| |
Geweld
- Ik moet u alweer lastig vallen met hetzelfde. Dat zei ik u al door de telefoon, maar nu zet ik het ook zonder pardon door. Mijn man weet er al alles van. Hier hebt u het bewijsstuk. Die handtekeningen heb ik heel gemakkelijk kunnen krijgen.
Aurora reikte een papier aan Effraïm. Hij las het.
| |
| |
- Het ging deze keer heel gemakkelijk, herhaalde ze. Zij schijnt vriendinnen te verliezen. Ik wil niet beweren dat ik vriendinnen gewonnen heb, maar zij, zij schijnt het nu toch te bont te maken. Het wordt ook werkelijk aldoor erger.
Hij gaf haar gelijk, want Leo had ditmaal rondgestrooid dat de zwangerschap die Aurora tot een overhaast huwelijk met Van Marle had genoopt en die met een miskraam was geëindigd het gevolg was geweest van verkeer met een ander dan haar eigen man.
Terwijl de advocaat de verklaring omtrent deze nieuwste variant op het oude tema - een verklaring door Aurora weer opgesteld en door enige van haar vrouwelijke kennissen ondertekend - neerlegde, vervolgde zij:
- Niemand gelooft ook maar iets van dat geroddel meer, dat is me bij mijn bezoeken wel duidelijk geworden. Maar ik denk zo dat dat voor de wet geen verschil maakt. Een belediging is een belediging.
Hij glimlachte; haar heldere conclusie was eerder die van een jurist dan van een huisvrouw geweest, en dat had hem met iets van humor getroffen. Ze vatte de glimlach verkeerd op.
- Ja, u zult vinden dat ik er erg kalm onder blijf. Dat is ook zo. Ik zou erom kunnen lachen. Maar dat neemt niet weg dat ze er nu aan moet geloven, absoluut. U wilt wel een klacht voor me indienen. De vorige keer ben ik met uw advies meegegaan. Toen heb ik genoegen genomen met een excuusbrief. Achteraf bezien is het misschien wel jammer geweest, maar in elk geval, nu moet ze maar voelen.
- Ik ben het volmaakt met u eens. Er zijn ten slotte dingen waarbij je over het bezwaar van de grote klok moet heenstappen. Anders blijft ze doorgaan. Want het is nu wel duidelijk dat ze zo'n type is bij wie dreigementen niet helpen. En als ze de brutaliteit mocht hebben bij me te komen, - ik ontvang haar niet
| |
| |
meer, ik ben voor haar niet te spreken. En vandaag nog stuur ik de klacht weg. Alle gegevens heb ik hier. Cliënten zoals u, mevrouw Van Marle, zijn zeldzaam. U komt met complete inlichtingen en zelfs met de bewijsstukken. Alleen wil ik nog graag die excuusbrief van indertijd van u hebben.
Aurora had met dit verzoek gerekend, en toch begon ze licht te blozen.
- Die brief heb ik niet meer.
Hij keek ten hoogste verbaasd.
- Wat hoor ik nu? Weggedaan? Verscheurd? Maar mevrouwtjelief, dat is toch niets voor u. Enfin, het hindert niet erg. Ik heb een paar foto-copieën laten maken.
- O neen, antwoordde Aurora haastig, die mag u niet gebruiken. Ik zal u de eerlijke waarheid zeggen. Toen ik die brief van u kreeg, toen had ik ineens een opwelling. Ik vond het hele geval zo vernederend voor die vrouw, ik kon het zelf niet verdragen, en ik heb die brief dadelijk bij haar teruggebracht.
Hij zat even verstomd. Welk een roekeloze grootmoedigheid en dan tegenover zulk een feeks. Zijn bewondering was te groot voor ook maar een enkel woord van verwijt. Hij kon slechts herhalen dat hij dadelijk werk van de zaak zou maken.
Nog diezelfde dag verzond hij de klacht; hij stelde er ook met een kort briefje Leo van in kennis. Het zou nog wel even duren eer de officier het geval doorgaf, en de politie aan de slag kon gaan. Dat hinderde niet, want door zijn briefje zou die juffrouw voorlopig reeds in de angst zitten.
