De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)
(1897)–Hans Bontemantel– Auteursrecht onbekend
[pagina 407]
| |
Bijlage VI. ‘Journal van de commissie tot vorderingh van Mr. Hendrick Cloeck tot het raedsheerschap in den hove van Holland.’Hiervóór, op p. 80 sqq., vindt men bijeen wat in de geschriften van Bontemantel wordt medegedeeld over het ontslag, op 15 Januari 1667 aan Mr. Pieter de Groot, als pensionaris van Amsterdam, verleend. In de noot bij p. 82 is verhaald dat de Groot kort hierna solliciteerde naar een vacante plaats van raadsheer in het Hof van Holland, en dat Amsterdam hem hierin tegenwerkte en ijverde voor de candidatuur van den Amsterdamschen advocaat Mr. Hendrik Cloeck. De laatste werd benoemd, blijkens Resol. Holl. 15 Juli 1667, waar men leest: ‘zijnde geprocedeert tot begeevinge van de Raedsplaetse in den Hove, door het overlijden van wijlen den Heer Mr. Johan van den Honaert vacant gevallen, hebben. H. Ed. Gr. Mog. alvoorens daertoe genomineert: Mr. Cornelis van der Dussen, Secretaris der steede Schiedam, Mr. Hendrick Cloeck en Mr. Pieter de Groot, en is vervolgens uit de voors. genomineerde persoonen, ten fine als booven, geeligeert Mr. Hendrick CloeckGa naar voetnoot1).’ | |
[pagina 408]
| |
De heer J.F. Gebhard Jr. vergist zich dus, als hij, op p. 316 van zijn artikel ‘Iets over Pieter de Groot, als pensionaris van Amsterdam’, (Bijdr. Derde Reeks II p. 312-318) schrijft, dat het burgemeesteren van Amsterdam mislukte Cloeck tot raadsheer te doen benoemen. Niet in 1667, maar bij een vroegere vacature, in 1663, is hun dit mislukt. In Bontemantels Resol. Raad II, 1. p. 593 vond ik, op 15 Februari 1663, de volgende mededeeling, die bevestigd wordt door de officieele vroedschaps-resolutiën van dien dag: ‘(omdat), door (het) sterven | |
[pagina 409]
| |
van den Raetsheer (Mr. Gualterus) de Raet, in 't Hof van Hollant een plaets vaseert, ende dat eenige steeden alreede tegen de aenstaende vergaederinge van Hollant beginnen te soliciteeren, soo is geresolveert dat debvoiren sullen werden gedaen en bij de leeden door messive gerecommandeert, van stadts weegen, tot Raetsheer, den persoon van Hendrick Cloeck, den soon van Petrus Cloeck, ende soo het door bequaeme solicitatie niet can ter vergaederinge uytgewerckt werden, dat dan van stadts weegen sal gegaen werden op den advocaet-fiscael Strijen, te meer (om)dat het Hof daer debvoire om doetGa naar voetnoot1)’. De ‘bequaeme solicitatie’ vermocht toen | |
[pagina 410]
| |
alleen uit te werken, dat Cloeck als No 3 voorkwam op het drietal, waarvan de eerste was Mr. Johan van den Honaert, uit Dordrecht, en de tweede Mr. Adriaan Backer, uit Haarlem. Uit dit drietal werd van den Honaert benoemd. (Resol. Holl. 2 Maart 1663.) - Prof. Krämer, in zijne ‘Lettres de Pierre de Groot’ etc. (Werken Hist. Gen. Derde Serie, No 5, Introduction, p. XIII en XIV) verwart de sollicitatie van de Groot naar de vacature in het Hof van Holland, in 1667, met een latere sollicitatie naar een plaats in den Hoogen Raad, in 1670, als hij schrijft: ‘d'abord (de Groot) se proposa de rentrer dans la carrière juridique et sollicita une place de conseiller à la Cour de Hollande, qu'il céda cependant à Benjamin Fagel ......; de Groot se vanta à plusieurs reprises de sa générosité à ce sujet, mais un peu à tort à ce qu'il parâit’. De Groot beweerde echter niet, dat hij aan Fagel een plaats in het Hof van Holland, maar in den Hoogen Raad had afgestaan. In brief No 156 van de uitgave van Prof. Krämer, p. 366, schrijft hij: ‘j'ay cédé à son frère’ (nl. aan den broer van Gaspar Fagel, sinds 1672 raadpensionaris) ‘une place de conseillier au Grand Conseil, que j'aurois sans doute obtenue si j'y avois opiniastré, estant moy mesme dans l'assemblée quand elle se donna, et les villes, qui m'avoyent fait venir de Suède pour me confier | |
[pagina 411]
| |
