- Hoor eens, mevrouw Van Marle, klonk de stem, plotseling bits, het spijt me, maar we zijn voor u niet meer te spreken. En houd u nu alstublieft niet van de domme. U weet heel goed wat er is gepasseerd, en u moest u schamen.
- Schamen? Ik? Waarvoor? Wat heb ik...
De verbinding werd verbroken. Geen Aurora meer, maar mevrouw Van Marle. En ze moest zich schamen. Wat had ze dan in Godsnaam gedaan? Wat was dit voor krankzinnigheid? En wat nu? Zomaar berusten in een vage beschuldiging, vals bovendien? Daar dacht ze niet aan. Och wat, het bleef een belachelijk misverstand. Ze zou het wel even ophelderen.
Ze rende naar beneden. Ze klopte eerst aan de slaapkamer, toen aan de salon, de huiskamer, het kantoor van Max. Er kwam van nergens antwoord. De keukendeur ging open, de werkster verscheen, Esther was niet in de keuken. Aurora, diep vernederd en tegelijk woedend dat de werkster haar vernedering had gezien, liep de trap weer op.
- Mevrouw is naar de slaapkamer gegaan, riep de goedhartige ziel haar nog na.
- Ja, dank je, antwoordde Aurora gesmoord, toch voor een ogenblik blij dat haar nederlaag niet naar buiten was gebleken. Deze nietige vreugde ging teloor onder het verder klimmen. Aurora voelde haar gramschap weer stijgen. Dit was ronduit monsterachtig. Een brouille, een vijandschap, een beschuldiging en dat zonder dat ze zich mocht verdedigen, zonder dat ze er ook maar iets van begreep waarop dat alles steunde. Zoiets was haar nog nooit gebeurd.
Ze liep automatisch verder, de wenteltrap, de rechte trappen. Ze wist niet wat ze deed. Ze had een behoefte om te stijgen, zo ver mogelijk weg van de benedenburen. En ondertussen smolt de verontwaardiging en begon verdriet haar te vermeesteren. Ze kwam tot zichzelf doordat ze tranen over haar wangen voelde.