| |
| |
| |
Krispyn,
Of: Twee vliegen met éen slag.
Blyspel.
Eenig bedryf.
Eerste tooneel.
Ja, waarlyk! Het verdriet my van den morgen tot den avond altoos kleederen uit te kloppen en te poetsen, stoelen te vryven, laarzen te smeeren, en die somwylen, na veel moeite, te doen blinken; boodschappen te verrigten, de deur te openen, bevelen te ontvangen, met een woord, altoos ten dienst te zyn van persoonen die niet meer verstand hebben dan ik! Ik zou ook willen ryk worden...
| |
| |
Maar, hoe duivels! dit in het werk geleid? hoe dit netelachtig spel aangevat! myn aangezicht is voorkomend, ik sta flinks op myne voelen, en myne tong... zy zou den duivel uit de het jagen. - Nochtans, er is hier geene kwestie van duivel of van hel, maar (hy zucht) van eenen Engel, van joffrouw Charlotte, wier fraai gezicht my van mynen slaap berooft, en die my, (doch niet altyd, want ik ben zoo gek niet), belet van eten en drinken. Van eenen anderen kant, Mr Philibert is een ryk koopman; zyne magazynen liggen opgepropt van goederen, hy heeft schepen op zee. - Ah! kon ik lukken, kon ik joffrouw Charlotte behagen! Kon ik, schoon ik niet gemaekt ben om te streelen, het hart van den ryken koopman bewegen!...
| |
Tweede tooneel.
KRISPYN en CHARLOTTE.
die zyne laatste woorden gehoord heeft.
Wat hoor ik daar, Krispyn! meent gy misschien, om dat gy ondersteld, of beter, om dat gy wenscht dat Felix dood is, dat...
Ik sprak tegen myn eigen, jofTrouw! myne gedachten zyn myn eigendom. Eylaas! het is de eenige welken ik bezit.
Nu, laat dit alles zoo, Krispyn, maar...
Maar!... alweder Felix, zou ik wedden - niet waar Charlotte?
| |
| |
Kan dit anders zyn? gy weet...
Ik weet het maar te wel: en waartoe strekt al dit gebabel? Waarom nog die vruchtelooze klachten? Felix is dood; hy bevind zich in het leger, of zit, gelyk vele andere bloodaars, in het een of ander huis verborgen. - Nochtans, ik zou dit leste van hem niet durven verwachten... gevolgentlyk moet men onderstellen, terwyl wy geene zekere tydingen van zyne dood hebben, dat hy wezentlyk in het leger is. - Nu, wat reden hebt gy om daar over te klagen? gy kent zynen yver, zyne grootmoedige inborst; ja, hy schynt voor den Krygsdienst gevormd te zyn.
Vergeefs - dit kan my niet bevredigen, Krispyn!...
Hoe! wacht, by zyne terugkomst, de Lauweren die hy tusschen het gedrang der doode, op verscheide slagvelden zal geplukt hebben, (aan zyde) . Een Held, die waarlyk van zyne schaduwe vervaard is!...
Zwyg Charlotte: ik benyde waarlyk zyn geluk. Ik zie alreeds in hem eenen dapperen Hector, eenen tweeden Ulysses, ja eenen Annibal, met een woord al wat groot en roemvol is... en gy, gy, beklaagt hem nog, arme sloore!...
.... En meer dan ik kan uitdrukken.
| |
| |
Moet men het in noodzynde Vaderland niet ter hulp komen? En is elke burger geen Krygsman, wanneer de vyand hetzelve aanrand?
In vroegere jaren, Krispyn, kende ik geenszins zulke uitdrukkingen.
Wat zegt gy, juffrouw? van over ettelyke jaaren, ja van over Vaders, Grootvaders en Oudgrootvaders lyd, was dit alles in gebruik.
(Hy neemt Charlotte by de hand, en leid haar ter zyde).
Hoor: zegt men niet gemeinlyk als men spreekt van zyne taal: Moedertaal?
Wel, dit is omdat de moeder haar kind, van jongs af, de taal leert; nu, van den anderen kant, zegt men ook niet: het Vaderland?
Dit is gelyklyk omdat de Vader altoos ten dienste moet zyn van zyn Land, en, des noods, voor hetzelve ten stryde gaan: gevolgentlyk moet de Zoon, en alles wat onder den naam van Manlyk verstaan word, het geluk, de welvaart en den roem van zyn Vaderland ter hart nemen.
Hoor, Krispyn! Ik lach met de pligt voor het Vaderland:
| |
| |
Dat zy stryden die gaarn styden: het leven is dierbaar, en dit gaat vooral... voor het overige, ben ik moede van alle die uitgezochte stadhuiswoorden waarmede gy my het hoofd wilt breken.
(Zy wilt vertrekken, maar zy wordt door Krispyn weêrhouden).
TE SAMEN.
'k Spot met uw zot gelaat;
Een gek heeft losse zinnen,
Zyn hart kan nimmer minnen,
'k Is slechts op lach gezind.
Niets kan myn hart bekooren,
De Min heeft 't lang doorgriefd;
Moog eens de dagraad glooren
Die kroont onz' reine liefd'!
Myn Felix! voor uw boezem
'k Zou vlechten eene kroon,
Omringd van bloem en bloezem,
Gy kuut my niet verdragen,
Gy lacht met myn gepraat,
Neen - 'k heb geen' losse zinnen
Die draaijen als de wind:
Myn hart kan teder minnen,
't Is slechts op U gezind.
Reeds door de Min doorgriefd,
Moog eens de dagraad glooren,
Die kroonen moog myn liefd'!
Charlotte! voor uw boezem
'k Zou vlechten eene kroon,
Omringd van bloem en bloezem,
Krisch als uw maagdlyk schoon.
| |
Derde tooneel.
CHARLOTTE, KRISPYN, PHILIBERT, (zonder van de anderen gezien te worden.)
Krispyn, Krispyn!... (hy laat zich zien) ga, draag dezen brief ter post, en keer spoedig terug.
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
PHILIBERT en CHARLOTTE.
