| |
Dood van Baaltje
Aurora begreep dat ze nu verder moest afwachten hoe het met Leo lopen zou. Effraïm had haar medegedeeld dat zij er waarschijnlijk eerst over enkele maanden nader van zou horen, en dat de twee misdrijven, smaad en mishandeling, stellig tegelijk behandeld werden. Hoe grievend ook de bejegeningen haar aangedaan, waren deze misdrijven intussen toch niet zo heel ernstig, bezien van strafrechtelijk standpunt. Zulk soort gevallen leed vrijwel automatisch aan vertraging, veroorzaakt door plotseling tussenkomend vooronderzoek dat gewichtiger delicten betrof en soms reizen naar het buitenland inhield. Aurora zag dit alles in en had geduld. Ze was reeds in haar woning ondervraagd door een inspecteur van politie die zich in hoofdzaak bepaalde tot de mishandeling, maar daarvan dan ook nauwkeurige en uitvoerige aantekeningen maakte. Van Marle werd er op haar dringend verzoek buiten gehouden. Zijn twee bedienden zouden later verhoord worden op het bureau zelf.
Aurora begreep nu ook wel dat haar verwikkelingen met Leo haar contact met Conrad definitief hadden verbroken; zij ried terecht dat Conrad, die onwillens voor Leo het motief was ge- | |
| |
weest tot aggressie in velerlei vorm, en die dit alles natuurlijk heel wel inzag, zich tegenover haar schaamde. Het mocht zijn dat hij de gemakkelijkste weg had gekozen van wegblijven en zwijgen, het mocht zijn dat zij misschien wel op een enkel levensteken had gehoopt, een paar woorden van leedwezen, - ze kende hem genoeg om te weten dat hij geen man was voor particuliere moeilijkheden. Ze aanvaardde dat. Ze had nu eenmaal de neiging haar medemensen hoger te schatten dan zij verdienden, ze vertrouwde ieder, en werd dikwijls teleurgesteld, maar daar had ze allang geleerd haar filosofie tegenover te plaatsen. Aangezien ze echter Conrad bizonder graag lijden mocht - minder nog door zekere punten van geestelijke aanraking die een gesprek belangrijk maakten, dan door die soms vertederende hulpeloosheid in het privé-leven, zo contrasterend met zijn moed en tact als militair, - koesterde ze de vage verwachting dat alles later zich toch wel ten goede zou wenden. Ze wist niet en kon niet weten, evenmin trouwens als Conrad zelf, dat de dingen hun onverbiddelijke loop zouden blijven nemen, dat haar eigen gerechtvaardigde aangifte zou leiden tot een verweer dat Conrad voorgoed aan haar vriendenhand onttrok.
Haar onderburen volhardden inmiddels in hun zelfgekozen onzichtbaarheid. Wanneer een samentreffen absoluut onvermijdelijk was negeerden zij de Van Marles, hun kennissen, hun personeel. Deze hele kring was er voor hen een van antisemieten. Esther had blijkbaar van Max zeer strenge instructies ontvangen, en zij volgde ze op met voorbeeldige trouw. Toch moest het wel zijn dat Esther een innerlijke onvrede afreageerde; hierop wees haar veranderde houding. Ze deed wat velen in die omstandigheden vertonen: ze zocht ruzie met onschuldige derden. Ze werd zo kijfachtig tegen leveranciers dat haar scherpe stem, aan de hoorn of de voordeur, klonk door het hele huis. Ook haar werkster ontving een deel der humeurigheid, maar werd blijkbaar
| |
| |
door royale beloning van diensten gebonden. Daarbij leefde Esther thans in de ziekelijke waan door ieder te worden bestolen. Zij was het tegendeel van Aurora geworden; zij vertrouwde niemand.
Eens luchtte de werkster haar overkropt gemoed door in flagrante strijd met een scherp gestelde instructie haar beklag over mevrouw Nathans te doen bij Aurora zelf. Mevrouw liet geld slingeren. De werkster vond nu eens een kwartje onder een stofdoek hier, dan weer een dubbeltje onder een bord daar, - maar ze begreep het opperbest: mevrouw wachtte af of ze het zou opstrijken.
- Weet je wat je doen moest? zei Aurora. Leg er nog een dubbeltje naast.
Maar daarvan had ze dadelijk spijt.
- Neen, zei ze, dat is een verkeerde raad. Dat zou hatelijk wezen en gevaarlijk ook. Vergeet het maar.