l'ambassade à la cour de France, y estant endines, parce-qu'il y avoit de la justice en ma demande.’ Uit de mededeeling, dat dit voorviel na zijne terugkomst uit Zweden, blijkt reeds dat het hier bedoelde feit niet in 1667 kan gesteld worden. In de vergadering der Staten van Holland van 14 Maart 1670 - waar de Groot, als pensionaris van Rotterdam, tegenwoordig was - werd tot lid van den Hoogen Raad benoemd niet BenjaminGa naar voetnoot1), maar François Fagel. Uit Bontemantels Notulen van de dagvaart in 1670, p. 20, vernemen wij nog, dat ‘Francoys Fagel met eenparige stemme’ werd gekozen. Ik kan niet beoordeelen of het grootspraak van de Groot was, dat Fagel aan hem zijne plaats in den Hoogen Raad dankte. Dat Mr. Simon van Middelgeest, in zijn pleidooi van 1676, op pompeusen toon mededeelt, dat de Groot, ‘den voorslag hebbende van Raadsheer in den Hoogen Raad, op het simpel verzoek, vanwege den heer Fagel aan hem gedaan, toen genereuselijk heeft afstand gedaan, als in zich zelven wel verzekerd zijnde dat het den regtvaardigen nooit aan officiën, maar wel de officiën aan waardige officianten zoude ontbreken’ (Scheltema, Geschied- en Letterk. Mengelwerk, Tweede deel, III, p. 63 en 64) is zeker geen bewijs voor de Groot's bewering. Wat echter prof. Krämer, op p. XIV van zijne Introduction, aanvoert om te betoogen, dat Fagel in elk geval de meeste kansen had en niet dankbaar behoefde te zijn voor de ‘prétendue magnanimité de son rival’, houdt geen steek, omdat zijne redeneering uitgaat van de onjuiste praemisse, dat Cloeck, de Groot en Fagel tezamen dongen naar een plaats in het Hof van Holland. Bij de vacature van 1667 schijnt een van de Amsterdamsche burgemeesteren nog een ander dan Cloeck voor de plaats in het Hof van Holland in aanmerking te hebben willen brengen. In Bontemantels Resol. Raad II, 1. p. 759, leest men althans: ‘eenige daegen daernae’ (na Bontemantels ontmoeting met Pieter de Groot op 22 | |
[pagina 412]
| |
April 1667, waarover zie hiervóór, p. 82, noot 1) ‘syde mijn CorverGa naar voetnoot1), dat Burgemeester van Hoorn aen sijn Ed. had gesyt, soo ghij inclinatie hebt tot het Raetheerschap, dat het nu tijt was, en (dat van Hoorn) sijn Ed. daertoe soude vorderen, waerop (Corver) had geantwoort en gevraecht, of (hij) de macht wel had om sulx te connen doen, en syde (van Hoorn) ja, waerop Corver syde: ‘eveneens als laestGa naar voetnoot2), doen ghij Hendrick Doeck daertoe niet cont bevorderen’, waerop van Hoorn wederom syde, dat (hij) daer nu raet toe wist. Doch Corver syde, dat (hij) Burgemeester bedanckte en geen inclinatie daertoe had en van meeninge was in deese stadt te blijven’. Op 21 April 1667 was dan ook in de vergadering der Amsterdamsche vroedschap reeds besloten, Mr. Hendrik Cloeck van stads wegen voor de plaats in het Hof van Holland aan te bevelen. De bladzijde in Bontemantel's Resol. Raad II, 2. p. 757, waar hij van plan schijnt iets mede te deelen over de middelen, die Amsterdam aanwendde om de candidatuur van de Groot te bestrijden, is verminkt (hiervóór, p. 82, noot 1), en in de officieele vroedschaps-resolutiën van den zooeven genoemden dag leest men alleen: ‘uyt het schrijven van de Heeren gedeputeerden (ter dagvaart), in dato den 20sten deser, vernomen sijnde dat al van nu af aen bij anderen devoiren gedaen worden tot bestelling van de vacante Raedsheerplaetse in 't Hof van Holland, is, na gehoudene deliberatie, goedgevonden en verstaen, dat van deser stede wegen tot de voors. Raedsheerplaetse gerecommandeert sal werden de persoon van Mr. Hendrik Kloek, en werden de Heeren gedeputeerden versogt en gelast alle mogelike devoiren aen te wenden ten eynde deselve Mr. Hendrik Kloek daertoe gevordert moge werden’. In de vroedschapsresolutiën, zoowel de gewone als de secreete, en het daarbij behoorende muniment-register, in de dagelijksche notulen van burgemeesteren, de resolutiën van den oudraad en het groot-memoriaal wordt niets vermeld over de manier, waarop Cloeck gerecom- | |
[pagina 413]
| |