Dagelyks, lieve Charlotte, nemen de zwaarigheden, die my zoo zeer gedrukt hebben, meer en meer toe. De Nieuwsbladeren maken om te meest gewaag van de menigvuldige persoonen die men beurtelings uit de lyst der Uitgewekene of Emigrés wist te schrabben: En echier, komt myn Broeder, myn lieve Broeder niet te rug!... van den anderen kant, hoor ik met geene mindere verwondering, dat de gene welke het Staatsbestuur als Bannelingen of Gedeporteerden gestuurd heeft in Cayenne, en in de Eilanden Rhé en Oleron, dagelyks in den schoot van hun Vaderland terugkeeren, terwyl onze bloedverwand, onze geliefde Neef, nergens vernoemd, nergens aangeduid word. Alles voorspelt my, dat hy, door gebrek, of onder den last der reis, het leven verloren heeft. De ongewoonheid der bulderende zee, de wisseling der luchtstreken... met een woord, alles, alles spant te samen... Maar, Charlotte, gy rept geen enkel woord...
ontsteld.
Ah! Vader! gy wilt dat ik u troost, en het is juist troost die ik van u zou verlangen; gy klaagt over uwen Broeder, over mynen Oom; gy klaagt over onzen Neef - ik klaag bovenal over Felix.
Ja, Vader: het spreekwoord zegt dat het Bloed trekt, maer de Liefde
| |
| |
trekt nog meer. Sla uwe oogen op deze onderscheidene Nieuwsbladeren, en gy zult eene menigte van posten ontwaren alwaar de beide legers handgemeen zyn geweest, alwaar het vuur en het schrootbraakend kanon, by het bliksemen der klingen, hun geweld hebben doen gevoelen: met een woord, lees alleenlyk dien yslyken en onvergelyklyken Slag van Marengo, die het leste nageslacht, onder het lezen van deszelfs Jaarboeken, nog zal doen sidderen, en, gy zult met my overtuigd zyn dat Felix reeds lang onder de slachtoffers des Oorlogs moet geteld worden.
Wie weet Charlotte, wat lot de Heer aan uwen Oom, aen mynen Neef, aan uwen Minnaer voorbehouden heeft? mogelyks, zal Hy hen allen gelukkiglyk terugbrengen; mogelyks zullen wy hen allen omhelzen, mogelyks zal eensklaps al ons leed vergeten zyn.
Zang.
Dochter, wil niet langer klagen,
Welk zy 't lot dat God ons zend;
Men moet dit lot, 't zy zacht, 't zy stroef, gewillig dragen,
En lof biên aan Zyn Naam in voorspoed, en ellend.
Zyne hand kan alles keeren,
Leen'gen pyn en liefdesmart;
Toont dat gy yvrig zyt om Godes Naam te eeren,
Hy zal de foltring stutten van uw minnend hart.
| |
| |
| |
Vyfde tooneel.
PHILIBERT, CHARLOTTE, EUGENIA.
(Eugenia komt op het Tooneel geloopen, zonder Philibert of Charlotte gezien te hebben. Zy houd in de regte hand eene vogelkooi, in dewelke zich een kanarievogel bevind; onder den linken arm, eene orgel.)
de kooi aan een boom hangende.
Daar, zoete diertje, huppelt vrooilyk in de schaduwe van deze hoogstammige boomen.
(Zy zet zich op eene zitbank.)
Opent uw teder bekje, lieve vogel! ik zal u het toontje opgeven, door hetwelk gy my kunt verlustigen.
(Zy laat het orgel hooren, ontwaard Charlotte en Philibert, laat het speeltuig vallen, en wilt schielyk inloopen: deze houden haar terug.)
Treed nader, lieve Nicht; meld ons de oorzaak van uwe schielyke vlugt.
langzaam.
Ik durf niet bytreden.
haar te gemoet gaande.
Eugenia!
| |
| |
Ik dacht, myne waarde Nicht, ik dacht dat gy met mynen oom, uwen Vader, uitgegaan waart, en ik verlangde my te vermaken met onze vogel, die gisteren en eergisteren ook, op deze plaats, zoo lieflyk zyn gorgel deed hooren.
Doch, waarom loopt gy zoo schielyk weg?
Ik vreesde voor uwe gramschap, omdat ik, zonder uwe toestemming, de vogel had weggenomen.
Inderdaad: dit is niet al te wel, Eugenia.
Nu, nu, voor deze reis, laat dit zoo voorbygaan, en dat zy, in het vervolg, dit, zonder uwen oorlof, niet meer bestaâ.
Gy moogt er van verzekerd zyn, lieve Oom!
tot Eugenia.
Eugenia, trek wat water op, en vult de fontein; de vogel heeft frisch water noodig.
(Eugenia loopt naar den steenput, trekt water op, terwyl Charlotte vervolgt:)
Het arm meisje! hoe weinig denkt zy aan de smartvolle afwezigheid van haren vader!
De bekommering die zy dient te voeden, smilt in hare schuldlooze kindsheid; en, te beter, te beter, Charlotte. - Konden wy ook ons leed over het hoofd zien, en de natuur trotseren, wy zouden een ander leven erlangen.
| |
| |
Ver van myn leed te boven te komen, lieve Vader! voel ik hetzelve meer en meer aannemen en verdubbelen. In alle steden en dorpen ziet men dagelyks de in militairen dienst gestelde jongelingen van de verschillige klassen met verlof en andersins terugkeeren. En Felix word nergens onder deze gelukkigen ontdekt!...
Zoo is het ook met mynen Broeder en mynen waarden Neef.
komende bygeloopen, neemt Charlotte by de hand, en beweegt haar tot den vogel.
Ziedaar, myne lieve Nicht, zie hoe het lief vogeltje zich in het klaar water verfrischt.
Wat bekoorlyke, wat tooverende toontjens laat dit jong zangertje niet hooren, by het aanbreken van den dageraad!... hoe menigmaal heeft het niet myn hart verkwikt, en deze kleine vlakte door het geschal van zyne streelende orgelkeel vervuld! -
Ah! lieve Nicht! moog ik ook zulk een diertje bezitten, om myne uuren van uitspanning, by zyn bekoorlyk gezang, te kunnen door, brengen!
roepende zonder gezien te worden.
Charlotte! Charlotte!
Wat beduid dit? Morbleu! kom, laat ons zien...
(Zy loopen naer de diepte des Tooneels, ontmoeten Krispyn, wiens handen vervuld zyn met Nieuwsbladeren.)
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
PHILIBERT, CHARLOTTE, EUGENIA, KRISPYN.
Zang.
Een gierigaart is nooit te vreden;
De rykste smaus snaakt nog naar goud,
Wie jong is, zoekt te zyn getrouwd,
Wie grys is, treurt op het verleden.