Een beginnende angst, als gevolg van Effraïms tijding, maar vooral de zucht om Conrad te plagen deed Leo een paar dagen later alles weer aan haar minnaar vertellen. Ze voelde dat hij die ander, Aurora, nog altijd niet vergeten was. Ditmaal kwamen zij en hij niet verder dan tot haar kamerdeur.
- Ik word alweer vervolgd.
| |
| |
- Alweer? Wat bedoel je?
- Dat is nogal duidelijk. Door haar natuurlijk, door dat mens. Hij sloeg geen acht op het denigrerend woord.
- Maar wat is er dan? Ze heeft je excuus toch aangenomen? Die zaak was toch uit? Of heb je me zitten bedonderen?
- Zeg, een beetje netter kan geen kwaad. En denk alsjeblieft om de mensen hier beneden. Kom in mijn kamer, dan praten we het daar uit.
Hij greep haar vast. Hij ried al iets. Ze was een vrouw vol satanismen.
- Neen, ik kom niet binnen. Spreek op. Hier.
Ze had Conrad zo nog nimmer meegemaakt en bijna bewonderde ze hem. Zijn spierkracht doortintelde haar bovenarmen.
- Nu, als je het dan weten wilt, ik kon me niet inhouden, dat mens zit me tot hier, en dus...
- En dus? Wat? Zeg op!
- Nu ja, ik heb aan deze en gene verteld dat dat eerste kind, dat niet gekomen is, niet was van haar man, die pummel, maar van een ander, en dat hij haar toen hals over kop getrouwd heeft om...
- Maar schepsel, wat bezielt je toch om alweer te beginnen?
- Alweer te beginnen? Dan weet je niet wat het zeggen wil als je iemand haat.
- Maar waarom, in Godsnaam, waarom? Begrijp je dan niet dat wat je nu gedaan hebt nog veel erger is dan de vorige keer? Dit is monsterachtig, ronduit monsterachtig.
- Toe, alsjeblieft niet zulke grote woorden. Het ligt er toch duimdik bovenop dat het maar een praatje is? Elk mens met een greintje gezond verstand...
- Dat moet jij nodig zeggen. Gezond verstand! Maar ik zal je vertellen...
- Mag ik soms even uitspreken? Ik zei het toch niet tegen haar- | |
| |
zelf? Ik zei het toch tegen anderen? Kon ik dan denken dat ze dat praatje zo zou opblazen? Maar ik ken haar. Ze heeft achteraf spijt gekregen, spijt als haren op haar hoofd dat die zaak toen de eerste keer gesust is. Ze heeft gedacht: wacht maar, ik krijg je toch nog wel; en nu grijpt ze de eerste de beste gelegenheid...
- En ze heeft schoon gelijk, ze heeft het grootste gelijk van de wereld. En ik hoop dat ze...
- Ja, hoop maar dat ze het wint, jouw Aurora, zij en haar advocaat... ook zoiets fraais, een Jood nogal die me nu durft te schrijven dat hij de zaak doorzet. Hoop jij maar dat ze het winnen, allebei, en dat ik het verlies. Maar dat staat nog te bezien, dat verzeker ik je.
Hij had haar armen losgelaten en leunde tegen de muur. Wat was dat toch voor een gek, die alles hopeloos door elkaar haalde, die redeneerde op een manier dat zijn haren te berge rezen (eerst heette de vroegere actie kansloos, nu heette ze gesust), en die van kwaad tot erger verviel, alleen omdat hij genegenheid en eerbied koesterde voor Aurora. Een warhoofd, maar dan een van de gevaarlijkste soort. Natuurlijk had Aurora groot gelijk dat ze het er deze keer niet bij liet. Aurora was niet bang, en nooit geweest. Met hemzelf stond de zaak enigszins anders, want eigenlijk was hij wel bang voor dit gevaar, niet omdat Leo teveel van hem wist, maar omdat hij van haar meer wist dan hij weten mocht. Hij kende zichzelf wel; hij was ervan doordrongen dat zijn aanzien als zeeofficier met een schitterende staat van dienst gerechtvaardigd was, en tegelijk vond hij zich in het particuliere leven een miserabele figuur, ver bij zijn vader ten achter. Maar hij zou nu eindelijk tegenover deze vrouw karakter tonen en met haar breken, onherroepelijk. Dit was het goede ogenblik. Wat hij niet inzag was dat hij ook dan nog niet geheel van haar was losgetrokken, dat er moeilijkheden dreigden. Anderen zouden het wel beseffen.
