| |
Leo en Conrad
Leo had twee jaar een cursus in psychologie te Leiden gevolgd, en daarvan als voornaamste resultaat een relatie met Aurora overgehouden door hun lidmaatschap van de Vereniging van vrouwelijke studenten. Want ook Aurora had een korte tijd gestudeerd, in wijsbegeerte. Leo werd in Amsterdam Aurora's beste vriendin. Maar de vriendschappen van Aurora met vrouwen waren wel oprecht gemeend, en gingen toch niet bepaald diep.
Leo vormde een der ijle brugverbindingen tussen Amsterdam en Den Haag, ijl omdat hun bevolkingen elkander niet te best lijden mogen. Haar Haagse bruggehoofd was opgetrokken op de kennissenkring harer ouders, onvermogende mensen, maar van goede afkomst, en hun stand ophoudend, met enige moeite en veel waardigheid. Op dit substraat had Leo allengs allerlei connecties bij Buitenlandse Zaken en in de diplomatieke wereld verworven, voornamelijk door haar macht om een kamer te vullen. Zo kwam ze in aanraking met Conrad Termunten.
Conrad zou zijn vader alle reden hebben gegeven tot onvermengde trots zonder de zwarte plekken in zijn particuliere leven. Werkelijke liefde voelde hij voor niemand, want hij bezat geen
| |
| |
kinderen; het meest hield hij per slot van zijn vader. Zijn vrouw had hij getrouwd, hij wist niet precies waarom, behalve dat hij goed had gelet op stand en kerkgenootschap. Zijn huwelijk verliep volgens de gewone door de man stilzwijgend voorgeschreven leefregel. Hij was en bleef een man voor vrouwen en had daarvoor ook alles mee. Hij was de absolute, harmonische atleet. Hij had de knappe, frisse, scherpe trekken van de noordelijke zeeman. Hij wilde niet, als zijn vader had gedaan, rechten studeren om later een rol te spelen in de geldwereld. Hij had wel diens rechtlijnigheid, maar daarnaast het eenvoudige, opene, haast argeloze van degeen die bestemd is voor het leven in de open lucht, te land of ter zee. Hij voelde zich vanouds aangetrokken tot de zee en kwam bij de marine. Hij onderscheidde zich in de slag van de Javazee in 1942, ontkwam aan de vijand over Tjilatjap naar Australië, en verbleef daar geruime tijd eer hij via een reis naar de Verenigde Staten kon deelnemen aan de Atlantische zeeoorlog. Tijdens zijn gedwongen verblijf te Adelaïde stelde hij spelenderwijs een memorie samen. De grondslag daarvan vormden beginselen die ruw geschetst neerkwamen op het volgende: In vredestijd moet een staat zich als zwak voordoen en de rest van de wereld als sterk. Daarmee cultiveert hij de angst van zijn eigen bevolking, en angst is het beste middel om wakker te blijven. Hij misleidt daarmee voorts een eventuele tegenpartij. Hij moet zich verbaasd en verontrust tonen over al wat aan technische vorderingen bij de tegenpartij bekend raakt, hetzij deze openbaar worden gemaakt, hetzij ze uitlekken, en onverschillig of hij ze reeds kent of niet. Hij moet bij voortduring degeen spelen die in een blinde onwetendheid heeft geleefd en de indruk wekken dat zijn spionnen beunhazen zijn. Hij moet spionnen van de hele wereld binnen zijn grenzen dulden, en er nu en dan met luid misbaar een oppakken, maar vooral niet te veel. Hij moet zijn eigen inwoners in
de gelegenheid stellen spion te worden ten behoeve
| |
| |
van de rest der wereld, en hun de mogelijkheid openen over te lopen en geheimen te verraden die essentiëel schijnen, maar alweer verouderd en door de feiten achterhaald zijn. Hij moet er van uitgaan dat de rest van de wereld ditzelfde spelletje met hem speelt en dus steeds bedacht zijn op de noodzaak van grotere verfijning. Bovenal moet hij luidkeels verklaren dat hij niets begrijpt van de rest van de wereld, maar er tegelijk voor zorgen dat die rest hem niet begrijpt. Kortom, hij is in de internationale politiek volstrekt amoreel, maar ook volstrekt bedekt amoreel onder het mom van een dwaas. Daarna, in oorlogstijd, doet hij precies het omgekeerde - afgezien van het punt der amoraliteit -, verklaart zich voor sterker dan hij is, en brengt zijn bevolking tot rust. Wakker houden is nu verder onnodig, daarvoor zorgt de oorlog zelf, en een enorm potentiëel ligt voor deze staat gereed. Weliswaar mag de staat enerzijds rekenen met de kans dat de vijand enorme blunders zal begaan, want dat is door alle eeuwen heen bewezen bij staten beroemd om hun diplomatie, maar anderzijds moet juist daarom de staat zich hoeden voor eigen enorme blunders, want zij kunnen het gevolg wezen van een overmaat aan verfijning, een uit het oog verliezen van de grote lijn. Hij moet op een gegeven ogenblik alle systeem overboord kunnen gooien en de eenvoudige logica kunnen doen gelden van de primitieve mens. Daarnaast blijven enorme pseudoblunders, mits schaars gedoseerd, broodnodig.