- Krispyn! wat aard'ge hutsepot
Was 't menschdom niet in alle tyden!
Doch, elk tracht naar een beter lot
Die zyne stonden komt verblyden.
Wie fraai en jong is, zoekt te minnen,
Want 't Huwlyk is een zachte band;
Ik die begaafd ben met verstand
Stel op (binnensmonds) Charlotte myne zinnen.
Maar 'k ben toch moê van borstlen, poetsen,
'k Voel lyk myn harte heel ontsteld:
Wie is die duivel die my kwelt?
'k Ga nog eens by (binnensmonds) Charlotte toetsen....
| |
| |
Doch, wat komt nog myn boezem kwellen?
Krispyn! wees listig, wakker, slim;
Komi Felix eens ons vergezellen,
Uw liefd' was slechts een.... harssenschim.
- Krispyn! wat aard'ge hutsepot
Was 't menschdom niet in alle tyden!
Ik ook, ik zoek een beter lot
Die myne stonden komt verblyden.
Daar M. Philibert, daar, Joffrouw Charlotte! daar is nieuws van alle landstreken, immers van geheel de waareld.
Waar hebt ge dit bekomen?
Wie heeft U dit nieuws bezorgd?
Hemel! wat alle nieuwsbladeren!
verlegen.
Hebt gy in dezelve niet gelezen, Krispyn, wegens de Emigrés of Gedeporteerde?
Krispyn, zeg vooral of gy in de zelve niet hebt gevonden of de jonge Krygslieden van ons Vaderland nog niet terugkeeren.
op eenen meesterlyken toon.
Hoor, Mynheer! hoor Joffrouw! hier is:
No. 1. | De Haarlemsche Courant. |
2. | Le Courrier des Pays-Bas. |
3. | De Leidenaar. |
4. | Le Compilateur. |
| |
| |
5. | Het Lovens Nieuws. |
6. | Pièces de nouvelles télégraphiques. |
7. | Le Républicain. |
8. | L'esprit de Gazette. |
9. | L'Impartial. |
10. | Le Théâtre de la Guerre. |
11. | De Gentsche Gazette. |
En, wat wil ik zeggen? Ziet, daar is nog al veel meer nieuws; immers, nieuws by geweld.
Ah! Krispyn, hebt gy dit alles gelezen, of, ten minsten, van elk blad het een of het ander?
Gelezen! Joffrouw, gelezen!... Ik ben de logens te zeer gewoon, om aan dezelve nog geloof te geven. Lees, zoo lang gy wilt: Ik ben te vreden, maar, voor my, ik geloof dat Felix reeds lang dood is; en om die schaade te vergoeden, zou ik U waarlyk aanraden met my... (binnensmonds) te trouwen.
Wel, wat wilt gy van Krispyn, Mynheer? hy is te vreden aan stonds de hand van uwe Dochter te aanvaarden; gy moet hem daertoe niet meer bewilligen.
in de grootste verlegenheid tot Krispyn aan zyde.
Arme duivel! ziet gy niet dat zy beide onbevredigd worden?
Wat zegt gy, klein klodderspaan?
| |
| |
Ik zeg dat gy die manier van spreken 't eenemaal moet achterlaten, en deel nemen in het ongeluk van uwen Heer en van Joffrouw zyne dochter.
Deelnemen.... wel! dat zy het al op my laten: ik kan, als een tweede Atlas, den geheelen Aardbol dragen.
Hoor, Krispyn! Ik wil niet dat gy nog spreekt: ga, naar onzen Commissionaris, en verneem of myne koopvaardyschepen, de Judith, kapitein Brassa, en de Hercules, kapitein Dierickx, reeds zyn aangekomen, of ten minsten heden in de haven verwacht worden.
Wel, Mynheer: maar, Joffrouw Charlotte, moet ik hem niet ondervragen nopens Felix?
gestoord.
Vertrek, zeg ik.
Men kan onmogelyk die spotterny, in een tydstip dat het huisgezin in volle droefheid is, van zyne huisgenooten niet verdragen.
komt terug geloopen.
Met uw welnemen, Mynheer. Van de Koopvaardyschepen die gy my zoo aanstonds hebt opgegeven... was het eerste niet... de Brassa, kapitein Jud... en het tweede...
Zwyg, schurk! kapitein Judith - ga zien op de register van
| |
| |
correspondentie, en gy zult ontwaren welke schepen gedurende deze maand verwacht worden.
Geen woord meer, zeg ik U.
| |
Zevenste tooneel.
PHILIBERT, CHARLOTTE en EUGENIA.
Ah! Charlotte! Krispyn is zoo wonderlyk!...
Wonderlyk! hy zou al de harssens van den schrandersten mensch der waareld van onder te boven keeren. Hy heeft my gedurende eenige maanden door zyne schersende spreuken, indien ik het mag zeggen, als tot een geessel, eene roede gediend.
Wees gerust: alles voorspelt my dat de listige Krispyn binnen korten tyd van gedaante zal veranderen: ik ga met deze Nieuwsbladeren op myne kamer: ik zal die lezen, en U het byzonderste mededeelen.
Ik zal U, lieve Vader, met geduld terug verwachten.
| |
| |
| |
Achtste tooneel.
CHARLOTTE en EUGENIA.
gevoelig.
Lieve Nicht, Ah! kon ik uwe smarten verminderen, hoe gaarne zou ik dien last op my nemen!...
Ik ken uw gevoelig hart, Eugenia. - Maar, dit kan Felix van zyne waarschynlyke dood niet doen opstaan.
Ongetwyfeld, Eugenia! gy hebt my, en uwen Oom, mynen Vader, menigmaal in de Nieuwsbladeren zoo vele verschillige bloedgevechten hooren lezen, waarvan het Regiment, in hetwelk Felix zich bevind, deel maakte, en gy zoudt nog kunnen twyfelen aan zyne dood! Te meer, omdat wy geene de minste letteren van hem meer gewaar worden.
Ik vind my, by deze overdenking, waarlyk verlegen: 't Is waar; de Nieuwspapieren zyn menigmaal met twyfelachtigheden en ongegronde opgaven vervuld: maar, geene tydingen van zyne dood bekomen...
Daar, daar, Eugenia! is alles aan vast. Wy weten wel dat zy niet alle in den slag blyven: maar, van die menigte kan Felix wellicht deelmaken.
| |
| |
Temeer, omdat zyne gewoonlyke briefwisseling teenemael is onderbroken.
| |
Negende tooneel.