mandeerd werd. Dit blijkt echter uit de ‘stadts-missiven’ van 1667, waarin men vindt: 1o een minuut-missive van burgemeesteren van Amsterdam aan de ridderschap en de stemmende steden van Holland, d.d. 24 April 1667, waarbij zij voor de vacante raadsheerplaats in het Hof van Holland aanbevelen Mr. Hendrik Cloeck, ‘die, soo vermits sijne capaciteyt en veeljaerige oeffening in de practijck van rechten, als insonderheyd ten opsichte van sijne sinceriteyt en affectie tot het welwesen van den staet deser provincie’, uitstekend geschikt is voor dat ambt; 2o een minuut-missive van burgemeesteren van Amsterdam aan de ridderschap en stemmende steden van Holland, d.d. 6 Mei 1667, nl. de minuut van den geloofs-brief voor Joan Hulft, oud-schepen en bewindhebber van de Oost-Ind. Comp., en Mr. Cornelis Hop, raad en pensionarisGa naar voetnoot1), die de candidatuur van Cloeck persoonlijk komen aanbevelen; 3o een minuut-missive van burgem. van Amsterdam aan den oud-burgemeester Gerard Hasselaar (die toen vanwege Amsterdam zitting had in 't college van Gecommitteerde Raden), d.d. 9 Mei 1667, waarbij deze verzocht wordt alle mogelijke moeite te doen voor de candidatuur van Cloeck. Uit het journaal, dat ik thans laat volgen, zal blijken dat het burgemeesteren van Amsterdam nog meer te doen was om den tegencandidaat, Mr. Pieter de Groot, eenige maanden geleden door hen uit het ambt van pensionaris ontzet, te weren, dan om Cloeck tot raadsheer benoemd te krijgen. De benoeming van de Groot was door sommigen aanbevolen als een middel om het onrecht, dat hem door Amsterdam was aangedaan, te herstellen, en daartegen komen burgemeesteren met nadruk op. Het journaal - welks opschrift ik aan het hoofd van deze bijlage heb gesteld - is niet onderteekend. Ook wordt geen jaartal genoemd, maar de inhoud wijst uit, | |
[pagina 414]
| |
dat het van 1667 is, Dat het door Hop geschreven is, zou à priori te vermoeden zijn; de hand stelt het bovendien buiten eenigen twijfel.
Ga naar margenoot+‘Den 7den May van Amsterdam op Haerlem. Den heere van Tilt, presiderend borgemeester, absent; de heeren Osdorp, Bol en Le Febre gesproocken. Sommiere openingh gedaen ende publique audientie in de kamer van borgemeesteren versoght en geobtineert, ende vervolgens aldaer den last geuyt, ende generalijck gerepresenteert het interest van den staet ontrent het bestellen van de justitie, de qualiteyt van de personen, die daertoe warden gerequireert, soo ten reguarde van de staet als van de justitie gesamentlijck, de redelijcheyt van het versouck van Amsterdam, soo ten opsighte van het generael interest van de stadt, als bequaemheyt van de persoon, ende voorts dat niet wel soude sijn dat de stadt van Amsterdam altijdt gepostponeert soude warden. Ende dat insonderheyt niet draeglijck soude sijn dat ymant, in despit van de stadt van Amsterdam, gepromoveert soude warden bij forme ofte met insighte van herstellinge tegens een gepretendeert ongelijck, dat men voorgeeft denselven aengedaen te wesen, sijnde een puyre domestique saecke, ende geensints specterende tot kennis ofte examinatie van de leden, dewelcke al te samen daeraen gelegen is, dat het credit, twelck de ministers met de luyster van haer respective principalen komen te maecken, tegens de principalen selve niet misbruyckt komt te werden. Waerop tot antwoort is gevoeght dat de heeren van Haerlem mede verstonden, dat het niet wel soude wesen dat de leden haer souden aenmatigen het oordeel van domestique saecken, ende op die gronden yemant soecken in te voeren; dogh dat aen de andre sijde oock niet redelijck soude wesen dat een particuliere onlust ymant, die andersints bequaem was, in publique saecken soude obsteren; | |
[pagina 415]
| |
dat den heer de Groot hem nogh niet hadde aengegeven; dat sijluyden oock niet wisten, off sigh oock ymant uyt de stadt van Haerlem soude opdoen; dogh dat sij generalijck genegen waeren met de stadt van Amsterdam in goede correspondentie te leven ende deselve in velen te believen, gelijck onlangs in twee gelegentheyden hadden gedaen. Sijnde daerop voorts gevraeght, waer wij logeerden, ende geantwoort sijnde dat wij voorts meynden te vertrecken, soo is daerop afscheyt genomen. Ende hebben echter de heeren van Haerlem twee distincte bodens gesonden aen de herberge, met last aen de waert om geen gelagh te ontfangen; dogh was al betaelt, ende quamen dienvolgende een weynigh te laet.