Er werden allerlei plagerijen uitgedacht, stellig ontsproten aan het brein van Max, en deze man van opvoeding en uitmuntende intelligentie ten enenmale onwaardig. Het zou de Van Marles gemakkelijk zijn gevallen daartegenover iets meer doeltreffends van hun kant te stellen, door de voordeliger positie ener bovenverdieping op het punt van misbaar en zwaartekracht, op dat van stampage en inundatie. Zo inferieure methoden lagen hun echter allerminst. Zij bleven correct en lachten om de kleinzieligheden der anderen.
Toch werd hun in één opzicht wezenlijke hinder berokkend. Wegens de ongunstige plaats van de voorgevel, vrijwel pal noord, en de ouderdomsgebreken van het huis had Max reeds lang geleden daar overal dubbele ramen doen aanbrengen. Ze waren in de zomer uitgenomen terwille van een verfbeurt, en in die tijd viel ook het misverstand voor. Max deed de buitenramen alleen herplaatsen voor zover het zijn eigen woongedeelte
| |
| |
aanging. Het kantoor en de slaapkamer der Van Marles bleven ervan gespeend. Zij moesten daar toen die ganse winter harder stoken, en kregen het er bij noordoosten wind desondanks niet behaaglijk. De kinderen sliepen gelukkig op het zuiden, in hun zoldervertrekjes, maar de koude deed zich op zulke dagen door hun hele woondeel gevoelen.
De enige die op den duur en ondanks vertoon van onverschilligheid begon te lijden onder de toestand was Van Marle. Er hing een sfeer van haat in het huis en deze sfeer werd steeds dichter. Zij begrepen heel goed dat al dit getreiter ten doel had hen te brengen tot een opzegging van de huur, waartoe de wettelijke bescherming van de huurder ingevolge woningnood aan de eigenaar het recht had ontnomen. Ook begrepen zij dat er voortdurend werd gebroed op nieuwe middelen, en zij vonden zich daarin gestijfd door de herhaalde verschijning van de oude man die zij eens op hun stoep hadden gezien en van wie zij door Effraïm wisten dat hij door zijn taxatie van hun hondje als bastaard de onverzoenlijkheid had helpen handhaven, - Moze Judaeae. Aurora doorzag in haar snel begrip ook het plan, al had Effraïm daar niet over gesproken. En ze zei het tegen Van Marle: die griezelige oude kerel had het op hun eigen woning voorzien. Ze kwam hem ook zo vaak op straat en in de buurt van haar huis tegen dat het een voorbeschikking leek. Daar trantelde hij voort, af en aan, altijd eender vaal gekleed, met warrige grijze baard, de skeletvingers saamgevouwen op de rug, niemand aanziende, de loodgrijze, dofstekende blik gericht in de verte, als van een sectaris wiens hersens een pakhuis zijn vol wraakgedachten. Zijn brekelijk voortbewegen wees uit dat het gehoorzand, oud geworden, niet meer voldoende paraat was in de eeuwige strijd van de mens tegen de aantrekkingskracht der aarde. En Aurora was te zeer een complete vrouw om, als zij dit overdacht en het ongeveinsd kaduke der verschijning waarnam, niet naast
| |
| |
haar weerzin enig medelijden te voelen. Wie weet wat deze Jood in de bezettingsjaren had doorstaan.
Maar Van Marle raakte geobsedeerd van het huis zelf. Hij was, behalve in zijn werk, geen figuur van energie. Op zijn kantoor kon hij de haat der buren als het ware in een tocht voelen opstijgen door het trappenhuis, onder de deurreet door. Het werkte op zijn zenuwen, het verlamde hem bijkans. In de doodse avondstilte die daar beneden heerste zag hij het gelaat van Max voor zich, geel van onbegrijpelijke nijd. Zijn stemming en de oorzaak daarvan ontgingen Aurora allerminst.
- Zou je willen dat we vertrokken? vroeg ze.
Maar daaraan dacht hij niet. Hij schaamde zich voor zijn gebrek aan weerstandsvermogen. Hij was ook aan het huis gehecht, en wist van haar hetzelfde. Wat drommel, hij moest zich toch weten te vermannen!
Op zekere namiddag, toen hij laat van een werk thuiskwam, vond hij Aurora en de kinderen geknield om klein Baaltje, dat met blikkerende oogjes en trillende poten onwaarschijnlijk lang gestrekt lag op het vloerkleed. De dierenarts kwam, zei dat het iets vergiftigs moest hebben gegeten, gaf het een spuitje, maar achtte de kans op in leven blijven gering.