CHARLOTTE, EUGENIA en SOPHIE.
Maar zacht! wat wilt Sophie? Zy heeft eenen brief: wat zou dit wezen?... (Zy loopen haar te gemoet).
Wat brief is dit, lieve Nicht?
Zuster! waar hebt gy denzelven bekomen?
De kantoorjongen van onzen Commissionnaris heeft hem zoo aanstonds gebragt.
den brief ter hand nemende.
Waarschynlyk iets wegens den Koophandel.
Maar zeg, hoe kan dit mogelyk zyn? Krispyn bevind zich thans by den Commissionaris, en de kantoorjongen brengt, in den zelven oogenblik, eenen brief.
Zy hebben ongetwyfeld elk eene verschillige straat genomen, en dus elkander niet ontmoet.
| |
| |
Dit kan niet anders zyn, Sophie: Nu, ga, draag den brief aan mynen vader, hy is op zyne kamer. - Eugenia!
Neem den vogel en het orgel, en draag die beide in de voorzaal.
Op het oogenblik, lieve Nicht.
(Zy neemt de kooi van den boom, het orgel onder den arm, en loopt schielyk naar de diepte des Tooneels.)
Eugenia! hang de kooi in hare voorige plaats, dit lief vogeltje is myne eenige voldoening: vertrek met het orgel alleen.
| |
Tiende tooneel.
alleen tot den vogel.
O lieve en bekoorlyke Zanger! schoon opgesloten, en tusschen het gedrang van yzer fladderende, wat is uwe staat benydenswaardig by den mynen! Uwe levensuren golven zachtjes voort, en verliezen zich in den schoot der zorgelooze onschuld, terwyl de gene van Charlotte, van uwe Meesteres, door rampspoed overladen zyn, en aan een vloed van traanen zyn blootgesteld.
Zang.
O lieve Vogel, teder dier,
Hoe slyt uw levensloop in vrede!
Word soms gestremd uw' losse zwier,
Uw lot brengt angst noch onrust mede.
| |
| |
- Schenk, Hemel! rust aan myn gemoed,
Gelyk gy aan dit diertje doet,
't Geen blydschap smaakt in overvloed:
Aanhoor... o Hemel! myne zuchten,
En laat my niet voor Felix duchten!
o Vogel! laat met volle kracht
Uw gorgel kweelen door de blaâren!
Verjaag zoo uit myn' droef gedacht
Al wat my smart of pyn kan baaren.
(Men hoort binnen de zaal eenig gedruis.)
Groote God! goede Hemel! wat hoor ik? wat gerucht verspreid zich in de zaal? laat ons zien...
| |
Elfste tooneel.
PHILIBERT, CHARLOTTE, EUGENIA en SOPHIE.
met een open brief in zyne hand.
Ah! Charlotte! alles is verloren!...
Verloren!... Wat? Waar? Wie? spreek, Vader, spreek, Eugenia! laat my niet langer in verlegenheid...
in de grootste verslagenheid.
Onze verwachtte Koopvaardyschepen.... Charlotte, zyn in den lesten storm, schier in het gezicht der haven met man en muis vergaan!...
| |
| |
Vergaan, ja, vergaan: Ik kan dit ongeluk niet overleven.
(hy werpt zich op eene der zitbanken.)
Driezang.
Hoe kan dit zyn, bron van myn leven!
Dat gy zoo klaagt om 's waareld's goed?
Hy, die u rykdom heeft gegeven,
Kan nog vertroosten uw gemoed:
Laat my uw' bittre traanen droogen,
'k Geloof niet aan dit droef geval
Zoolang ik met myn eigen oogen
Dien tegenspoed niet lezen zal.
Hoe kan dit zyn, waarom reeds beven?
Waarom geklaagd om 's waareld's goed?
Hy, die u rykdom heeft gegeven,
Kan nog vertroosten uw gemoed:
Laat ons uw' bittre traanen droogen,
Wy twyflen aan dit droef geval
Zoolang voor onze eigen oogen
Die tegenspoed niet blyken zal.
den brief aan Charlotte overhandigende.
Ziedaar het eigen handschrift van onzen makelaar, depositaris of bewaarder van onze goederen: Lees, lees, Charlotte! en gy zult ontwaren tot hoever men aan deze tyding mag geloof geven.
Ah! vader! Ik kan myne oogen nauw vestigen op deze droeve letteren: Alles keert ons den rug, alles wilt ons tegen. Uwe broeder Adelaerd uit het land geweken, uwe neef Adolf gebannen, en... myne geliefde Minnaar, myne lieve Felix, in de bruisschende baaren, in de yslyke zee zyn jong leven verloren..., of in het stuivend puin van omgeworpene vesten, in verre en afgezonderde landstreken begraven!... en nu, Eylaas! by alle deze rampspoeden des oorloogs, by deze schielyke staatsomwenteling, het verlies van zoo vele goederen?... ah! Hemel!...
| |
| |
De hand des Heeren, Charlotte, is zichtbaar boven ons hoofd geheven, en wie weet of het zelve ons zyne slaagen tot straf of beproeving doet gevoelen?
op den brief wyzende.
Maar, lieve Nicht! drukken, drukken deze letteren den ondergang, ja het zeker verlies van onze Schepen volkomentlyk uit?
Heeft men die met eigen oogen zien vergaan? is alles twyfelachtig, of slechts by onderstelling geschreven?
Hoort, lieve Kinderen: Eenige loodsmannen, bezig zynde met andere schepen in de haven te bewegen, hebben dit, by middel van hunne zienbuizen, hoever de afstand wezen moogt, schynen gewaar te worden: 't Is zy die aan onzen makelaar, die digt aan de haven woont, daarvan kennis hebben gegeven. Deze heeft daarvan aanstonds verslag gedaan aan onzen Commissionnaris, wiens oorspronkelyke brief nog in de hand van Charlotte te zien is.
Deze tyding, Vader! is, volgens uwe opgaaf, nog niet stellig.
Men kan de Schepen, hoedanig de zienbuizen wezen mogen of niet, met geene zekerheid onderscheiden.
't Is waar, Charlotte! maar onderstelt dat dit zou mogelyk wezen,
| |
| |
en gevolgentlijk dat het onze schepen niet zyn: het ongeluk van een ander moet ons ook ter harte gaan.