Ga naar margenoot+Des naermiddags op Noortwijck met den heer gesproocken en de commissie geopent, dewelcke tot antwoort gaf, de heeren van Amsterdam wel te willen believen, dogh in dese saecke voor den heer de Groot gepreoccupeert te sijn. Sprack van een temperament met het suppleren van de defectueuse plaetsenGa naar voetnoot1). Waerop gerepliceert sijnde dat | |
[pagina 416]
| |
de stadt van Amsterdam niet konde verstaen, dat de leden haer ymant, bij forme van herstellinge tegens een gepretendeert ongelijck, behoorden te obtruderen ende de stadt, ongehoort, in 't ongelijck ende tot spot van de gantsche werelt te stellen, ende dat daerin, als een saecke | |
[pagina 417]
| |
van tere speculatie synde, geen temperament geadmitteert konde werden; ende dat de heeren van Amsterdam vooral niet wilden vertrouwen, dat de ridderschap daertoe soude helpen coöpereren ende een brugh helpen leggen, dat het eene lidt hem soude aenmatigen de kennis van de domestique saecken van het ander, ende dat de regenten, in dier voegen, d'een d'anderen tot spot souden stellen. Waerop vervolgens gedupliceert is dat sijn Ed. die reden wel konde begrijpen, ende, als de saecke op die gront genomen soude werden, daerin niet en wilde tremperen; dat daerover met den heer raedpensionares soude corresponderen en op middelen dencken om alles in gevoegelijcheyt te schicken; seggende oock, dat de Groot hem geseyt hadde, dat borgemeesteren haer die saeck niet aentrocken, maer dat het alleen een particuliere onlust en ijver was van twee borgemeesterenGa naar voetnoot1). Waerop vervolgens met een generael compliment sijn gescheyden.
Ga naar margenoot+Des avonts op Den Hage. Den heere raedpensionares van huys, de heer van Wimmenum van gelijcken, dogh aldaer aengetroffen den borgemeester de Wit, van Dordrecht, ende de commissie voorgehouden; waerop met grote koeligheyt tot antwoort ontfangen, datter maer één plaets open was, en dat men elckeen niet konden helpen; dat die van Dordrecht oock een bequaem man hadden, Mr. Cornelis Bane; dat niet en wisten, wat vervolgh die soude doen; dat wel een brieffje van Amsterdam had ontfangen, dogh dat geen gereguleerde daghvaert soude sijn als in JulioGa naar voetnoot2), ende dat die brieffjes verleyt wierden; | |
[pagina 418]
| |
dat wij oock de moeyten wel moghten sparen om daerover tot Dordrecht te komen; dat hij de commissie hield yoor afgeleyt, ende dat wij ons daermede konden genoegen, terwijl dogh op sodanige commissiën geen oudraed wierd beroepen; spreeckende evenwel van het suppleren van de defectueuse Seeusche plaetsen, ende dat men de saecke dan beetter soude konnen schicken. Ende sijn, naer wisselingh van enige ijverige raisonnementen, soo op de saecke in 't generael als op de personen, in consideratie komende, in 't particulier, ende wat qualiteyten in deselve combinatiën werden gerequireert, ende hoe onredelijck dat het soude sijn dat Amsterdam altijdt uytgeslootten ende een ander tegen de borst van Amsterdam ingedrongen soude werden, van malkanderen gescheyden.
Nota: de borgemeester HouttuynGa naar voetnoot1), ons tot Haerlem bejegenende, seyde, dat de Groot hem hadde aengesproocken ende verseeckert, dat hij de toesegginge hadde van de Ridderschap, Dordrecht, Haerlem, Delft, Leyden, Gouda, Rotterdam, Alckmaer en Hoorn, ende dat hij, Houttuyn, daerover met de borgemeester Osdorp spreeckende, deselve borgemeester hem geseyt had, dat het in reguard van Haerlem niet vast ginckGa naar voetnoot2).
Nota: dat Noortwijck seyde, dat het een sanglante offencie aen Seelant soude geven, dat een raedsheer in het Hoff gevoert ende aldaer met een Hollantsche commissie alleen soude sitten, sonder commissie van Zeelant, ende dat men derhalven, sonder bekommernis van verder offencie te geven, vrijelijck moght procederen tot het suppleren van de Seetzsche plaetsenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 419]
| |
Ga naar margenoot+Sondags, den 8sten dito, ons vervoeght bij den heer van Wimmenum ende credentiael overgelevert, met voorhoudinge van de commissie; dewelcke van selve seyde, geoordeelt te hebben, dat van weynigh gratie was dat een minister het credit, dat hij met het employ van sijn meesters had geacquireert, tegens deselve sijn meesters inspande; dat het oock voor de stadt niet lijdelijck was, dat aen te sien; dat hij wel niet tegen de goede maximen was, maer van sulcke maxime niet en hield; dat hem wel bewust was, dat veele luyden hoge tael voerde; dat de Groot oock selve hardy en onvoorsightigh was ende hem vertrouwde op twee, drie parsonen; dat andere met barmhartigheyt waren bewogen; dat de Groot oock bij hem was geweest, dogh dat hij sijn stem had willen vrij houden ende de Groot afgevraegt, off het ampt hem wel soude dienen, terwijl hij niet anders gewoon was als wat nieuws te horen, ende te gaen, daer hetselve verhandelt wierd, ende dat dan over te schrijven; dat hij hem niet gewent hadde te sitten ende selve in de vergaderingh (van de Staten van Holland) dickwils opgestaen hadde, Seyde echter, dat de raedsheerschappen begeven wierden aen degene, die de meeste stemmen had, ende dat hij hem voor den pensionares BoxtelGa naar voetnoot1) had verklaert. Echter soude trachten met de stadt van Amsterdam alle goede correspondentie te onderhouden, ende te helpen weren met sijn stem, dat deselve stadt geen kleynachtinge aengedaen moght warden.
