| |
| |
| |
Een wenk
Terwijl Termunten met de Van Marles reed naar het restaurant waar hij een tafel had besproken dacht hij, zittend naast zijn chauffeur, nog even terug aan de gevelsteen. De naam van de steen en daarmee van de kerk was een stellige vondst, getuigend van vindingrijkheid bij Van Marle en van godsdienstzin, en dit een en ander waardeerde hij in zijn architect. Hij had hem opnieuw verrast, hij was meer dan hij leek, en zulke mensen bevielen hem. Toch kon hij het boerachtige in de man niet wegcijferen, en bepaald een heer werd hij nooit. Hij had talent, hij was een vinder, maar het talent verscheen in flitsen, en de boer was de mens van alle dag, was tegelijk de man van die vrouw. Onvermengde waardering had hij echter voor de steenhouwer die de tekening had gemaakt, die niet instond tussen twee categorieën, maar gewoon behoorde tot het volk en het eelt moest dragen van de zware arbeid.
In het restaurant was Termunten dit alles weer vergeten door Aurora. Zij boeide hem. Zij had dat reeds op het eerste gezicht gedaan, op het portaal, maar zij boeide hem nu zo buitenmate dat hij zich de vraag stelde, thans precies, hoe het in Godsnaam mogelijk was dat zij zulk een man had gekozen. Hij bezag beiden en zocht vergeefs naar een oplossing. Hij was overtuigd dat ze komedie gespeeld had in haar huis, door het bezwaar op te werpen van een rommelige kamer. Bij haar kon niets rommelig zijn. Het was stellig een voorwendsel geweest om hem niet te confronteren met die Leo. Hij was niet ontstemd over deze kleine handigheid (voor hem een onhandigheid), integendeel. Er moesten natuurlijk wel zekere punten van overeenstemming tussen die twee vrouwen bestaan, om de eenvoudige reden dat volkomen, maar ook eerst volkomen divergentie van karakter
| |
| |
vriendschap onmogelijk maakt. Zulke punten verklaarden nochtans deze vriendschap niet. Hij was slechts bestaanbaar door de volstrekte goede trouw van Aurora. Zo verstond Termunten het althans, maar ook zijn visie op Leo bleef eenzijdig, want hij kende het wezenlijk goede in die vrouw niet: haar hang aan Aurora. Een vrouw als Aurora, dacht hij, was ongetwijfeld al dikwijls ontgoocheld, en zou het nog vaak worden, maar mogelijk kon hij deze vrouw één teleurstelling besparen. Hij wilde het tenminste beproeven, en het was daarbij alsof hij iets van de toekomst ried; hij wist niet dat het in zekere zin reeds te laat was. Zij hadden uiteraard over de kerk gepraat, en Aurora had wel haar grote voldoening betuigd, maar geen dank uitgesproken, want dit was geen gunst; haar man was architect.
- We zijn nog niet verder dan het voorlopig ontwerp, zei Van Marle, steeds voorzichtig en op de grens van het zwaartillende.
- De rest komt wel, antwoordde Termunten op een toon van autoriteit.
Ze wist natuurlijk best dat deze hele zaak grotendeels van hem had afgehangen en nog afhing, dacht hij. Dat ze het deed voorkomen of de opdracht vanzelf sprak, dat ze haar man te hoog stelde voor dankbaarheidsvertoon beviel hem zeer. Misschien liep er ook iets onder door van koopmanschap; en zo ja, dan was het eigenlijk fijner dan van zijn architect, die het nu weer door zijn zwaartillendheid een beetje bedierf. Maar hoe ook, hij mocht haar te meer om deze houding. Hij nam een kaartje en schreef er iets op.
- Ik heb nog vergeten thuis te zeggen dat ze voor de tee moeten zorgen, zei hij. U drinkt toch nog een kop tee bij me?
Hij was het niet vergeten. Het verlangen om deze mensen, vooral haar, te waarschuwen was duidelijk bij hem opgekomen, doch in deze omgeving was een vertrouwelijk gesprek onmogelijk. Een kellner ging met zijn kaartje naar de telefoon.
| |
| |
En Aurora moest, na haar gastheer goed te hebben opgenomen, dit denken: de grote zakenmannen waren altijd hierin opmerkelijk geweest dat men de grote zaken van hen aflas, want de zaken, meer dan de tijd, beitelden hun trekken. Ook hadden de zaken de trekken van hun voorvaderen gebeiteld zodat zij reeds jong, wanneer anderen nog groeien, het onverzettelijke, definitieve, uiteindelijke vertoonden van het gebufferde stootblok van een spoorweg. In tijd van vrede was de helling met bloemen begroeid. Zo thans bij Termunten. En zij mocht hem zeer.
Hij had de tijd gekend van allereerste, nauwelijks merkbare aantasting van de grote grachtengordel door city-vorming. De voormalige grachtpaleizen waren nu merendeels coulisse, zij het een fraaie. Enkele slechts vervulden nog hun oude taak van woning te wezen, daaronder het zijne, met dubbele stoep, vijf traveeën, en over twee vensters verdeeld nog drie oorspronkelijke ruiten in paars Boheems glas, samengesteld volgens een naar het schijnt verloren formule, - want het blijft onverklaard dat wie zich binnenskamers bevindt de buitenwereld in zijn natuurlijke kleuren vóór zich ziet.