| |
| |
- Ik heb je gewaarschuwd, zei hij - en hij voelde zich eensklaps merkwaardig gekalmeerd omdat hij de bevrijding aanstaande meende -, ik heb je duidelijk gewaarschuwd dat spelletje niet weer te beginnen. Je hebt het me beloofd en je woord gebroken. Het is tussen ons vanaf dit ogenblik uit, voorgoed uit. Ik kom niet meer bij je, ik ontvang je niet meer, ik schrijf niet meer en ik antwoord niet meer.
Haar houding bleef verwonderlijk rustig.
- Mij best, hoor. Het ging toch al niet erg vlot tussen ons. Maar doe me het plezier en vertrek dan ook onmiddellijk.
De laatste maanden had ze zich afgevraagd of ze wel wezenlijk van hem hield. Thans wist ze opeens dat het niet zo was. Van hun breuk zou ze geen hartzeer ondervinden. Zij stonden nog steeds bijeen in de gang. Hij rukte zijn jas van de kapstok. Hij bleef zwijgen.
- Maar één ding nog, vervolgde ze, eensklaps fluisterend. Je hebt me eens gesproken over mijn spionnage. Ik zal je nu zeggen dat het waar is wat ze in Den Haag van me schijnen te vertellen. Ik doe aan spionnage en ik word er zwaar voor betaald ook. Maar jij hebt me op de gedachte gebracht. En als het mis loopt met me, dan ga jij mee, dan trek ik jou mee, begrijp je?
Ze ging haar kamer binnen, menend hem te hebben verpletterd. Hij liep langzaam in de richting van het station. En hij dacht na. Hij was nergens bang voor; hij was al min of meer voorbereid. Het voornaamste was dat hij haar had afgeschud. Men had hem nog niet zo lang geleden van hogerhand een wenk gegeven, voorzichtig maar toch duidelijk, - een wenk om alle omgang met haar te verbreken. Welnu, dat deed hij, op dit moment, het kon nog niet te laat wezen. Het was laat, maar niet te laat. Die zekere angst van hem had niet haar betroffen, maar zijn niet helemaal zuiver geweten. Intussen, per slot wist hij niets van haar met stelligheid en niemand kon hem wat bewijzen. Mocht dat wijf
| |
| |
gaan chanteren, dan heette hij alles eenvoudig leugens. Hij wist absoluut niets, niets. Als er iemand op satijn zat, dan was hij het wel. Hij liep voort met het gevoel boeien te hebben afgeschud. Hij nam nu een tram naar het station. Hij wilde maar ineens zuinig worden ook.
Maar Leo kon wel pochen dat ze er niet tegen opzag als spionne te worden gestraft, - de zaak kwam in een heel ander licht toen ze op een middag een briefje ontving met de uitnodiging om de volgende ochtend op het politiebureau te komen. Ze had de onrustigste nacht van haar leven, werd door gruwelijke dromen gekweld, en geraakte ten laatste, bij donker plots helder wakker geworden, in een volkomen en lang aanhoudende onzekerheid waar ze zich bevond. Ze wist niet of ze lag of stond of zweefde. Onder haar rug voelde ze niets, en niets van haar lichaam durfde ze bewegen. Ze had slechts wetenschap omtrent zichzelf en de tijd. Zij bestond, en haar toestand duurde eindeloos, - tot deze beide begrippen bepaalde zich haar kennis.