Ga naar margenoot+Vervolgens gegaen bij d'heer van Maesdam ende deselve, als lidt van de Ridderschap ende eerste Raed van het | |
[pagina 420]
| |
HoffGa naar voetnoot1), de saecke ernstigh gerecommandeert ende gerepresenteert, ende tot antwoort bekomen, dat seer wel konde begrijpen, dat de stadt daeraen gelegen was, dat haer geen kleynachtinge aengedaen wierd; dat veele heeren met barmhartigheyt waren gemoveert, ende andere door het interest van de gesamentlijcke pensionarisenGa naar voetnoot2); dat de huyssaecken van de Groot oock wel enigh employ vereyschten. Echter oordeelde, dat hij bequamer was tot een commissie buytens landts, daer goede Rinsche wijn valt, als tot het raedsheerschapGa naar voetnoot3), hebbende de Groot selve sulx voorgehouden; dat hij echter, ter gedaghtenis van oude vrientschap, van de ouders genootten, (zich) niet tegen de Groot wilde stellen in andere gelegentheden, alhoewel hij geen reden had de Groot dienst te doen, ten aensien dat die hem somwijlen de voet dwars hadde geset. Echter beloofde met sijn stem alles te contribueren ten dienst ende welgevallen van de stadt van Amsterdam, soo tot voorkominge van ongelijck, als tot voortsettinge van Mr. Hendrick Cloeck, als oordelende, dat de stadt van Amsterdam en de justitie daeraen gelegen, ende de persoon daertoe ten vollen capabel was, spreeckende incidentelijck van het temperament met het supleren van de vacante plaetsen; dogh is bij ons daerop geantwoort, dat wij niet gelast waren naer enigh voorslagh van temperament te luysteren; dat het respect van de stadt moest bewaert blijven, ende het point van de Seeusche raden tot vrije deliberatie (moest blijven,) waerontrent wij, voor ons particulier, seyden te geloven, dat de heeren van Amsterdam het gemeyne best souden helpen betrachten, sooals haer Achtbaerheden souden verstaen te behoren. Sijnde daerop gescheyden, met toesegginge, dat sijn Ed. den heere raedpensionaris daerover soude spreecken, ende bij de | |
[pagina 421]
| |
ordre (van de ridderschap) alle officiën contribueren, alle 't welcke wij aengenomen hebben te refereren.
Ga naar margenoot+Sijn vorder vandaer gegaen bij den heere van Wassenaer, alwaer beleefdelijck gerecipieert (zijn), ende met een generale betuygingh van wel te sullen defereren aen de recommandatie van de heeren van Amsterdam, gedimitteert.
Ga naar margenoot+Vandaer bij den heere van Asperen, dewelcke rontuyt verklaerden sijn Edts. woort aen den heere de Groot gegeven te hebben, ende daeraen gebonden te sijn, dogh de saecke sodanigh niet te hebben begrepen, dat de stadt van Amsterdam daerdoor kleynachtinge soude geschieden; dat hij in die stadt veel eer had genootten, ende sijn broeder aldaer nogh wonaghtigh was, ende apparent al sijn leven soude wonen; dat hij alles in nader deliberatie soude nemen ende sien, hoe dat de saecke haer tot genoegen van Amsterdam soude konnen schicken.
Ga naar margenoot+Vandaer successivelijck bij de heeren van Mathenes en MoermoentGa naar voetnoot1), die beyde alle soorten van beleeftheyt hebben bethoont ende gesecht, dat haer Ed. onlangs eerst aengekomenGa naar voetnoot2) ende van geen groot gewight waren, dogh dat naer haer vermogen alles ten dienste en welbehagen van de stadt souden soecken te contribueren.