Zeker moet men medelyden hebben met zynen evenmensch: niet waar, lieve Oom?
Dit staat vast: het is eene der heiligste stelregels van onzen Godsdienst; het is de grondslag van de wet der natuur.
Ja, lieve Oom, vader heeft ons altyd geleerd dat wy moeten deel nemen in het ongeluk van een ander.
Mogen wy dien deugdzamen en braven Vader eerlang terug zien!..
Mogen wy, na eene zevenjarige afwezigheid, aan zyne voeten vallen, en zyne vaderlyke zegening afsmeeken!...
Mogen wy hem omhelzen, en hem alle om te meest onze kinderliefde betuigen.
Ja, lieve Nichten, en moog ik Felix, by dezelve gelegenheid, aan zyne zyde aanschouwen!
Ik zie alweder zyne vorige houding.
| |
| |
| |
Twaalfde tooneel.
PHILIBERT, CHARLOTTE, EUGENIA, SOPHIE en KRISPYN.
met eenen regenscherm onder den arm.
O Morbleu!
loopende tot Krispyn, die zich in de diepte des Tooneels ophoud.
Wel, Krispyn! wat is er voorgevallen? wat wilt gy zeggen?
Houd ons toch niet langer verlegen...
Ik kan het niet uitspreken.
Hebt gy mogelyks nadere tydingen nopens het vergaan van onze Zeeschepen?
Zeg, Krispyn, is dit verlies nu zeker, stellig?
Gy hebt alles in den brief, en de brief is als de tyding, en de tyding als de brief; maar ik geloof noch het een noch het ander. - Daar zyn andere nieuwigheden die my in het hoofd spelen.
| |
| |
De straaten, lieve Meester, gy moogt het gelooven, zyn opgepropt van uitgewekene en gebannen Vaderlanders; zy komen terug in volle veiligheid op hunnen Vaderlandschen bodem. Uwe Broeder, en uwe Neef zullen zich waarschynlyk onder de zelve bevinden.
Felix! dit is een vogel voor de kat. Gy moet aan denzelven niet meer denken.
Onbeschaamde! hoe durft gy......
Hoe! zoudt gy meer bevredigd zyn, indien ik u door een aantal logens....
Zwyg: Ik kan U onmogelyk niet meer verdragen. Geef hier den regenscherm dien gy, buiten myne kennis, genomen hebt om langs de straten, als een figuurmaker, te pronken.
zich terugtrekkende.
Hola! Joffrouw.
Gy zyt niet waardig dien nog langer in uwe handen te hebben.
| |
| |
Waarlyk! een meesterstuk van deze eeuw! een achtste waareld's wonder!... (den regenscherm opendoende.) Zie hoe hy geschikt is om den regen aftekeeren: wel Joffrouw Charlotte! wees daarom niet vergramd: daar is dit pronksieraad. (Hy werpt den zelven op den grond.
Krispyn! Ik wil dat gy bedaard zyt: Kom, ga met my; wy zullen zien of wy Adelaerd en Adolf, mynen broeder en mynen neef in de stad zullen ontwaren.
(Eugenia neemt den regenscherm en doet hem toe.)
Daar word gescheld!... ga, Krispyn, loop, doe de deur open, en, eer wy vertrekken, meld my wie daar is.
| |
Dertiende tooneel.
PHILIBERT, CHARLOTTE, EUGENIA en SOPHIE.
Ik geloof dat Krispyn dagelyks geene andere gedachten vormt, dan om my het hoofd te breken, en myn hart te ontrusten.
Gy moogt dit in 't geheel niet kwalyk opnemen, Charlotte; gy moet denken dat Krispyn, geheel oplettend is, dit verschoont hem een...
Anders zou ik U bidden hem over zyn vorigen dienst te bedanken.
| |
| |
| |
Veertiende tooneel.
de vorigen, en KRISPYN.
schielyk op het tooneel terugkomende.
Mynheer! Mynheer! uwen Broeder! uwen Broeder!
| |
Vyftiende tooneel.
de vorigèn, en ADELAERD.
Adelaerd by de hand houdende.
Zie hier, o braaf en deugdzaam huisgezin! den heer Adelaerd, na eene zoo lange afwezigheid, in uwe armen lerug.
Wat zie ik! mynen Broeder, myne Dochter... O! ik kan myne vreugd niet uitdrukken, myne lieve Kinderen!...
hem in de armen vallende.
Vader! Vader!
| |
| |
Ik ben dan eindelyk in myn Vaderland! Thans bevind ik my in het gezelschap van mynen Broeder, van myne dierbare Dochter, en bovenal van myne geliefde Kinderen. Groote God! kan ik aan zooveel geluk gelooven?
Beminde Vader, wy kunnen onze blydschap niet genoeg uitdrukken.
De vreugd, o Vader, overmeestert uwe kinderen.
(Adelaerd beurtwys hun de hand kussende.)
Beminnenswaardige Broeder!
Zeven jaren heb ik in de Keizerlyke erflanden, als bediende van Z.M. met eene zieldrukkende bekommering doorgebragt. - Doch, myn geest, myn hart, alles bleef onafgebroken by U; myne oogen waren gestadig gevestigd op de luchtstreek van mynen Vaderlandsche bodem, tot dat eindelyk de Vrede ons lot verzachtte, en de langgewenschte wegen, om my in ded schoot van myne familie gerustelyk te kunnen nederzetten, geopend heeft. Onze lieve Neef, de zoon van onzen broeder, zoo ik vernomen heb, is ook ter stede.
Wie? onze Neef? spreek, lieve Broeder...
Ja, Broeder, hy zou waarschynlyk reeds alhier aangekomen zyn; maar, daar hy nog gedurig onder de waakzaamheid der Politie staat,
| |
| |
is hy ongetwyfeld zyne terugkomst aan des zelfs Commissaris gaan bekend maken.
Wie zou dit geloofd hebben? o Almagt! hoe wonder zyn uwe schikkingen!
aan zyde.
O, moog myn Felix ook teruggekomen zyn!...
Alle die wederkeeringen konnen my geene het minste hinder toebrengen: maar, die van Felix... dit waar een ander paar mouwen!.. Die vogel zou my Charlotte ontrooven, en... Maart wat wil ik daar over bedugt wezen? hy ligt ongetwyfeld reeds lang op het strand gesmeten, of is onder de puinhoopen van de eene of andere stad begraven: Neen, hy zal, hy kan my nooit Charlotte ontwringen, - niet waar, Krispyn?
