Parijs terug, naar hun hotel. Daar gaf de overhandiging door de portier van een nieuwe brief Warnsveld een ontzettende schrik, ofschoon het een brief van Otto was. Over zijn zenuwen heen zag hij nu in alles dood en verderf.
Toen hij de brief had gelezen kalmeerde hij een weinig. Otto schreef dat hij met moeder in de trein naar Holland was vertrokken. Ze had zich opeens een naam en adres herinnerd: Van Cloeten of Van Kloeten in Deventer. Daar gingen zij nu onmiddellijk heen. Vader en Arnold moesten maar thuis komen; waarschijnlijk waren zij dan ook al terug. Uit deze brief leidde hij tweeërlei af: dat Elly zelf bij voorbaat het vruchteloze van nasporingen in Frankrijk had ingezien, voorts dat haar geest nog helder was gebleven.
Er bleek in Deventer een familie Van Kloeten te wonen, een kleinburgerlijk gezin, dat geen telefoon of girorekening bezat en dus niet vooraf van het bezoek had kunnen worden verwittigd, dat een volstrekt betrouwbare indruk maakte, dat nooit had gehoord van een echtpaar Richebois, en dat geen enkele vreemdeling kende. De Warnsvelds moesten dit feit aanvaarden en zij deden het; niemand hunner was bij machte het verwonderlijke te beseffen dat die familie daar werkelijk woonde, dat de uitlating der minnares van Richebois - betrekkelijk - juist was geweest.
| |
| |
Hoe Warnsveld met zijn zoons die eerste week thuis doorworstelde zou hij zich evenmin ooit herinneren. Bij deze rouw zonk de rouw om een dode in het niet.
Maar een nieuwe kwelling was voor Warnsveld weggelegd, ene waarvan hij de voorboden al had gevoeld tijdens zijn reis met Arnold. Zou Elly tot het inzicht komen dat zijzelf de onschuldige aanleiding was geweest tot dit treurspel, door haar aanmoediging tot de omgang? En had ook hij geen schuld door dit toe te laten, door niet te informeren in Parijs en in Deventer, toen het nog had gekund en ontmaskering mogelijk was geweest? Wie echter dacht aan zoiets? Neen, hier bestond geen schuld; het was waanzin dit te onderstellen.
Wat Elly betreft was hij volkomen overtuigd van een toevallige rol zonder betekenis. Bandieten van zulk een gehalte hadden hun weg tot hen zo nodig wel zelf kunnen banen, nu hun oog eenmaal gevallen was op... Magda. Hij hoopte, ja, hij geloofde dat Elly niet werd gepijnigd door wroeging over haar aandeel in de ramp. Hij durfde daarover met geen woord te reppen, doch hij geloofde dat zij haar rol in de juiste verhouding zag. En liever nog geloofde hij dat zijn vrouw uitsluitend leefde in het feit der ontvoering, niet in de feiten daaraan voorafgegaan. Bij tijden was hij daarvan zeker, omdat zij zo geheel zweeg. En toch...
Er kwam al die dagen geen woord over de lippen der moeder dan:
- Hoe kan God het toelaten dat er zoiets gebeurt met een jong kind.
En ook:
- Hoe kunnen mensen zo slecht zijn.
Het sneed door zijn ziel; hij wist geen antwoord.
Daar de moeder geen ogenblik sliep en ook dikwijls | |
| |
's nachts die woorden voor zich heenfluisterde waagde hij het er op de derde dag hun huisdokter te roepen. Elly reageerde niet. Ze huilde niet, ze jammerde niet, nooit; ze zat daar, versteend van vertwijfeling, innerlijk verbrijzeld, en het enige wat ze zei in het bijzijn van de arts was:
- Hoe kunnen mensen zo slecht zijn.
- Mevrouw moet slapen, zei de dokter later op de gang tegen Warnsveld.
Elly nam gewillig de medicijnen. Ze sliep niet. Van dag tot dag werden de slaapmiddelen verzwaard. Ze sliep niet, geen seconde. Na een week hoorde hij in het bed naast het zijne zwak gekreun. Hij stond op, maakte licht, en vroeg wat haar scheelde. Hij vroeg het weer en nog eens; ze scheen echter niets van hem te bemerken. Ze lag geheel stijf op haar rug, ze klappertandde, en met hete donkere ogen keek ze recht omhoog. Het kreunen hield uren aan. Hij had de dokter willen roepen, doch durfde niet weg van het bed. Hij zat met haar slappe gloeiende hand in de zijne. Plotseling, heel plotseling begon zij te gillen. De zoons stoven naar beneden.
