| |
| |
| |
Een pantser
In deze tijd vroeg Aurora zich meermalen af of zij niet de volle consequentie behoorde te trekken van haar veranderd inzicht en eenvoudig aan Effraïm te vragen de vervolging van Leo te staken. Er leefde in haar een sterke behoefte aan geestelijke reiniging. Natuurlijk zou ze tot zulk een stap niet overgaan zonder vooraf daarin Van Marle te kennen, en eens vroeg ze hem om zijn mening. Hij antwoordde:
- Als jij liever de zaak laat rusten heb ik er vrede mee.
Het antwoord was te voorzien geweest. Hij volgde haar blindelings (het was zijn manier om te trachten haar liefde te verdienen). Zolang zij verontwaardigd was, was hij dat ook. In haar verzoeningsgezindheid viel hij haar eveneens bij. Het was onpersoonlijk, maar verried ook zoveel kinderlijke aanhankelijkheid en vertrouwen, dat Aurora niet recht boos kon worden. Echter werd ze van een poging om de zaak ongedaan te maken weerhouden door twee overwegingen: vooreerst vreesde ze Effraïm, die zo verontwaardigd was geweest over de opeenstapeling van laagheden en die ze zo genegen was geworden, ernstig te ontstemmen, en dat mocht ze hem bij al de moeite die hij zich gaf toch eigenlijk niet aandoen; en in de tweede plaats twijfelde ze er ook aan of ze daarmee verstandig handelde, of het streven naar verzoening onder alle omstandigheden wel de juiste gedragslijn was, of niet zekere wandaden vroegen om bestraffing, en of niet onder deze de perfidie telde. Ze kwam tot het besluit dat de zaak, eenmaal uit haar handen, zijn loop moest nemen, maar volkomen tevreden was ze daarmee niet.
Fronto was nooit in aanraking met haar geweest; hij wist niets van haar weifeling. Toch zou zijn wetenschap hem luttel hebben geholpen. Want wat Aurora ontoereikend inzag was dat ze de
| |
| |
zaak niet meer in de hand had, dat de richting niet meer bepaald werd door haar, maar door staatsorganen, het een boven het ander. Fronto die dit natuurlijk opperbest wist had dadelijk begrepen dat de enige redding van zijn cliënte lag in het voorkómen van een behandeling voor de rechtbank. Daartoe moest hij tegenover de vervolgende macht een andere stellen die niet vervolgen wilde en oppermacht was. Deze metode bleek ook daarom zo juist omdat hij in de officier een echte vechtersbaas trof, iemand die dit een infaam geval noemde, die hoogst vertoornd bleek over zulk een gedrag van een vrouw van stand en opvoeding, die vooral de klemtoon legde op de laster, nu de mishandeling niet door dood of verminking was gevolgd, ook al oordeelde hij het laatste misdrijf ernstig genoeg. Maar achter de laster stak de voorbedachte raad, achter de mishandeling niet. Fronto moest hem hierin gelijk geven; gelukkig echter had hij reeds onmiddellijk, tijdens het vooronderzoek, zijn maatregelen genomen, en zijn eerste gang was er een geweest naar Termunten, op diens bankkantoor.
Termunten kende Fronto als lid van de societeit Entre Nous. Zij gingen echter niet vertrouwelijk om. Een man als Fronto was juist iets te grof voor Termunten sinds de laatste, op jaren gekomen, begonnen was aan zijn geestelijke reiniging. Toch mocht hij Fronto wel, ingevolge de aantrekkingskracht die dynamische figuren onweerstaanbaar op elkaar uitoefenen, mits de activiteiten verschillend zijn gericht.
