Brusselschen Blom-hof van Cupido
(1641)–Willem van der Borcht– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
Onmachtigh is mijn 'ziel' met nieuwer lucht te koest'ren,
En 't half-verteerde lijf met gheesten op te voest'ren ?
Ach ! sal u dan mijn leet beweghen, noch mijn doodt;
Dat ghy my komt ter hulp', dat ghy my komt ter noodt ?
Ick heb, ô soete Nymph', voor desen noch ghebeden,
Voor desen noch de kracht des heete minn' gheleden;
Maer nimmer heeft het Kindt soo onghenadigh my
Ghekerckert en gheboeyt, ghepijnight met ghely.
Och ! Liefste, 't is op 't hooghst', ey 'k bidd' u doet ghenaden
Vw' minste slaef, die hier met liefden overladen
Om ootmoedt bidt, gheknielt, en offert ziel en lijf
Ten dienste uws gheboo'en, noch vliedt ghy ? ach ! bedrijf;
| |
[pagina 5]
| |
Ach ! stuerheydt die my doodt, ach ! onbewoghen sinnen;
Ach ! blijft ghy my ghekant, en oock het soete minnen ?
Ach ! drijft ghy in den windt de woorden die ick sprack,
VVanneer elck galmken door de soute tranen brack ?
Noch is sy even hen', noch is sy wegh ghevloden,
En heeft voor al mijn pijn niet eenen lonck gheboden;
Maer vijlden 't lieve licht soo spitsigh als sy kon,
Soo dat de stralen dweersch uyt-schoten van mijn Son'.
Dus wintert sy haer' ziel' met yselijcke kilten
Soo hardt; dat noch mijn vyer noch Cupido kan smilten
De schollen van haer hert', dat dicht bevrosen leydt,
Soo dat het rondt-om hem als een kristal bereydt,
| |
[pagina 6]
| |
VVaer door 't soo is verhardt, dat al des liefdens Goden
Haer ys-verkilde borst noyt souden doen ontdôden:
Moet ick dan te vergheefs mijn felle liefde voên,
Daer my de weder-liefd' niet wilt verblijden doen ?
Oft isser hop', dat ick haer sture winter-vlaghen
Door aen-te-komen lent noch soude doen verjaghen ?
De hop' seydt immers: ja, de daet die leert het mé,
VVant nijdt kan door gheduldt ontdoyen in den vré.
Het dralen windt het al, en met gheduldt te wachten
Kan eyndelijck den sin der stuersten oock versachten,
Men windt met eenen scheut de sterckste schanse niet,
Hem die maer eens en vleydt de min noyt gunste biedt;
| |
[pagina 7]
| |
Dus moet ick met gheduldt in woorden en ghedachten
Met moyten ende pijn' haer' liefde gaen verwachten,
Het smeecken en ghevley door-boort een maeghden-hert;
Hoe sou een minnen die niet aen-ghebeden werdt ?
Komt leest dan met gheduldt hoe duldigh ick sal wesen,
Hoe standt-vast in de min, en als ghy 't hebt ghelesen,
Seght dan voor d' eerste les: hem die in ernsten mindt
Niet beter als gheduldt, die aen-houdt overwindt.
|
|