(Daar word gescheld.)
Eugenia! loop, opent de deur, en, indien het iemand van kennis is, leid hem binnen.
(Eugenia vertrekt.)
En gy, Krispyn, ga by den eenen en andren vriend ter stede, en verneem of men ergens den heer Adolf heeft gewaar geworden.
Op het oogenblik, Mynheer. (aan zyde) Elk zyn beurt, zegt zekere schryver: maar, Morbleu! indien Felix, ook op zyn beurt, eens terugkeerde. (op zyn voorhoofd slaande) Zwygt, Zothoofd! zyne beurt is reeds voorby, want gy weet dat hy reeds lang dood is - niet waar, Krispyn? (Hy loopt schielyk binnen.)
| |
| |
Indien gy iets van hem verneemt, geef my daarvan aanstonds kennis, op dat ik hem mag ontvangen volgens de waardigheid van zyn staat.
| |
Zestiende tooneel.
alle de vorige, ter uitzondering van KRISPYN en EUGENIA.
Ik heb de grootste voldoening gesmaakt, myne lieve Broeder! toen ik U, en wel byzonderlyk myne lieve Kinderen, na eene zoo lange afwezigheid, vol gezondheid, en in den besten welstand, heb mogen beschouwen.
| |
Zeventiende tooneel.
alle de vorige, alsmede KRISPYN, EUGENIA, ADOLF, ALVARO en BERTRAND.
vooruitkomende.
Mynheer, Mynheer! het is niet noodig eenige onderzoekingen te doen nopens uwen Neef; hy is reeds aangekomen, hy bevindt zich reeds... in uwe wooning.
| |
| |
tot aan het voorenste van het Tooneel loopende, spreekt tot Charlotte.
Ach! lieve Nicht! wat zeldzaam volk is zoo aanstonds in het huis gekomen! nooit heb ik dergelyke menschen gezien.
Adolf by de hand nemende.
Mr Philibert! Ik heb de voldoening U uwen beminden Neef, den heer Adolf zelf, in volle veiligheid, te mogen aanbieden.
(Zy loopen allen rond Adolf.)
Zang.
Orkanen, stormen zyn verdwenen,
Gedoofd is ook myn bittre smart;
Voor my is thans die stond verschenen
Die troost myn langgefolterd hart:
O dierbaar Vaderland! was reeds in vroegre jaren
Dit hart U innig aangekleefd,
Uw lucht, die om myn kruine zweeft,
Verkwikt myn geest thans vry van aaklige gevaren.
Een' strenge wet had my gebannen,
Een snoode Dwingland riep: Ga voort!
'k Heb myn krachten ingespannen,
Gestevend naar een woestig oord.
O dierbaar Vaderland! enz.
Niets kan meer myn geluk verduistren,
Ontvang myn groet, o Bakkermat!
Thans zyn gevallen myne kluistren,
Myn Vryheid is myn rykste schat.
O dierbaar Vaderland! enz.
U groet ik thans myn' Dorpgezellen!
U zeegne ik, dierbre Moedergrond!
Geen ballingschap kan my meer knellen,
Wyl ik myn' gulle Vryheid vond.
O dierbaar Vaderland! enz.
| |
| |
Braaf geslacht! lieve Bloedverwanten! myn hart is diep geroerd. Lees, lees de blydschap uit myne traanen. D'Almogentheid heeft eertyds Daniël onvatbaar gemaakt voor het yslyk gebit van briesschende leeuwen; drie jongelingen voor de woedende vlam van Babel; Jonas voor het groot en gevaarlyk gedierte der zee. - En my, o Goedheid, kan ik het uitdrukken? my hebt gy gered uit de barre landstreken van Cayenne; my hebt gy gerukt uit de handen der Mulaters, en uit de klauwen van onbekende Volken... De hand des Heeren zy eeuwig gebenedyd! Zy bragt my uit die afgezonderde landstreek, dwars door de woestheid der zeëen, dwars door de briesschende baaren in myn Vaderland terug... in het midden myner Vrienden!...
De Hemel, waarde Neef, zal uwe ongemeene standvastigheid en kloekmoedigheid, zoo ik hoop, met eenen onvergelykelyken loon vergelden.
Alvaro by de hand nemende.
Zie hier myn reisgenoot, den eenigen Vriend die my onder de inwooners van Cayenne is te beurt gevallen. - Deze heeft my onafgebroken, van alles wat ik noodig had, verzorgd. - Ik heb hem, tot vergelding van deze zoo ongemeene menschlievendheid bewilligd dit barre land te verlaten, om met my, zyne overige dagen in eene aangenamere en zachtere landstreek te komen doorbrengen.
Ja, lieve en waarde Meester! Hoe gaarne was ik aan uwe zyde! Hoe menigmaal vloeijde uwe dierbare mond niet over suiker en honig? Hoe zou ik in deze landstreek bevredigd zyn, indien alle de lieden u konden evenaren. O goede Meester! geene zeëen zouden my meer van U scheiden.
| |
| |
Ik sta zoo verwondert als verrukt over de zeldzaamheid van deze taal.
By myne terugkomst, had ik deze onvoorziene ontmoeting nimmer verwacht.
aan zyde.
Dit alles is nog die aanbelangende Felix niet, en Charlotte zal zich met dien Zwarterik geenszins willen bezig houden. Dus, alles is weder goed, niet waar, Krispyn?
tot Charlotte, die zich op het voorenste des Tooneels, met het hoofd in de hand op eene der zitbanken bevind.)
Lieve Nicht! gy spreekt niet, gy schynt in alle deze ontmoetingen geene voldoening te vinden. Gy ziet uwen uitgeweken Oom, gy ziet uwen gebannen Neef: En, eylaas! alles komt u onverschillig voor.
als buiten haar zelven.