Hij hoefde niet te offeren aan de woningnood. Al was hij na het overlijden van zijn vrouw, die hem een enig kind, Conrad, het, van lieverlede filantroop met het geld geworden, hij was reeds eerder filantroop geweest met de daad. Bij hem woonde zijn chauffeur, tevens tuinman, in en diens vrouw, zijn huisbewaarders, beide gezinnen met kinderen, zijn secretaris, zijn dienstboden. Daar hijzelf slechts op de bel-étage huisde, beschikte de verdere bevolking in dit vorstelijke perceel over een groot aantal ruime localiteiten, boven en onder hem. Tussen deze woonlagen vol druk leven, ingaand door een onderdeur en klimmend langs diensttrappen, wandelde hij om in een huiselijke eenzaamheid die hem lief was, door zalen en kamers met kunstschatten, oud familiebezit, ook van zijn vrouw, goed afgesloten van de rest door
| |
| |
muren en zolderingen. Ofschoon hij met zijn tijd meeging, wat ook wel niet anders mogelijk was bij een veelzijdigheid als de zijne, kon hij zich in zijn vertrekkenreeks soms voelen als een stuk antiek, onderdeel van een antieke boedel, - geen verzamelaar meer, maar zelf boedelobject geworden. En dit antieke geheel lag als een horizontale plak anomalie tussen lagen welke het heden weerspiegelden. Maar hij besefte ook dat hij buiten deze omgeving een ander schepsel was, van zijn eeuw tot in zijn vingertoppen.
Die avond nu spraken zij in de Chinese koepelkamer nog wat na bij de tee. Termunten wist het gesprek dat aan het slot van de maaltijd al een wat meer vertrouwelijk karakter had gekregen spoedig te leiden in een bepaalde richting. Een vroeger woord van Aurora vormde een aanknopingspunt. Ze had gezegd:
- Ik heb in mijn hele leven eigenlijk nooit anders dan geluk gekend.
Hij herinnerde haar daaraan en vervolgde, tot haar speciaal:
- Ik zou ubeiden ook graag verder gelukkig zien. Ik waardeer uw man, ik waardeer u nu ook, en ik zou u alle twee tenminste moeilijkheden willen besparen voor zover ik dat kan. Wilt u een raad van me... ik zeg niet ronduit opvolgen, maar aanhoren?
Aurora knikte. Ze voelde dat nu toch Leo ter sprake zou komen, en mogelijk Conrad ook. Ze kon dat niet uitleggen, maar ze was er van overtuigd.
- Tussen mijn zoon Conrad en mij zijn er ook moeilijkheden, maar daarmee val ik u niet lastig. Het gaat over juffrouw Monterey. En wat ik zeggen wil is vooral voor u bedoeld, mevrouw Van Marle. Ik weet dat ze een vriendin van u is.
- Ze was juist vanmiddag bij ons toen u met mijn man kwam, zei Aurora. Ze kwam informeren naar de kerk, want ze leeft in alles met ons mee en ik houd veel van haar. Maar we wisten door uw zoon hoe u tegenover haar staat en dus...
| |
| |
Hij glimlachte.
- Ik vermoedde het al. Mensen kunnen elkaar voelbaar aantrekken, en ook voelbaar afstoten. Dat laatste schijnt er te bestaan tussen haar en mij. U vindt het misschien vreemd, maar bij u thuis kreeg ik de indruk dat uw vriendin ergens in de buurt was.
- Vindt u dat ik beter had gedaan met het u dadelijk te vertellen?
- Neen, zei hij. Dat was toen het ogenblik niet. U hebt goed gedaan.
- Dan ben ik toch blij dat ik me nu van mijn noodleugentje heb bevrijd.
Ze zweeg. Hij ging na enkele ogenblikken door:
- U kent mijn zoon en hij komt wel bij u. Hij heeft voor u een gevoel van warme vriendschap, mevrouw Van Marle, dat weet ik, al is tussen mijn zoon en mij de vertrouwelijkheid grotendeels zoek sinds juffrouw Monterey op het toneel verschenen is. U zult wel begrijpen dat ik me hier over die verhouding niet kan uitlaten. Alleen wil ik zeggen dat ik het voor Conrad een ramp vind. Maar goed, hij blijft mijn zoon, en we zijn geen volstrekte vreemden geworden, al kom ik niet meer in Den Haag, bij hem en zijn vrouw. Ik ben ook overtuigd dat hij met de hele toestand geen vrede heeft, maar dat is hier de zaak niet. Het betreft iets anders, want ofschoon ik niet het recht heb me in uw vriendschappen te mengen, en al begrijp ik ook dat u om zo'n verhouding geen vriendschap zult willen opgeven, mevrouw Van Marle, ik moet u toch zeggen: pas op voor die vrouw; dat is geen vriendin voor u.