De moeder werd opgenomen in een psychiatrische inrichting die zij nimmer zou verlaten.
De eigen ochtend nog nadat ze was weggebracht stortte Warnsveld zich op zijn werk. Daar lag zijn enkele uitkomst. Hij begroef zich in zijn werk. Hij moest die twee afschrijven. Hij was een koopman. Een goed koopman schrijft af. Natuurlijk zou hij zijn vrouw blijven bezoeken, haar hele leven lang, ook al had zij nimmer meer enig begrip van de wereld om haar heen. Maar hij schreef ze beiden af: háár en háár. Hij had tenslotte nog twee zoons, en, om hunnentwil eerst, later ook om de genegenheid voor zijn fabriek, be- | |
| |
dolf hij zich onder zijn werk. Natuurlijk rees bij tijden het treurspel in hem omhoog, een hels visioen, dat hem in eenzaamheid eensklaps kon doen kreunen. Hij hoorde echter zijn stem, hij dacht aan het kreunen van zijn vrouw als aan een waarschuwing en bedwong zich. Een oud man was hij geworden; ieder kon het hem aanzien dat hij een enorme klap had gehad, en dat wist hij. Hij wilde echter van medelijden niets weten, en liet dat overduidelijk blijken. Ook voelde hij langzaam iets als een discrete koestering in de onverwoorde bewondering van derden over de wijze waarop hij de slag droeg en leek te boven te komen. Nimmer stonden zijn gedachten stil bij de bizonderheden van hun ongeluk, omdat, indien iets hem helder voor ogen bleef, het wel het inzicht was dat hij, dus doende, onherroepelijk zou afglijden in een bodemloze nacht. Zijn werk was zijn steun, zijn werk redde hem.
Maar juist deze schier animale vrees voor het gevaar gelegen in de reconstructie van het verleden belette hem het gebeurde te objectiveren. Indien iemand met een neutraal oog de keerzijde bekeek, - hij moest tot de slotsom komen dat hier naast het ontzettende van het criminele feit nog iets anders viel te ontdekken. Immers, als zo iemand zich losmaakte van het tafereel van dat jonge meisje op het perron, afscheid nemend met iets van triomf maar ook van kinderlijke innigheid in haar blik, dan zouden op hem de onhandigheid, de schroom, het aanvankelijk gereserveerde, de verstrooidheid, - de kleine huiselijke meningsverschillen, - de verfijning in de manipulatie met het makelaarsweekblad, - het initiatief tot vertrek en het aankondigen daarvan juist op het ogenblik dat Magda niet tegenwoordig was, met de wetenschap echter, een wetenschap | |
| |
waarschijnlijk verworven door het afluisteren van enkele in hun eenvoud begrijpelijke Hollandse woorden, dat zij aanstonds zou wederkeren, - dan zouden op zo iemand de door de vrouw uitgespeelde kinderloosheid, - de peiling der karakters: van het meisje als kordaat en zelfverzekerd, geneigd tot avontuur, en van de ouders als toegevend, - de durf van de foto's te Lyon, een durf gegrond op de praesumptie der onkwetsbaarheid, - èn de gedesinteresseerde houding van de man tegenover het aanstaande slachtoffer, - èn bovenal de bedrevenheid in de uiterst moeilijke truc van het kunstmatig blozen (bij de vrouw perfecter dan bij de man), - dan zou op zulk een persoon heel de komedie als inleiding tot een tragedie toch de indruk van zekere satanische grootheid niet hebben kunnen missen. En te minder wanneer hij daarnaast bedacht met welk een verliefde kunstzinnigheid - indien dit woord mag worden gebezigd - het verraad was uitgewerkt tot in de onbeduidendste onderdelen, zoals het noemen van een Hollandse stad en een Hollandse persoonsnaam, wat - kern van waarheid in omhulsel van leugen - met de feiten klopte en waarvoor geen andere uitlegging mogelijk schijnt dan dat het terloops lezen van een huisbord op een tocht door Deventer in de herinnering bewaard bleef enkel omdat het misschien eenmaal dienst kon doen.
En dan behoorde zulk een onpartijdig beoordelaar tenslotte ook nog als vaststaand aan te nemen dat deze toneelspelers beschikten over een repertoire van zoveel geïmproviseerde rollen als de omstandigheden meebrachten.
Indien de ontplooiingsmacht van de mens op de toppen de verrassing kan bieden van het fenomeen, evenzo zijn Godlof veel zeldzamer ontplooiingsmacht in de afgronden.
|
|