Hij was telefonisch met een enkel woord voorbereid op het onderwerp. Nu zaten zij in Termuntens privé-kantoor tegenover elkaar. Het voordeel was hierbij enigszins aan de kant van Fronto, want al had Termunten zichzelf met de gewone tactiek van de zakenman meer in de schaduw opgesteld, hij kon achter de zwarte brilleglazen van zijn bezoeker de ogen slechts wazig ontwaren en de gemoedsbeweging niet aflezen, evenmin het algeheel
| |
| |
verhullen van gemoedsbeweging, wat toch ook weer een taal is, en een die maant tot voorzichtigheid. Fronto daarentegen zag zijn gastheer in diens volle gestrengheid van patriciër. Hem kon geen verandering in die scherp gebeitelde trekken ontgaan. Hij was niet iemand om te worden geïmponeerd door dit bizonder stemgeluid, maar hij begreep dat het anderen imponeerde. Hij wist ook niet dat Aurora Termunten eens had vergeleken met een stootblok; anders zou hij hebben kunnen denken: het draagt nu geen bloemen, het is winter. Maar hij dacht: dit is de man; alleen al voor de lange stekels in die wenkbrauwen moet alles zwichten.
En Fronto, met zijn visie van zuiderling - want hij was van Italiaanse afkomst - dacht in een van zijn eigen parabolen, die hem tot een pleiter maakten van Latijnse welsprekendheid, dit uit: deze Termunten is het type, maatschappelijk en privé, van de geslaagde man: een enorme zon, verduisterd door donderwolken bij de minste weerstand; maar de weerstand is zeldzaam, want de zon verblindt de meesten. Doch hij was ook het type van de geslaagde aristocraat, en zijn weerstand behield stijl. Fronto had Termunten nooit zo zorgvuldig opgenomen als nu. Want nu was het nodig.
Termunten wist reeds eerder iets van het geval af. Conrad had, in de hoop op een toenadering die hij in zijn hart begeerde en was blijven begeren, zijn vader op zijn erewoord verzekerd dat zijn verhouding met Leo voorgoed verbroken was. Daarop, bij een persoonlijk onderhoud in het huis van Termunten, had hij verteld van Leo's lasterpraat; de mishandeling was hem toen nog onbekend. Termunten het Fronto uitspreken totdat hij hoorde van de slag met de lamp en de kwetsuur. Toen kwam hij naar voren:
- Wat zegt u me daar? Wat is dat voor een nieuwe laagheid? Mijn zoon heeft me daar niets van gezegd.
| |
| |
- Ik begrijp dat uw zoon u alleen over de laster heeft gesproken, want dat is de aanleiding tot de breuk geweest tussen hem en juffrouw Monterey. Dat zei ze me zelf ook. Maar van de mishandeling weet hij niets. Dat is van later tijd.
Termunten leunde langzaam weer achterover.
- Goed, dat neem ik aan. Ik ga naar mevrouw Van Marle toe, vandaag nog.
Dit klonk in Fronto's oren lelijk. Een bezoek van deelneming, - dit lag hem slecht. Hij was echter nog niet aan het eind van zijn betoog.
- Het is, zoals ik al zei, heel goed voor mevrouw Van Marle afgelopen, maar dat moet ik verder daarlaten. Ik kom op voor de belangen van juffrouw Monterey, en ik zeg u alleen: die belangen zijn ook de belangen van uw zoon. Ik kom bij u om dat te onderstrepen, en met geen andere bedoeling.
Want dit was hetgeen Fronto reeds bij Leo's eerste bezoek had ingezien, onmiddellijk en met die bliksemende helderheid waarvoor hij beroemd was: Conrad Termunten moest het draaipunt, het scharnier, de centrale figuur van de verdediging zijn, en dus moest Conrad ondoordringbaar worden gepantserd; de smid van dat pantser was de vader.
- Mijn zoon heeft met die vrouw volkomen gebroken, zei Termunten koel. Hij staat er totaal buiten.
- Dan vergeet u dat elke strafzaak een historische zaak is, zuiver historisch. En deze heeft een lange voorgeschiedenis.
Termuntens wenkbrauwen trokken samen. Het gesprek werd scherp.
- Als dat uw opvatting is, dan vindt u daar de deur.
- Geen kwestie van. Het is de zaak van uw zoon, en zelfs van u als zijn vader, en van de familienaam Termunten.
- Meneer Fronto, laat u één ding gezegd zijn. Ik ken u weinig, maar ik heb tot dusver een zekere achting voor u gehad, de
| |
| |
achting van het ene lid van Entre Nous voor het andere. Maar maak het niet zo bont dat ik dat zou moeten betreuren. Als u dat instrument van mijn zoon blijft bespelen dan herhaal ik mijn verwijzing naar de deur.