Aurora keek hem geschrokken aan. Haar mond ging open, doch hij weerde af:
- Ik zou hier liefst niet over willen doorpraten. Als u om bewijzen vraagt, dan zeg ik: ik heb geen bewijzen. Maar wel zeg ik u dit: mijn zoon is hier in het spel.
Aurora werd donkerrood, maar Termunten boog zich snel naar
| |
| |
haar over en legde zijn hand op de hare met een vaderlijkheid die hem even verwonderde.
- U begrijpt me verkeerd. Ik maak geen toespelingen. Uw gevoel tegenover Conrad is zo zuiver als water, en van hem geldt hetzelfde. Hij zoekt bij u een zekere steun in zijn ontredderd leven, maar hij kan van die vrouw niet loskomen. Ze is het type van geraffineerde domheid, maar daardoor of daarnaast is ze gevaarlijk, misschien minder nog voor hem dan juist voor u. Daarom zeg ik dit. Ik ben een mensenkenner, geloof me. Ik begrijp die vrouw niet, maar alleen omdat ik een domkop niet begrijp. Maar domkoppen in haar genre zijn gevaarlijk. Het enige wat ik kan aanraden is: oppassen, geen vriendinnen blijven. En dan nog zult u er niet helemaal zijn; ik bedoel, u zult de toestand niet helemaal in uw macht hebben. Want alles wat u meent te kunnen doen ten goede van mijn zoon legt zij verkeerd uit, en daar zal ze u voor laten boeten. Ze zal het tenminste proberen, en dat wou ik u besparen, want ook dat geeft ellende.
- Maar dat betekent eigenlijk...
- Dat u uw vriendschap met mijn zoon óók zoudt moeten opgeven. Inderdaad, daar komt het op neer. En dat zeg ik niet voor mij, zelfs niet in de eerste plaats voor hem, maar voor u.
- U vraagt ineens heel veel van me, meneer Termunten, en zonder dat u iets bewijst. Ik ben heus niet iemand om op vermoedens een vriendschap te verbreken. Ik mag dat niet. Uw bedoeling waardeer ik, maar u vraagt te veel.
- Ik vraag niets, ik geef alleen maar raad. En ik voeg erbij dat als mijn zoon eenmaal met die vrouw gebroken heeft, dat dan de zaak weer heel anders wordt. Ik geloof dat dan een vriendschap tussen u tweeën iets goeds voor hem zou kunnen zijn. En om u te bewijzen hoe ver ik in mijn vertrouwen ga, wil ik u ook vertellen, ik als vader van Conrad, dat, al valt er op zijn eigen vrouw niets te zeggen, een vriendschap met u een aanvulling in zijn
| |
| |
leven zou kunnen zijn. Haar karakter is te kleurloos. U bent anders.
Zij zwegen een poos. Aurora was voor het ogenblik haar strijdlust kwijt, want iets merkwaardigs was haar te binnen geschoten: niet alleen haar man, maar ook haar kinderen hadden nooit recht met Leo gesympatiseerd. Ze wist dat al lang, doch nu drong het zich op. Toen zei Termunten:
- Denkt u samen hier nog eens rustig over na. Ik zal er nooit meer over beginnen.
In de auto die hen terugbracht fluisterde Aurora, nog steeds onder een ban:
- Hij meent het, geloof ik, best, maar ik kan die vriendschappen niet opgeven. Waarom zou ik het doen? Conrad en Leo alle twee hebben me nooit iets gedaan. Wat gaat het hem aan wie mijn vrienden zijn? Hij redeneert van zijn standpunt van vader uit, en dan ziet hij natuurlijk Leo veel en veel te zwart... Wat vind jij ervan, Anton? voegde ze er aan toe met een voor haar ongewone aarzeling.
- Och, antwoordde hij gemakkelijk, haar mag ik niet zo erg, dat weet je, en met hem heb ik weinig aanraking. Het zijn veel meer jouw vrienden dan de mijne. Doe maar wat jezelf het beste vindt. Zo endosseerde hij het probleem voor honderd procent aan haar, en zo deed hij altijd. Zo was het van het begin van hun huwelijk geweest, maar dat wist ze toen ze trouwde, en het deed geen afbreuk aan haar liefde.
- Jij bent ook een domkop, een lief domkopje, zei ze speels, tegelijk de indruk door Termunten gewekt van zich afschuddend, en ze drukte even haar wang tegen zijn mouw.
Maar Van Marle bedacht dat er van zijn bloesemtak niet was gerept, en hij voelde zich opgelucht.
- Had ik hem moeten vertellen van dat boekje?
Hij schrok op uit zijn peinzen.
| |
| |
- Welk boekje?
- Dat album, je weet wel, van Conrad... Neen, ging Aurora voort, met zichzelf eensklaps tot klaarheid gekomen, laat Conrad dat maar zeggen, niet ik.
Van Marle stemde er mee in. En Aurora voelde zich weer sterk in haar genegenheid voor de vriendin. Haar onzekerheid was beschamend geweest.
|
|