Conrad had dit alles reeds vóór 1940 overdacht en in 1942/43 daar te Adelaïde op schrift gesteld, enkel om de tijd te doden; hij overhandigde bij zijn komst in Engeland deze memorie aan de Nederlandse regering te Londen. Hoewel de basis van zijn betoog uiteraard al lang gemeengoed was, had hij de beginselen uitgewerkt met een zodanig raffinement, ook door het stellen van een aantal voorbeelden, dat zijn werkstuk er iets door wegkreeg van een handboek voor de teorie der spionnage. Met name
| |
| |
bleek van een vooruitziende blik, omdat zijn betoog rekening hield met de toekomst, met de omstandigheid dat er zich na de vrede een ontzaglijke technische vooruitgang zou openbaren, dat het diplomatieke spel, daarmee hand aan hand, ontzaglijk veel ingewikkelder zou worden, en het er dus voor de staat op aankwam zijn opvatting in zake spionnage steeds bij te slijpen en in de aanwending van zijn middelen steeds subtieler delicatesse te betrachten, ten einde in de naamloze worsteling in het duister achter de vredescoulissen het overwicht te behouden.
Wat er met zijn memorie gebeurde wist hij niet, en dat kon hem ook niet zo heel veel schelen, want geen eerzucht, doch speelsheid had hem tot schrijven gedreven. Slechts was het hem bekend dat dit stuk, dat hij opzettelijk niet aan de minister, maar aan de secretaris-generaal te Londen gegeven had, sindsdien ergens in het gebouw van Buitenlandse Zaken berustte, en veiligheidshalve alleen toegankelijk was voor de secretaris-generaal zelf, de hoogste vaste departementale figuur. De wisselende ministers kenden slechts het bestaan, geen bizonderheden. Hij meende zelfs dat, indien tegenover een eisende bewindsman alle uitvluchten vruchteloos bleken, hem vervalste en vrij onschuldige papieren in handen werden gespeeld.
Conrad werd kort na de bevrijding kapitein ter zee, en verbonden aan de marinestaf. Zijn snelle bevordering had officiëel als reden zijn moed en beleid in de Javazee. Hij giste dat sommige van zijn denkbeelden reeds in praktijk werden gebracht.
De omstandigheid dat hij Leo bij zich thuis had geïntroduceerd was enigszins een dekmantel voor hun verhouding, - een verhouding waarin zijn vrouw berustte. Leo was het vervolgens die hem in aanraking bracht met Aurora, uit een behoefte om te koketteren met deze verovering, mogelijk haar laatste, en in elk geval haar briljantste. Maar naarmate Conrad Aurora beter leerde kennen doorzag hij ook die zekere leegheid in zijn minnares.
| |
| |
Zij was minnares overigens slechts betrekkelijk. Overspel lokte hem noch haar, al was het op verschillende gronden: zij vond het onfatsoenlijk, hij had er bij haar geen behoefte aan. Hij wenste dikwijls genoeg dat de verhouding maar verbroken werd, doch hij vermocht niet van haar los te komen. Hij kon daarop bij Aurora duidelijk zinspelen, en hoewel ze niet in staat was hem te helpen en ook niet helpen wilde, gegeven haar opvatting omtrent vriendschap, gaven zijn bezoeken aan haar hem toch een zeker soelaas. Zijzelf was de eerste om dit in te zien.