Toen kwam Fronto op zijn beurt naar voren en zei met de grootste klem:
- Laten we allebei kalm blijven. Ik ben kalm, hoewel ik reden zou hebben voor het tegendeel. Maar u ziet de zaak volkomen verkeerd omdat u de dessous niet kent. U beschuldigt me bedekt van een poging tot chantage. Om te beginnen vraag ik van u geen cent...
- Daaraan heb ik ook geen ogenblik gedacht.
- Dat maakt het nauwelijks minder erg. Maar goed, ik wil me niet op zijpaden begeven. Ik denk aan de belangen van juffrouw Monterey, die lelijke dingen heeft gedaan, maar die een wettelijk recht heeft op verdediging. En ik zeg u, meneer Termunten, dat, als de strafzaak doorgaat, ik er dan met de beste wil van de wereld uw zoon niet buiten kan laten. Mijn hele verdediging zou juist daarop moeten berusten dat uw zoon een verhouding - hoe dan ook, maar in elk geval te intiem - heeft gehad met die vrouw. Haar jaloezie op een andere vrouw, een volkomen eerbare vrouw, dat stel ik voorop... maar juist die ongemotiveerde, krankzinnige jaloezie heeft haar gebracht tot laster en mishandeling. Zijzelf is patologisch jaloers en ijdel, en uw zoon is een briljante figuur. Daar hebt u de zaak in een notedop: jaloezie en ijdelheid, een haat en een idée fixe. Geen macht ter wereld zal me beletten dat voor de rechtbank uit te spelen, tenzij...
Hij zweeg. Termunten wendde het hoofd een weinig af. Hij had begrepen wat Fronto bedoelde. Hij verried niets, maar hij voelde zich eensklaps doodmoe, stokoud. Kon hij dit niet meer dragen, was dit het loon voor zijn liefdadigheid, was hij nu eindelijk gebroken? Hij zag het winterbos; geen enkel blad meer aan de
| |
| |
bomen; de oostenwind floot droog, snijdend, snerpend tussen de stammen, - zijn bos, zijn leven, zijn dood.
Maar hij herwon zich reeds, en bezag de zaak nuchter. Die man had gelijk; hij kon niet onzijdig blijven, hij moest meehelpen om de gerechtigheid te verslaan, hij moest die charmante vrouw, die het recht zo zonneklaar aan haar zijde had, tegenwerken, en nog in het geheim ook. Hij had het immers wel voorzien dat de voortzetting der vriendschap tussen die twee vrouwen gevaar inhield? Hij had gewaarschuwd: breek met die andere vrouw en breek ook met mijn zoon. Haar idealisme had er zich tegen verzet. De catastrofe was gevolgd, en nu moest hij haar de voet dwars zetten; ook dat nog. Hij mocht niet neutraal blijven. Want hij moest Fronto van diens standpunt gelijk geven. Conrad was een machtige factor, deze dwaas die zijn zoon was.
- Tenzij, vervolgde Termunten Fronto's zin, de zaak zal worden geseponeerd.
De advocaat voelde de veldslag reeds in beginsel gewonnen. Hij vervolgde:
- Met úw medewerking, geseponeerd met úw medewerking. U bent een invloedrijk persoon, dat weet heel Amsterdam en dat weet heel Den Haag. Ik zeg het niet omdat ik u zou willen vleien, of omdat u het zelf niet zoudt weten, maar omdat ik u nodig heb. En heel gauw nodig ook. Uw zoon moet worden gepantserd, meneer Termunten, aan alle kanten gepantserd. Dat ligt minder op mijn weg dan op de uwe. En nu moet ik u nog iets zeggen. Als ik een beroep bij u doe op uw zoon, voor zijn heden en zijn toekomst, dan is dat niet alleen omdat hij een verhouding buiten huwelijk heeft gehad met een vrouw. Maar het is omdat hij een verhouding heeft gehad juist met die vrouw. Ik weet van haar iets. Ze heeft het me zelf verteld, uit nood of uit geslepenheid, dat laat ik daar. Maar ik heb het van een andere
| |
| |
kant bevestigd gevonden, want ik bezit mijn kanalen. Uw zoon zelf weet ervan. Hij staat er volkomen buiten, maar hij weet ervan, en het is iets hoogst ernstigs. Vraagt u het hèm, als u het nog niet weten mocht en weten wilt.