Ga naar margenoot+Eyndelijck mede bij de heer van Slydrecht (sijnde den heere van Duyvenvoorde buyten Den Hage), dewelcke hem rontuyt verklaert heeft voor de stadt van Amsterdam. | |
[pagina 422]
| |
Ga naar margenoot+Desselven naermiddaghs gereden naer Der Goude, alwaer des volgende morgens eerst in 't particulier hebben gesproocken met de borgemeester Verboom, als president, die ons beloofden ten 10 uyren audientie te sullen doen hebben. Vervolgens bij de borgemeester Emmerseel, die in sijn particulier verklaerden genegen te sijn met de stadt van Amsterdam wel te corresponderen, ende daertoe sijn beste te sullen helpen contribueren; gelijck mede gedaen heeft de borgemeester Groenendijck, seggende van niemant nogh aangesproocken te sijn, ende dat wel konde verstaen, dat de stadt van Amsterdam grootte reden had, ende daer gaerne aen soude defereren. Hebbende de borgemeester Cant mede wel een generale inclinatie gethoont, dogh seyde voor de heer Boxtel ende secretaris van der DussenGa naar voetnoot1) aengesproocken te sijn, ende sloegh voor van het suppleren van de Seeusche plaetsen, seggende mede, dat de particuliere disguste van de heer de Groot hem niet behoorde te obsteren in sijn publicq avancement, thonende denselven seer genegen te sijn. Waerop naderhandt audientie gehadt hebbende in de kamer van borgemeesteren, is ons geantwoort dat Borgemeesteren de redenen van Amsterdam wel konden begrijpen ende oordeelden van gewight te sijn; dat sijluyden deselve t' sijner tijdt aen haere vroetschappen souden referen, ende de saecke daerhenen helpen dirigeren, dat de stadt van Amsterdam sijn genoegen soude mogen erlangen.
Ga naar margenoot+Vandaer ten selven dage naer Schoonhoven, alwaer de borgemeesteren van der Croef en Arckel een grootte resoluytheyt hebben gethoont met het geven van haer stem aen de stadt van Amsterdam, ende het drincken van een goet glas wijn op het succes.
Ga naar margenoot+Vandaer tsavonds naer Gornichem, alwaer door den heere van der Does wel sijn gerecipieert, ende bij de borgemeesteren Praem ende de Jonge getracteert, dewelcke in haer particulier, ende tegelijck oock voor antwoort op | |
[pagina 423]
| |
de propositie, in de kamer van borgemeesteren gedaen (neffens den president), hebben geantwoort, dat den pensionares Boxtel hem hadde geopenbaert, dewelcke al enige malen nominatie heeft gehadt, ende dat bij ontstentenis van dien alles wilden helpen contribueren voor de stadt van Amsterdam.
Ga naar margenoot+'s Anderen daegs den 10den dito vertrocken naer Dordrecht, ende aldaer met den borgemeester de Wit gesproocken, ter presentie van de borgemeester Hallingh, dogh geen andere uytslagh bekomen als dat Mr. Cornelis Bane hem hadde geopenbaert, ende dat niet wist hoe het gaen soude; dat, selve bequame luyden hebbende, de stadt van Amsterdam niet konden believen. Dogh sijn ten respecte van de stadt van Amsterdam geregaleert met des stadts kannen.
Ga naar margenoot+Des naermiddags op Rotterdam, alwaer des avonts met den borgemeester Verschuyr hebben gesproocken ende toesegginge van audientie tegen des anderen daegs ontfangen, als wanneer oock gesproocken hebben met den borgemeester Vroese, die voor sijn particulier een absolute toesegginge heeft gedaen (sijnde de heeren Goeree en Prins absent.) Waerop vervolgens in de kamer van borgemeesteren audientie hebben gehadt, die ons tot antwoort hebben gevoeght, dat sij oordeelde, dat de stadt Amsterdam grootte reden had; dat sij deselve aen de vroetschap souden refereren, ende alles trachten te dirigeren tot intentie van de stadt van Amsterdam. Gelijck mede belooft heeft te doen de secretaris van der A(a), soo in de particuliere aenspraecke in sijn huys, als op het afscheyt van borgemeesteren. Behalven dat den heer Hogendorp, Paets, Pesser, Sonmans en anderen belooft hebben het haere mede te sullen helpen contribueren.
Ga naar margenoot+Vandaer des naermiddaghs op Schiedam ende aldaer gesproocken met den borgemeester Jonass. en van Cleef, die beyde seer goede hope, ja genoeghsame toesegginge hebben gegeven, in cas den secretaris van der Dussen, die hem geopenbaert had, niet quam te reüsseren; sijnde | |
[pagina 424]
| |
de borgemeester van der Vecht absent. Behalven dat den secretaris van der Dussen selve (in cas sijn eygen saecke geen succes quam te nemen) alle goede officiën voor de stadt van Amsterdam heeft belooft.
Ga naar margenoot+Vandaer vervolgens naer den Briele, alwaer van beyde de borgemeesteren, als van der Hielen en Aelmonde, satisfactoir antwoort hebben bekomen, dat in alle manieren souden trachten de stadt van Amsterdam tegemoet te gaen ende voor een particulier te prefereren.