Ten slotte begon trapsgewijs, in de oude volgorde, maar met ongewone traagheid, de stoffelijke wereld rondom haar te ontstaan, aftastbaar met haar huid, hoorbaar aan klokgetik, allengs vaag zichtbaar in het eerste grauwen van de wintermorgen. Toen ook durfde ze overeind te komen, naast haar bed te staan, maar schroomvallig als een kind op het eerste ijs in de vaart, telkens vrezend dat de werkelijke wereld plotseling om haar kon wegstorten. Het gebeurde niet, maar haar herwonnen zekerheid ging gepaard met toenemende beklemming. Toen deed zich de reactie spontaan gelden, en barstte ze uit in hartstochtelijk huilen, zomaar neergevallen op een stoel, zonder te weten wat haar verdriet gold. Deze toestand van halve schemer bleef haar bij onder het aankleden, onverwachts doorschoten van een oppermachtige drang naar Aurora. Van toen af haastte ze zich nerveus met haar toilet. Toch had ze nog besef van tijd en uur. Het was nu
| |
| |
ruim half negen. Aurora zou zeker thuis zijn, de kinderen waren naar school, Van Marle was weg of op zijn kantoor. Ze moest Aurora onder vier ogen spreken, neen, ze moest op haar knieën zinken en bidden om genade. Ze dacht in het geheel niet meer aan de vervolging, ze hunkerde slechts naar boetedoening en naar vergiffenis uit die ene mond. Op dit ogenblik hield ze van Aurora zoals nauwelijks ooit tevoren, met een oprechte, overstelpende, blinde liefde. Het was een stroom van tederheid die ze moest uitgieten over haar vriendin, haar liefste vriendin. Het beste in haar roerde zich oppermachtig.
Nog steeds in een staat van de grootste ijlhoofdigheid repte ze zich langs de Prins Hendrikkade. Ze stond in Aurora's huiskamer. Er bevond zich daar niemand behalve de gewezen vriendin. Ze was zonder kloppen binnengekomen, bij vergissing drukkend op de kantoorbel, toen zeggend tegen de bediende dat ze mevrouw moest spreken, en in één ruk doorgaande naar de woonverdieping.
Aurora was juist begonnen aan een brief voor haar zuster Iris te Leiden. Zij schreven elkaar niet trouw, maar toch ook niet enkel bij bizondere gelegenheden; zij waren altijd goede zusters gebleven. Aurora zat met de rug naar de deur aan een damesbureautje. Haar schrift werd beschenen door een electrische lamp met kap van groen glas die op het bureaublad stond. Het was te donker in die kamerhoek zonder hulp van kunstlicht.
Aurora keerde zich op het heftig manuaal aan de deur half om in haar stoel. De deur bleef open. Ze zag Leo, maar was in het minst niet verwonderd: Dit bezoek moest haar wel langs onkenbare wegen zijn aangekondigd. Ze bleef volmaakt rustig, ze keek koel in twee wilde ogen, ze zei:
- Voor u ben ik niet meer te spreken.
Leo begon te beven. Met vaste hand hervatte Aurora het schrijven van haar brief, doch slechts een paar letters kwamen er tot
| |
| |
stand. Want Aurora kreeg opeens dat gevoel terug dat aan haar aanrijding was voorafgegaan, het gevoel van een verschrikkelijke noodlottigheid waartegen ze zich niet te weer kon stellen. Het bezat echter niet de kleurenrijkdom, de gruwelijk fantastische pracht der voorhene begoocheling, het was ditmaal een enkel blok grauw inferno. En reeds was het gebeurd.
Leo wist nog slechts dat daar een brief lag voor Conrad. Een brief van dat loeder aan hem! Zij aan de dijk gezet, en hij in een rustig warm nestje. Zij raakte buiten zichzelf, zij was een ander, zij was deze kamer, de hele wereld, de chaos. Zij rukte de brandende lamp naar zich toe, de kap vloog tegen de wand, en met de voet van de lamp gaf zij Aurora een slag boven op het hoofd. Aurora schrompelde ineen, ze leek verdoofd, ze gaf geen geluid, tussen haar haar verscheen bloed. In Leo's oren donderde de versplintering van de glazen kap na als een rotslawine.
