versleten groen lint. Op de band stond Album Amicorum in verbleekt goud. Het was een poëziealbum uit de aanvang der negentiende eeuw, en bevatte op losse blaadjes met vergulde snede versjes, motto's en spreuken, in Nederlands, Frans, Duits, alles geschreven. Maar het aardige waren de illustraties bij deze teksten, sommige geborduurd op kaartjes, andere met de borduurzij zomaar door het papier heen gestoken, de meeste echter geaquarelleerd, kleurrijk, romantisch, met de bekoring van een kinderlijke tijdgeest, en met de vaardigheid van de eeuw toen aan de jonge meisjes nog tekenen werd geleerd. Er waren daar landschapjes van weiden, heuvels en rotsen, stroompjes met treurwilgen, plafondengelen met sjerpen en schilden, minnegodjes met pijlen, altaren met deviezen en brandende harten. Het was een album aangelegd door Conrads overgrootmoeder, en dat zijn moeder hem kort voor haar sterven had gegeven. Leo nam het niet in de hand. Ze zei alleen:
- Daar had ik toevallig ook om gevraagd.
- O, zei Aurora spontaan, maar dan neem je het. Hier.
Leo schudde haar hoofd.
- Toe, vervolgde Aurora, en bleef het boekje bieden. Zoveel geef ik er nu ook weer niet om.
En ze voegde er bij:
- Voor jou heeft het per slot meer waarde dan voor ons.
Het was een argeloos argument, en toch wees het meervoud ‘ons’ op een intuïtief aanvoelen van de sfeer.
- Neen, zei Leo, dat heeft het nu juist niet meer. Maar het is heel lief van je.
Tot onbehaaglijk zwijgen kwam het niet tussen deze twee. Want Aurora, steeds oplettend gebleven, had met haar scherp gehoor in de diepte mannenstemmen vernomen.
- Daar zijn ze, zei ze, haar mantel en tasje grijpend. Dus jij blijft hier tot we weg zijn. En denk om het licht. Dag.