Spreek my niet aan. De hemel is op my verbolgen... Ja, zyne bliksemen slingeren om myn hoofd. Alles keert weder, elk komt in den schoot zyner familie: de straten krielen van verlofhebbende Krygslieden, de moeder omhelst haar kind... de vader ontvangt zynen afgematten zoon..... de broeder omarmt zynen broeder, de vrienden hunne landgenoten... en Felix, (opspringend) Eylaas! blyft, blyft alleen onder... de puinhoopen, op het zandachtig strand, of tusschen het veeg en gevaarlyk gedrang der Doode... Kan ik het langer uitstaan!... moet myne ziel nog langer gemarteld blyven onder den geessel van de pynlykste twyfeling! Neen, ik wil hem gaan opzoeken: de velden van Fleurus, de Alpische gebergten, de slagtvelden van Marengo, ja, de oever
| |
| |
der zee zelve zullen mogelyks nog weêrgalmen van zyn dood (over loopende) ... Weerhoud my niet... Ik dring door alles....
(Zy loopt schielyk naar de diepte, maar word in haren togt belet.)
Weerhoud, weerhoud haar...
Ah! Mynheer! laat haar niet sterven... zy is... zy is te schoon... laat my, laat my haar verlossen.
toenemende in bedwelming.
Het is vruchteloos my den moorddolk te ontvringen. Ik wil hem opzoeken of vergaan... zyn bloed... het bloed van Felix vloeit en rookt voor myne voeten, en, groote God! mag, of kan ik dit met onverschillige oogen aanzien? Neen, Felix, neen, lieve Minnaar ik volg u tot de dood... deze put... dit water gaat my eeuwig met U vereenigen.
(Zy loopt schielyk op den trap van den steenput, en valt op het woord halt! in de armen van Eugenia en Sophie.
aan zyde.
O! moog ik Felix in dezen Put.....
| |
| |
| |
Achttiende tooneel.
alle de vorige en FELIX.
uit de diepte des Tooneels de laatste woorden van Charlotte gehoord hebbende, roept met eene verhevene stem:
Halt! halt! (By Charlotte komende.) Charlotte! Charlotte!
(Felix legt zynen ranselzak en sabel af, droogt zyn zweet, terwyl het Orkest het volgende Air speelt.)
(Gedurende dezen Solo, zyn alle de vertooners in eene gedurige beweging, Charlotte bevind zich in de armen van Eugenia en Sophie.
Zang.
Rys op, myn' lieve Zielsvriendin!
Zie uwen Minnaar vol verlangen;
Zyn hart bleef vast, getrouw zyn' min,
Wil hem met geestdrift thans ontvangen!
- Vond hy slechts doornen op zyn pàan,
Nu, Hemel! mag hy zonder bloozen,
U biên een' kroon van frissche Roozen
Gepaard aan groene Myrteblaân. -
Noch oorlog, luchtstreek noch tempeest
Kon zyne liefd' lot U verflouwen,
Uw beeld zweefde immer voor zyn geest
Toen om hem snorden de kartouwen.
- Vond hy slechts doornen enz.
Ja, bleef zyn hart aan U verpand.
Dit hart dat teerheid staàg doorgriefde,
Die Minnaar smeekt uw' trouwe hand
Tot loon van zyne vuurge liefde.
- Vond hy slechts doornen enz.
| |
| |
tot haar zelven komende.
Waar ben ik? o Hemel!... (Felix gewaar wordende.) Ah! zie ik Felix!
Ja, Charlotte, ik leef om U te beminnen.
(Zy vallen in elkanders armen.)
Driezang.
Aanvaard myn dank, o groote God!
Gy heb gestelpt myn' tranen:
Hoe is veranderd fluks myn lot!
Verdwenen zyn d'orkaanen.
Waart gy, o Felix! my getrouw,
Gy boeidet ook myn zinnen.
'k Neem U voor Man, neem My voor Vrouw,
Myn hart blyft u staag minnen.
Aanvaard myn dank, o groote God!
Gy hebt gestelpt haar' tranen:
Hoe is veranderd fluks haar lot!
Verdwenen zyn d'orkaanen.
Gy bleeft, o Felix! haar getrouw.
Gy boeidet ook haar zinnen.
Zyt, gy haar' Man, en Zy uw' Vrouw,
Wilt, wilt u immer minnen!
aan zyde.
Dit woord voor my hier hutsepot.
'k Voel vloeijen myne tranen:
Hoe is veranderd fluks myn lot!
Hoe dringen nu d'orkanen?
Schoon g'haar, o Felix, waart getrouw,
Krispyn! u wacht slechts wee en rouw,
Schoon g'Haar staâg wist te minnen.
Ik kan nauw gelooven, als ik myne oogen rugwaarts slage op alle de gevaren waarin ik my gevonden heb, dat de Hemel my heden in het midden myner Vrienden gebragt heeft. Ja, ik twyfel, Charlotte, aan myne tegenwoordigheid aan uwe zyde. En echter, ben ik verpligt daar aan geloof te geven, en aan de Almagt en de Goedheid des Hemels zoo zeer myne dankbaarheid te betuigen. - Ik kan u onmogelyk geen denkbeeld geven van de schrikverwekkende gesteltenis
| |
| |
des Oorlogs. Ik sidder nog wanneer ik daar aan denk, wanneer ik my den zelve herrinnere.
Dank zy den Hemel, die U op de vleugelen van zyne wonderbare Almogentheid tot deze plaats, by My, heeft overgevoerd.
O brave Jongeling! wy zullen in het vervolg, in tegenwoordigheid van mynen Broeder en van mynen Neef, een wydloopig verslag van alles te gemoet zien.
Ja, Broeder, ik zal U een gansch tafereel onder de oogen brengen nopens de voortbrengsels, de bcwooners, de zeden en de gebruiken van Cayenne. Ik zal U ook melden op welke wyze ik tot dit woeste land ben overgevoerd, en hoe ik uit helzelve gelukkiglyk ben teruggekomen.
En het geen gy zult vergeten, lieve Meester! zal ik U in het geheugen brengen.
De erflanden van Z. Keiz. M., zyne myn en yzerbewerkende werktuigen zullen u ook niet verdoken blyven.
aan zyde.
Ik heb deze verhandelingen geensins noodig om mynen mond in 't slot te slaan: maar de wederkomst van Félix... ik geloof dat ik in het kort myne matten zal mogen oprollen: Ah! wat is de Waareld eene aardige hutsep...
Bertrand gewaar wordende.
Dit orderteeken, Mynheer, doet my onderstellen dat gy van den dienst zyt - En ik weet waarlyk niet onder wat tytel ik gehouden ben U myne eer te betuigen.
| |
| |
Onder den genen, Jongeling! van Commissaris van Politie.
Het is niet onbillig, Mynheer, dat ik U mynen verlofbrief ter bescherming aanbied.