Ga naar margenoot+Den 11den dito 's morgens naer Delft, alwaer eerst met de heer borgemeester Bleyswijck hebben gesproocken, daernaer met van de Graeff ende vervolgens met de heeren Beresteyn, Hofdijck en Onderwater hebben gesproocken, die ons yder apart hope gegeven hebben van te sullen defereren aen de recommandatie van Amsterdam, ende insonderheyt de borgemeester van de Graeff, gelijck haer Ed. mede gedaen hebben bij antwoort op de publique audientie, seggende alles aen de vroetschap te sullen refereren, ende de stadt van Amsterdam in alles te sullen trachten te complaceren.
Ga naar margenoot+Vandaer naer Den Hage, alwaer eerst uyt den heer HasselaerGa naar voetnoot1) hebben verstaen, dat sijn Ed. met den raedpensionares over het voorschreven subject had gesproocken, ende weynigh uytslagh tot genoegen had bekomen; dat dien heer geseyt had, dat de Groot een man was van bekende goede maxime; dat hij niet wiste wat Hendrick Cloeck was; dat de vader over het accoort met Amsterdam had gestaenGa naar voetnoot2), en diergelijcke. Waerop wij vervolgens | |
[pagina 425]
| |
bij den heere raedpensionares sijn gegaen ende hebben met alle mogelijcke middelen getracht dien heer te disponeren om door sijn Ed.ts directie de saecke tusschen de vrienden van den heere de Groot en de stadt van Amsterdam buyten extremiteyten te houden; ende dat sijn Ed. alsnu wilde plaets geven aen de reden, ons iterativelijck voorgehouden, dat niemant van alle de leden aen het Hoff van justitie meerder interest had als de stadt van Amsterdam; dat de meeste en grootste processen uyt die stadt quamen, ende meer als ⅓ part van al de processen quamen te bedragen. Doch naer verscheyde propoosten: dat de ampten gegeven wierden aen degenen, die de meeste gunst en stemmen hadden; dat de Groot wel geen persoon was van studie in rechten off practique, oock niet sedentair off laborieus, maer dat hij was van goede maxime en natuyrlijck oordeel, die, gevoeght met de andere raden, sijn dingen nogh al redelijck soude konnen doen, besluytendeGa naar voetnoot1), dat sijn Edt. de stadt van Amsterdam soude raden, de saeck tot geen extremiteyt te laten komen. Ende belangende het versoeck, om sijn | |
[pagina 426]
| |
directie daer toe te brengen, seyde niet anders, als dat sijn best wel wilde doen om alles in vrientschap te doen toegaen; daer bijvoegende, dat de stadt van Amsterdam, in cas van quade uytslagh, haer met geen discourse van de luyden moest fascheren; dat deselve in veertien dagen ophouden, en diergelijcke.
Ga naar margenoot+Den 12den dito vertrocken naer Leyden, alwaer (mits de indispositie van de heeren van Willigen en van Stavoren) gesproken (hebben) met de heeren Swanenborgh ende Schuyl, ende van deselve beleefde bejegeningh ende satisfactoir antwoort, ende insonderheyt van den heere Schuyl ontfangen, ende naer gehoude publique audientie tot antwoort bekomen, dat haere Ed. de saecke, naer haer vermogen, tot intentie van de heeren borgemeesteren van Amsterdam souden dirigeren, ende, sooveel als doenlijck was, de goede correspondentie soecken te houden, met expressie van grootte genegenheyt ende goede inclinatieGa naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+Vandaer 's avonts tot Amsterdam gekomen ende aen de heer presidentGa naar voetnoot2) Witsen sommier rapport gedaen hebbende, sijn 's anderen daegs 's morgens gegaen naer Monnekendam, ende aldaer eerst van de borgemeesteren Graft, Baen, van Sanen ende Jonge Baen genoeghsaeme toesegginge bekomen, ende daermede vervolgens, naer gehoude publique audientie, met toewenschinge van goet succes gedimitteert.
Ga naar margenoot+Voorts vertrocken naer Edam, alwaer ons de heeren Piteys, Teengs, Pont en tHoen yder apart genoeghsame toesegginge hebben gedaen, met wenschinge als voren.
Ga naar margenoot+Vandaer naer Purmereynt ende, vermits de absentie van Houttuyn en Melcknap, gesproocken met den president Lourens Ysbrants, dewelcke alle goede officiën heeft belooft ende geseght niet te twijffelen, off de stadt van Amsterdam soude haer contentement ontfangen. Waertoe | |
[pagina 427]
| |
de borgemeester Roothooft oock belooft heeft alles te contribueren, seggende in borgemeesteren van Amsterdam gehouden te sijnGa naar voetnoot1), ende dat de stadt van Purmereynt haer allesints wel bevonden hadde bij de goede correspondentie met de stadt van Amsterdam.