Met dat al berouwde het Leo al lang dat ze Conrad bij Aurora had geïntroduceerd. Daarvan wist hij tot dusver niets. Hij zou het thans merken.
Hij had telefonisch belet gevraagd voor die avond. Haar stem was hem niet opgevallen. Maar toen ze opendeed zag hij aanstonds dat een gezellig samenzijn verkeken was.
- Tee? vroeg ze, zeer effen.
Hij was een brusk man, reeds van aanleg, en nog meer geworden door de zee. Bedenkend dat zij zich de laatste weken al herhaaldelijk humeurig had getoond, kribbig, onberekenbaar, antwoordde hij:
- Geen tee, maar iets anders. Het is blijkbaar al weer zover, en dat begint me te vervelen. Ik heb het tot nog toe geslikt, maar ik wil nu weten wat er is.
Hij nam een sigaret, hij was nerveus, zonder te begrijpen waarom. Zij zat in haar gewone lage stoeltje; haar trekken waren bevroren.
- Dat zal je geweten je wel zeggen.
- Mijn geweten? Als dat me iets zegt, dan is het dat onze verhouding niet deugt, voor mij als getrouwd man zeker niet.
- Dat is dan wat nieuws. Van zulk een geweten heb je nog nooit last gehad, voor zover me bekend is. Altijd op veroveren uit, vóór en in je huwelijk.
| |
| |
- Geweest misschien. Sinds ik jou ken niet meer. Dat heb ik je al honderd maal verzekerd.
- En Aurora dan?
- Aurora?
- Ja, Aurora, Aurora. Ben ik duidelijk of niet? Aurora.
Haar stem klom hoger. De herhaling van deze naam prikkelde hem.
- Ben je krankzinnig? Of ben je jaloers? Wat moet dat met Aurora? Mag ik soms opeens niet meer met haar omgaan? Heb jijzelf me niet bij haar thuis gebracht?
- Waarom heb je haar dat boekje gegeven?
Hij kon over diplomatie schrijven, maar hij was geen diplomaat; hij was een zeeman, en hij zei dom, ontactisch, maar in wezen eerlijk en naïef als een kind:
- Weet je dat dan?
- Aha, je geeft dus toe dat ik het niet weten mocht.
Hij zag zijn fout in en dat maakte hem boos. Hij bedwong zich zo goed mogelijk.
- Je kunt het alleen weten doordat ze het je verteld heeft.
- Zeker, zeker, maar...
- Geen maren. Als je nadenkt zie je dat er dus niets achter steekt. Maar Leo was te gevat, bij al haar troebelheid, om niet te beseffen dat dit weinig overtuigde.
- Ja, van haar kant niet. Maar daarmee ben jij niet geëxcuseerd. Ook Aurora had haar geërgerd. Dat wilde ze intussen niet zeggen. Een instinct ried haar zich niet zover bloot te geven.
Op het woord geëxcuseerd vatte hij vlam.
- Zeg eens, ik ben jou geen verantwoording schuldig van wat ik aan een ander wens te geven.
- Toevallig hiervan wel. Ikzelf heb je er om gevraagd, dat vergeet je. En in plaats van aan mij geef je zoiets aan haar die er niet om gevraagd heeft.
| |
| |
Hij, van zijn kant, kon hierop onmogelijk antwoorden dat hij niets, van zijn moeder afkomstig, in Leo's handen wenste. En daarnaast voelde hij zich enigszins schuldig jegens deze vrouw, omdat hij als tegenwicht tegen haar wat steun kreeg bij een ander, daarvoor dankbaarheid had willen tonen, en toch weer deze vrouw niet kon opgeven. Hij zweeg; zijn zwijgen maakte hem steeds bozer.
- Vraag het terug, zei Leo die meende dat hij weifelde.
- Zo gek zal ik niet zijn.
- Je vraagt het terug. Je zegt maar dat het een vergissing was, dat je vader het niet wil. Je vindt wel een uitvlucht.
- Dat mijn vader het niet wil? Ik ben geen schooljongen.
- Ik zeg al, je vindt wel een uitvlucht. Maak het ongedaan, Conrad, hoe dan ook. Doe me dat plezier, toe.