Van Marle stormde de trap op. Van Leo zag hij niets, hij had enkel oog voor Aurora wier bovenlijf langzaam wankelend in de stoel omhoog kwam. Hij had het bloed gezien, knielde naast haar neer, omvatte haar. Hij kon niet spreken en dacht alleen: Mijn God, mijn God, dat arme hoofd, dat lieve geplaagde hoofd.
Reeds waren zijn twee kantoorbedienden naar boven gerend, de tekenaar, de typist. Leo had de lamp nog steeds brandend in haar hand. Het verging haar zoals het iemand kan gebeuren die komt aanhollen terwijl de trein reeds rijdt; hij grijpt een portierstang, kan zich niet meer opgeven, kan niet loslaten, wordt meegesleurd. Een onmenselijke kramp van niet voor te stellen overmacht hield Leo's vingers gebonden. Een der twee jonge mannen maakte deze getuigen à charge los, stuk voor stuk.
- U gaat mee, zei hij, omvatte haar arm als een schroef, bracht haar op de kantoorétage in een spreekkabinet, ging met haar binnen, en kalm en potig stond hij voor de deur, zwijgend, met gekruiste armen.
| |
| |
Er verschenen twee rechercheurs, in een gesloten auto. Zij voerden eerst Leo nog even naar boven ter confrontatie met het slachtoffer. Maar de geweldpleegster was totaal versuft. Daarna verdwenen zij met haar in de wagen.
Aurora was geheel bijgekomen, vroeg sublimaat en watten, en reinigde haar wond. Van Marle bleek veel meer ontdaan dan zijzelf. Hij kon de twee spiegeltjes, waarmee de blessuur binnen het bereik van haar gezichtsveld kwam, nauwelijks in de goedestand houden. De dokter stelde vast dat het niet ernstig kon wezen, want een scheur of breuk van het gebeente vertoonde Aurora nergens. Het was een groot geluk geweest dat de stekker van de lamp muurvast zat in het contact. Dit had de slag gebroken. Zelfs brandde de lamp nog steeds, onbarmhartig, zonder ballon. Aurora kreeg een schedelverband, waarvoor ze alle ingrediënten bezat. Morgen zou de arts weer komen kijken. Hij gaf nog het recept voor een zalf en een kalmerende drank.
Aurora was te gelukkig met de goede afloop om zich in het geval te verdiepen; haar blijdschap sleepte op den duur ook de zwaartillende echtgenoot mee, en weer kwam hij tot de gevolgtrekking dat ze wezenlijk onkwetsbaar was. Die ochtend bleef ze nog op de divan liggen, maar in de middag was ze als vanouds. Later belde ze Effraïm en eindigde haar verslag met de woorden:
- Dit is een nieuw nummer voor het dossier tegen juffrouw Monterey.
Hij was geschrokken op het bericht, en dacht spontaan: mijn hemel, wat wordt die vrouw bezocht. Hij was echter zo verstandig deze gevoelens te verzwijgen, want hij kende haar genoeg om te weten dat vertoon van medelijden hem allerminst in dank zou worden afgenomen. En in stilte bewonderde hij de frisheid van haar stem. Zij was volstrekt enig.
Reeds dadelijk na het vertrek van de dokter had Aurora tegen Van Marle gezegd:
| |
| |
- De kinderen mogen er vooral niets van weten. We zeggen dat ik me tegen een hoek van de kast heb gestoten, deze hoek. Onthoud dat goed, en geef het ook door aan je personeel.
Zij zorgde ervoor dat er een nieuwe ballon op de lamp stond eer de kinderen uit school kwamen.
Leo bleef die hele dag en nacht achter slot en grendel, en werd in de ochtend vrijgelaten. Ze had de tijd benut om haar positie te overdenken.
|
|