Voortreffelijke trits Nederlandse poëzie
Cor Klinkenbijl, Diafragma;
Guillaume van der Graft, In exilio;
Gerrit Achterberg, Stof
Onze poëzie heeft door de oorlog niet geleden!
Als nummers 21, 22 en 23 van Helikon zijn bij A.A.M. Stols te Den Haag in een verzorgde uitgave de drie dichtbundels verschenen (hierboven genoemd en in de daar vermelde volgorde), waarmede dit tijdschrift in boekvorm na de bevrijding zó voortreffelijk inzet dat een wankelmoedig mens geneigd is zich af te vragen of het wel mogelijk zal blijken dit peil te handhaven.
De volgorde van deze trits kan nauwelijks een toeval zijn; het eenvoudige en heldere van de eerste bundel wordt gevolgd door het kunstige van de tweede, en dit door het ingewikkelde van de derde.
Cor Klinkenbijl is, naar ik toevallig vernam, een vrouw. Ik geef alle uitgevers in overweging de beoordelaar vooraf nopens de sekse in te lichten in geval de doopnaam tweeslachtig is, de auteur zich beperkt tot voorletters, en meer van dien aard. Ofschoon de stemming dezer verzen als geheel droefgeestig en berustend moet heten, wordt zij door flitsen van guitigheid onderbroken. Bijvoorbeeld dit: de dichteres, met een meisje in een boot, noemt een oude naam die herinneringen wekt. De reactie der hoorster wordt ons aldus getekend: ‘Onnavolgbaar subliem en toch nog een tikje te laat, hervond zij haar vorigen staat.’ - Het niemendalletje ‘Sightseeing’, van een meisje achter het stuur, eindigt: ‘Nog even zag ik de baret. Ik had een triestig uur.’ Het is juist de toegenegen en ráke typering van het specifiek vrouwelijke die ons in de waan brengt met een dichter te maken te hebben. In ‘Een eender lot’ wordt het werpen van een steen over een stroom door deze verrassende vergelijking weergegeven: ‘enluchtig, als kieskeurig proever, nipte hij langs het water heen.’ - Zo laten bij alle droefheid, deze bekoorlijke verzen iets pétillants in ons achter.
Overmoed spreekt uit Van der Grafts In exilio. Hij zoekt graag het extreme beeld. Terwijl de gedachte in wezen even eenvoudig is als bij Cor Klinkenbijl doet Van der Graft experimenten in wijze van uitdrukken die gewaagd en veelal zeer geslaagd zijn. De sleutel tot dit werk ligt in het aanvangsvers, ‘De ontdekking’: ‘Maar wie van ons 't ruischen der zee verna-