- Neen, zei hij, ik doe het niet, nooit. Ik verdraai het. Ik wil geen figuur slaan, en al zou ik dat niet, dan weiger ik het nog. Jij bent jaloers, God betere 't, terwijl er niet de minste reden voor bestaat. Ze was te weinig helder om haar gevoelens van de laatste tijd te ontleden. Dit hameren op haar jaloezie maakte haar evenwel kwaad, op haar beurt.
- Ik ben niet jaloers, maar jij maakt je eenvoudig belachelijk. Een souvenir van je moeder. Een oud familiestuk, en dat krijgt zomaar een vreemde in plaats van ik.
- Daar komt het dus op neer. Ik begrijp je best. Je wilt dat souvenir zelf hebben. Ik moet het bij haar weghalen om het aan jou te kunnen geven.
- Neen, zei ze, dat is het niet. Houd het alsjeblieft zelf. Ik wil het niet meer.
Het verraste hem. Was dat karakter of kleinzieligheid?
- Ik verlang alleen, ging ze door, dat je het bij haar terughaalt. Ik eis het.
- Het wordt aldoor fraaier. Wat heb jij te eisen?
| |
| |
- En anders zal ik zorgen dat je vader het weet.
- Ja, stel je vooral aan. Hij lacht je uit.
Opnieuw raakte ze opgewonden en rees haar stem.
- En ik eis dat je die bezoeken bij Aurora vermindert. Dat geeft geen pas, dat moet doodbloeden, zo gauw mogelijk. Je eigen vrouw laat ik niet gelden, maar één vrouw moet je genoeg zijn, ik.
Dit eisen, deze miskenning van een zuivere vriendschap, dit nivelleren van minnares en wezenlijke vriendin, deze denigratie ook van zijn vrouw, maakte hem opeens razend.
- Neen, ik verdom het, daar. Je hebt niets te eisen, jij. En ik zal je nu ook ronduit zeggen waarom ik me tot Aurora aangetrokken voel. Ze is iemand met wie ik kan praten. Met jou kan ik niet praten. Je doet de waanzinnigste voorstellen. Je denkt niet helder. Je bent bezeten van jaloezie. Ik weiger pertinent ook maar iets te doen van wat je eist. Hoor je dat goed? Dringt het tot je door? Je denkt me in je macht te hebben, God weet waarmee, maar ik zal je laten zien dat je je vergist.
Ze werd opeens heel kalm.
- O, antwoordde ze luchtig, tastend naar een sigaret. Als je het zo opvat heb je het mis. Je bent vrij, volkomen vrij. Verdwijn maar. Onze liaison is verbroken.
- Goddank, zei hij hartgrondig, terwijl hij oprees. Je neemt me de woorden uit mijn mond.
Hij vertrok voor het eerst tijdens hun verhouding zonder groet, maar volkomen tevreden was hij niet. Hij had nooit recht begrepen wat precies hem in haar boeide, en desondanks voelde hij door de brouille iets te zullen missen in zijn leven. Ze was toch nog anders dan de vrouwen die hij had gekend. Lichamelijke intimiteit mocht er nauwelijks tussen hen bestaan, maar daar kon hij wel buiten, dat vond hij wel terloops elders. Hij was in de dagelijkse omgang naïef, simpel, soms ruw en bruut. Doch hij
| |
| |
had een goed stel hersens, en hij wist wel dat zij een stuk gevaar betekende, althans de mogelijkheid borg van gevaar, en hij als zeeman hield van gevaar. Dat dit gevaar onbekend was verhoogde de aantrekkelijkheid.
Leo zat nog steeds op dezelfde plaats, in haar zitkamer, waar zij tevens patiënten ontving. In het voorste deel van haar suite stond haar bed, en een bureautje dat ze zorgvuldig gesloten hield. Heel in het begin van hun omgang had Conrad eens verklaard goed op de hoogte te zijn van spionnage, dat wil zeggen in teorie. Het had haar op een gedachte gebracht. In dat bureautje lagen haar geheimen. Geen enkele bezoeker liet ze tot haar slaapkamer toe. Ze zat stil in haar stoel, rookte een sigaretje, dronk een kop tee, bekeek haar nagels. Ofschoon dit verreweg hun ergste scène was, voelde ze zich niet bovenmate verdrietig. Hij kwam wel terug. Hij kwam.
|
|