Termunten wist het niet. Conrad had het hem verzwegen. Waarom? Uit schaamte waarschijnlijk. Hij liet ook hiervan niets merken. Hij was veel te trots om aan een derde te vragen. Fronto was er echter zeker van dat hij een pijl had afgeschoten die doel trof. Even dacht hij na; toen meende hij nog iets verder te kunnen gaan. Termunten zag nu achter de zwarte brilleglazen, die hij zijn hele leven zou haten, een zwakke mysterieuze actie.
- Ik mag niet alles zeggen, zei Fronto, maar een kleine indice durf ik u wel te geven. Is het u bekend dat uw zoon in de oorlogsjaren een memorie heeft geschreven die nu op het ministerie van buitenlandse zaken ligt?
De vader wist het.
- Ik weet het van mijn cliënte, die het weer heeft van uw zoon zelf. En als ik u nu zeg dat dat in de strafzaak een heel ongelukkige coïncidentie vormt, ook al kan uw zoon daar niets aan helpen, dan zeg ik u waarschijnlijk genoeg. De wereld denkt nu eenmaal altijd graag het slechte.
Hij zweeg even en vervolgde toen:
- Daarom pantserplaat naast pantserplaat, meneer Termunten. Het pantser kan nooit te dicht zijn. Er kunnen pantserhuiden worden gesmeed en gelast, zo sterk, zo hecht, zo ondoordringbaar dat de justitie staat voor een onbegonnen taak. Ik wil natuurlijk naar vermogen helpen, maar de hulp moet in de eerste plaats van uw kant komen. En ik zorg ervoor dat, hangende de voorbereiding, de zaak blijft rusten. Dat neem ik op me.
Ze wisselden nauwelijks een groet, beiden zeer strak, en Fronto ging heen. Hij wist dat hij gewonnen had.
Termunten begon toen zijn grote spel, zonder aarzeling, want bij
| |
| |
zijn natuur was een besluit meteen definitief. Hij was weer de dynamische figuur van altijd. Hij had nog steeds relaties in de hoogste kringen, ook van de regeringsstad, want hij was zo iemand die eerst bij ziekte of dood ophoudt deel te nemen aan het publieke leven. En zijn energie deed zich opnieuw gelden. Hij zou om deze vitaliteit verheugd zijn geweest als hij niet juist moest vechten voor zijn zoon en tegen Aurora en de rechtvaardigheid. Daarnaast stelde hij zich met bitterheid de vraag hoe toch dit enig kind, uitblinkend in de dienst, in het particuliere leven zo geheel niets van zijn eigen energie had geërfd, en zich had laten inpalmen door een vrouw zonder inhoud, als psychologe een nul, als spionne een décor, maar goed, toch een spionne, want de mededelingen van Fronto waren hem bevestigd, - kortom door een potentieel gevaar.
Het veranderde niets aan zijn houding. Zijn stem behield de oude overtuigingskracht, ook in het gesprek onder vier ogen, ook gedempt, want zijn hoorders, ook de hoogsten, waren hoorders en geen waarnemers. Deze figuur, deze stem vooral, waren vrijwel onweerstaanbaar. De stem zou nu helpen bij de toekomst van zijn zoon. Hij, de vader, vocht voor een ongerechte zaak, maar het bloed gaat boven alles.
Het ging ook boven hemzelf, want deze inspanning sloopte hem. Na de afloop doofde hij uit, plotseling. En Conrad die dit heel goed begreep, zou zijn leven lang zijn wroeging voelen knagen. Ondertussen wist Fronto te bewerken dat de openbare behandeling tegen Leo op de lange baan bleef. Hij trof het allerminst met de officier die niets liever wenste dan die vrouw aan de kaak te stellen, die zich alreeds een gloedrijk requisitoor hoorde uitspreken voor een driehoofdig rechterlijk college, in een stampvolle zaal, onder een ademloze stilte, en met een verwoed noterende pers, - die ook wel, politiek socialistisch getint, juist iemand van de côterie graag zag hangen, al was het dan naar die maatstaf een
| |
| |
onbeduidend exemplaar. Maar de officier ontving zijn instructies van hogerhand.