(Hy overhandigd denzelven aan Bertrand.)
Hoe! wat lees ik? Felix Bertrand, zoon van Alexander!...
Ja, Mynheer, gebortig van Breda.
Van Breda!... Hoe, gy Zoon van mynen Broeder!
Ja, Felix gy zyt myn neef.
zy vallen in elkanders armen.
Groote God!
Wat onverwachte ontdekking!
Alles vloeit te samen om onze blydschap te bekroonen.
Hemel! hoe wonder zyn uwe werken!
Wees te vreden, lieve Neef! binnen weinige dagen, indien Ul. het verlangt, zult gy uw volle verlof van den Krygsdienst bekomen.
| |
| |
Ah! Mynheer, wat goedheid!
Duizendmaal dank, o waarde Oom! over uwe gulhartige aanbieding. Ik zal my gerustelyk op uwe goedheid vertalen.
Aangezien, Mynheer, dat gy U van de vryheid van Felix volkomentlyk verzekert, wil ik tegelyk den vurigen wensch van myne Dochter Charlotte, in uwe aangename tegenwoordigheid, vervullen, en hare hand aan uwen neef, Felix Bertrand, gulhartig schenken.
Mynheer en aanstaande Vader! uw denkbeeld zal eeuwig in myn dankbaar hart gevestigd blyven.
Blyft elkander genegen tot aan het graf; smaakt alle de zegeningen die de Hemel ooit aan twee standvastige Echtgenoten heeft gewaardigd toeteeigenen.
Ik zal, Mynheer, in alle omstandigheden aan uwe goedheid trachten te beantwoorden, en gy zult ondervinden dat ik niet vergeefs de Oom zal zyn van mynen lieven Neef, uwen Schoonzoon.
Ik blyf spraakloos by alle deze ontmoetingen.
| |
| |
Welke onverwachte verandering!
Wat schielyke ommekeer!..
ter zyde.
Ja, een ommekeer die my ook geheel ommekeert, en die my byna doet sterven.
(Hy zingt al mommelende:) Dat wordt voor my hier hutsep...
(Daar wordt gescheld)
Sophie! loop naar binnen: Opent de deur (Sophie vertrekt.) Hemel! wie had dit ooit kunnen gelooven! wie had die verandering op eene zoo wondervolle wyze kunnen verwachten?
O waarde Oom! d'Almogentheid Gods is zonder paalen, en geen sterveling zal nimmer hare schikking doorgronden of begrypen.
| |
Negentiende tooneel.
Alle de Voorige met den briefdrager en SOPHIE.
Wien moet ik hier erkennen voor den heer Philibert!
Zyn uwe belangen voor Hem, het is tot My dat gy moet spreken.
Zie in my, Mynheer, eenen buitengewoonen zendeling van uwen Makelaar, belast met het overhandigen van dezen brief.
| |
| |
Wel, myn vriend. (De briefdrager wil vertrekken.) Blyf, blyf: eene kleine antwoord zal uwe toekomst aan den Makelaar verzekeren. (den brief opendoende) Groote God!...
byloopend.
Wat is er, Vader? spreek.
(Zy zyn alle in wanorde.)
Charlotte! wat bekommert U?
Niet het minste, myn Vriend, moet haar bekommeren. Onze schepen, die men als verloren had gegeven, zyn behouden, zyn in de haven. Zy hebben slechts eenige dagen in het bewind geweest van de Engelsche zeemagt: maar, als een gevolg van de Vrede, zyn dezelve in veiligheid gesteld; alles is omgekeerd, alles is van gedaante veranderd. Ik heb het genoegen U die schepen, tot een Bruidschat aan te bieden.
O vreugd die my alle het verledene doet vergeten!
Komt, myne Bloedverwanten, myne Vrienden! komt myne lieve Kinderen, komt in myne wooning: laat ons onze blydschap aan onze brave geburen kenbaar maken, laat ons om te meest een dankbaar hart aan den Heer opofferen, die ons alle deze veranderingen doet aanzien als een gevolg van de Vrede.
aan zyde.
Alles gaat my tegen. De Vrede, die iedereen beminnen moet, doet
| |
| |
my den Oorlog aan, en komt alle myne plannen verydelen. Ik ook had willen ryk worden, - niet waar, Krispyn! en... ik blyf, als te vooren, een arme duivel!... Felix, Felix! op éénen dag de Hand verwerven van een jong en fraai meisje, dat gy sedert zeven jaren niet meer gezien had, en, tot Bruidschat, zeeschepen bekomen, dit heet men, zoo het spreekwoord zegt: ‘twee vliegen met één slag slaan.’
Koor.
philibert, charlotte, en felix.
d'Almagt heeft aanhoord ons bede,
Werpen wy ons aan Haar voet!
Zy schonk ons den gullen Vrede,
Laat ons vlechten Myrteblaren
Die met Roozen zyn gepaard:
Samen leven op deez' aard!
Felix! d'Almagt komt thans loonen
Zy komt uwe teerheid kroonen
Wyl Charlotte word uw Vrouw.
Mogen nooit uw' boezems zwoegen
Waar de Liefde haar zetel vond!
Tot uw jongsten avondstond
Smaakt slechts welvaart en genoegen!
Noch zeegeklots, noch woest tempeest
Kan meer beroeren onze harten:
Hier mogen wy met blyden geest.
Dank Felix, alle onheilen tarten.
O Hemel! op dit deugdryk Paar
Laat golven uwezegeningen!
En mogen onze Echtelingen
Bereiken samen 't Jubeljaar!
| |
| |
zich verbergende.
O, arme Duivel, o Krispyn!
Nyp, nyp uw mond toe, zonder grollen,
Elk lacht - maar Gy, verkrop uw pyn,
Gy mogt uw' matten thans oprollen.
Hy die wilt vangen met één slag
En een fraai Meisje, en groote schatten,
Moet eindigen met... niets te vatten,
En, stelt zich nog bloot... aan gelach.
O, arme Duivel, o Krispyn!
Hoe is uw baard schoon afgeschoren!
Spreek stadhuiswoorden, spuwt fenyn,
Gy blyft een... (zuchtende) poetser, als te voren.
Felix kon vangen met één slag
En een fraai Meisje, en groote schatten:
Maar, gy, Krispyn! die... niets kont vatten
Gy stelt U nog bloot... aan gelach.
1817.
einde van het blyspel.
|
|