Het werd een van die nachten van tragiek op het tweede plan en toch benauwend, - een nacht waarin natuur en lot tegen de mens schijnen samen te spannen. Edwin wilde blijven waken bij de mand waarin het beest gelegd was en hij zat vanaf elf uur daar, in de huiskamer. Een droge storm drukte tegen de voorgevel, de oude binten kraakten, de vorst doordrong de woning, een dunne ijzige luchtstroom trok sluipend over de grond. Het kind kwam telkens uit zijn stoel, hurkte bij de mand, streelde het doodzieke diertje over de kop, over de vacht die alle glans had verloren, en waarvan het haar dor en ruig aanvoelde, reeds dood. De ouders die niet slapen konden kwamen beneden.
| |
| |
Toen de arts sprak van vergiftiging had Aurora haar man even aangezien, en hij had haar blik begrepen. Want Baaltje werd altijd met de lijn uitgelaten, maar in hun woning ontsnapte hij wel eens aan kamer of keuken en snuffelde door het trappenhuis rond, ook beneden. De kinderen echter waren nog te argeloos om hier een toeleg te vermoeden; zij mochten dus niets weten. Na een poos fluisterde Edwin:
- Baaltje beweegt niet meer.
De moeder nam hem tegen zich aan, en toen barstte hij uit in schreien, hij die anders altijd zijn gemoedsbewegingen bedwong. Aurora zelf kon zich met moeite goedhouden. De spleetoogjes van het hondje blikkerden nog steeds, maar het was duidelijk dat zij slechts het lamplicht spiegelden, geen eigen leven meer. Daar lag het diertje, dat nooit iemand in de weg had gezeten, altijd rustig en volgzaam, dat louter aanhankelijkheid was geweest, en nu verraderlijk de dood was ingedreven. En waarom? Omdat iemand die beter had moeten weten bleef vasthouden aan een onzinnige beschuldiging, - omdat hij daarop de constructie bouwde van een wraakneming, - omdat hij zijn wraak koelde met een ijzingwekkende metodiek. Want hier werd waarlijk dat noodlottige ‘perinde ac cadaver’ toegepast.
Toen, haar gedachten vervolgend, zag ze meer en beter. Want dit zich vastbijten in een ridicule waanidee had een oorzaak, en die oorzaak was haar eigen man. Aurora had reeds de praktijk ondervonden van het begrip jaloezie. En ze had geleerd. Niet zijzelf ditmaal, niet zijzelf in de eerste plaats, maar haar man die naam ging maken, die een kerk had mogen bouwen, die met lof in de bladen was genoemd. En hij, Max? Hij had aan de andere kant van de groene tafel kunnen zitten, naast haar vader, maar hij had het afgewezen en heel zijn magazijn van geleerdheid onbenut gelaten. Hij had de effectenbeurs bestudeerd en vermogens beheerd, hij was buiten de dagbladkolommen en
| |
| |
obscuur gebleven. Een Termunten was hij ook niet geworden. Tijdens de maaltijd van Van Marle en haar met Termunten in dat restaurant had de laatste daarvan iets losgelaten, erbij voegend dat hij een bestaan als van Max eigenlijk betreurde. Nu zag ze het helder in, en ook begreep ze dat achter het graadsgewijs verslechten van hun verhouding die kerk stond, voor een deel althans.
Van Marle tilde het lijkje uit de mand, maar legde het dadelijk terug; het matrasje dreef van bloed. Hij droeg de mand naar de keuken.
Later lagen zij in hun bedden naast elkaar, niet kunnende slapen, en eensklaps zei Aurora:
- We moeten een ander huis zoeken, heus, Anton. Zo gaat het niet meer. Laten zij maar triomferen, in Godsnaam. Ik wil hier weg.
Hij had weer zijn typisch antwoord waarom ze toch even moest glimlachen:
- Fijn dat jij het zegt, dat jij de beslissing neemt.
Zich over haar buigend gaf hij haar een kus. En hij merkte dat haar wangen vochtig waren. Hij zei:
- Nu niet meer huilen, kind.
En zij:
- Het is om Edwin.
Van Marle maakte dadelijk werk van een andere woning. Het mocht wezen dat zijn scheppingskracht enigszins met het oude huis had samengehangen, nu werkte het huis eerder remmend. En och, misschien was zijn teorie dat zijn eigenlijke voedingsbodem in de oude stad lag slechts pure inbeelding. In elk geval zou hij tonen dat het een overwonnen standpunt was.
Hij kreeg een redelijke woning, weer hoog gelegen, op de Nassaukade. Aan Aurora vertelde hij dat men hem op het huisvestingsbureau een streepje vóór had gegeven boven de grote massa
| |
| |
der woningzoekenden, als bouwer van de kerk in Zuid, en Aurora dacht: dat is dan weer een gunstig gevolg van de kerk, dat heft het andere op.
Zij konden begin Maart hun nieuwe huis betrekken.
|
|