En inmiddels begonnen de gevolgen zich af te tekenen. Conrad was nog veel te jong om onaantastbaar te zijn door zijn moedig gedrag in de zeeoorlog tegen Japan, en in zijn tegenwoordige functie was hij één onder meerderen, want de wereld vergeet gauw. Hij moest dus inderdaad alsnog tot onaantastbaarheid worden gepromoveerd, en met spoed. Het gebeurde. Hij werd allereerst een figuur van zeker gezag door zijn verkiezing tot bestuurslid in twee oude en roemrijke genootschappen waar de elite krachtens traditie een hechte eenheid bewaarde, die gesloten bleven voor de burgerij, waarvan de mindere man de namen nog altijd met zeker ontzag uitsprak.
Hij moest echter ook in zijn officiële functie onderscheiden worden. Een bevordering ging niet aan wegens gegronde vrees voor groot spektakel van de zijde van anderen met op vast gebruik steunend voorrecht. Maar enige ministers - want ook tot dezen was Termunten doorgedrongen, en zonder moeite - maakten nu opeens veel haast met de samenstelling van een commissie die weliswaar niet geheim was, maar wier doel onvolledig was bekend. Men kon alleen zeggen dat er tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Venezuela besprekingen zouden worden gevoerd te Caracas over samenwerking op het gebied van olie-industrie, nu Venezuela het kraakprocédé ook op zijn eigen territoor wilde gaan toepassen. Het was een commissie van zeven, drie leden aan te wijzen door het goevernement te Curaçao, de andere vier hier te lande. Dat de besprekingen ook wederzijdse militaire bescherming zouden betreffen volgde zonder meer uit de benoeming van Conrad Termunten namens het ministerie van marine en van een deskundige op het terrein van de militaire luchtvaart.
Of deze commissie met de Venezolaanse regering tot enig resul- | |
| |
taat kwam, werd niet bekend. Doch alle zeven leden werden onderscheiden met de orde van Simon Bolivar. Weliswaar bezat Conrad reeds een paar eretekenen, maar de kracht van insignes verzwakt op den duur. Men went aan alles; het vertrouwde sterrebeeld op de borst wordt niet meer door de blik geabsorbeerd; men is er op uitgekeken. Conrad moest een nieuwe onderscheiding hebben. En hij kreeg haar.
De officier bleek met dat al zo moeilijk te buigen dat de minister van justitie zelf ingreep. En er werd verteld dat, toen deze ambtenaar op zijn bureau een briefje ontving ondertekend door Zijne Excellentie zelf, gebracht door een ijlbode van het departement, van onmiskenbare duidelijkheid en voorzien van een ontvangstbericht dat hij maar had te tekenen, - dat toen deze ambtenaar uit zijn stoel oprees, de handen ten hemel hief, en onder het uitroepen van de woorden: ‘Mijn God, mijn God!’ weer neerzeeg in zijn zetel, verslagen, vernietigd. Daarna tekende hij.
Aldus eindigde dit spel met een stijlrijke, ruisende dienaresse voor de koningen Laster en Geweld, en de kleine democratie had niets vermoogd. Maar ook dank zij een toeval, een samenloop. Want daar stond een enorme medespeler op de achtergrond, die niet Termunten zelf was, en ook niet zijn stem, maar zijn schaduw. Waar hij stond stond ook die schaduw. Een schaduw echter trekt niet de aandacht tenzij hij wordt aangewezen. Daarvoor nu zorgde Fronto. Hij wees hem aan, overal, telkens en telkens weer, met klem. Termunten realiseerde zich dat niet, want men beziet niet zijn eigen schaduw. Fronto echter wees en wees.
Die schaduw was de kerk van Termunten. Doch die kerk was ook de schaduw van Van Marle, en daaraan dacht geen sterveling.
|
|