Ga naar margenoot+Vandaer naer Hoorn ende aldaer, vermits d'absentie van de heeren de Groot en van Neck, gesproocken met Langewagen en Minnes, waervan de eerste in generale termen wel heeft geseyt de stadt van Amsterdam genegen te sijn, dogh genoeghsaem gethoont voor den heer de Groot te wesen, ende de laetste voor sijn particulier geseyt alle devoiren te sullen toebrengen om de recommandatie van de stadt van Amsterdam effect te doen sorteren. Ende hebben hare Ed. ons geregaleert met des stadts kannen.
Ga naar margenoot+Den 14den dito vertrocken op Enchuysen ende aldaer eerst van borgemeesteren Wits, Cant, Ham en Jongknecht in 't particulier, ende vervolgens in de kamer van borgemeesteren, alle soorten van beleefde rencontren ontfangen, met beloften van te sullen defereren aen 't versoeck van de stadt van Amsterdam, ende onderhoudinge van alle goede correspondentie; daer bijvoegende, dat gaerne souden sien, dat de stadt van Amsterdam met de leden van 't Noorderquartier geliefden te corresponderen, in vertrouwen dat de stadt daermede meerder gedient soude werden als met de andere, die sooveel correspondentie met Amsterdam niet en hebben.
Ga naar margenoot+Vandaer vertrocken naer Medenblick, alwaer de borgemeesteren Hauwert, Verwer en de Zee yder in 't particulier resoluyte ende volkomen toesegginge hebben gedaen en goet succes gewenschtGa naar voetnoot2). | |
[pagina 428]
| |
Ga naar margenoot+Den 15den dito vertrocken naer Alckmaer, alwaer in absentie van de heeren Jr. Thomas van der Nieuborgh, Baert ende Fladeracq, met den borgemeester van de Graef hebben gesproocken, ende van deselve alle goede bejegeningh ontfangen, met toesegginge sijn best voor de stadt van Amsterdam te sullen doen; versoeckende bij die occasie mede, uyt de naem van borgemeesteren en regeerders van Alckmaer, dat borgemeesteren van Amsterdam haer veerschip wilde ontslaenGa naar voetnoot1), gevende ons ten dien eynde een voorschrijven aen borgemeesteren van Amsterdam, ons versoeckende daerbeneffens ons particulier officie te willen contribueren; 't welck wij op ons rapportGa naar voetnoot2), | |
[pagina 429]
| |
neffens de overleveringh van de voorseyde brieff, met effect en succes hebben gedaen.’
De wijze van ‘recommandeeren’, die men uit het voorgaande journaal van Hop heeft leeren kennen, was, volgens Bontemantel, tien jaren vóór 1667 nog niet gebruikelijk te Amsterdam, blijkens deze aanteekening in Resol. Raad I, 2, p. 444: ‘1657, den 27sten Februarij, heeft van der Horst, Raet tot Rotterdam, jegenwoordich gecommitteert in de Generalityts reeckencamer, ende Gijsberti Rudolphi, pensionares derselver stadt, gehadt audientie bij Burgemeesteren, te weeten Vlooswijck ende Huydecooper, wegens den vroetschap, ende versocht dat, alsoo den baillieuw van Den Briel en Voorn was overleeden, dat geliefde van stadts weegen ter vergaederinge van H.Ed. Gr. Mog. den parsoon van den Heer Ewout Willemsz. Couwenhoeven, regeerende schepen der meer gesyde stadt, en soon van den Heer Burgemeester Willem van Couwenhoeven, tot de voors. vacante plaets te stemmen, alsoo, volgens de pointen van beschrijvinge, ter aenstaende vergaederinge 't selfde offitie sal begeeven warden. De voors. twee Heeren hebben, volgens haere commissie van de vroetschappen der gesyde stadt Rotterdam, geweest bij alle de steede, stemmen ter vergaederinge hebbende, over deselfde recommandatie, tot coste van den solicitant, die overal meederysde en nae de audientie sijn persoon in 't parteculier bij Burgemeesteren ging soliciteeren. - 'T voors. is wat nieuws, want dat steeden besendinge doen, tot solicitatie van een offitie, is in deese stadt, noch tot Rotterdam, noyt gepractiseert. Den Briel heeft besendinge gedaen wegens het voors. offitie, maer dat was, alsoo sustineeren haer de nominatie te competeeren, ende dat het een vroetschap uyt Den Briel moet weesen. - Almonde, burgemeester in Den Briel, heeft het ballieuwschap gekregenGa naar voetnoot1).’ | |
[pagina 430]
| |
Wel was het vóór 1657 reeds gebruikelijk, brieven van recommandatie te laten afgaan (hiervóór, Eerste deel, p. 156), maar de ‘personeele recommandatie’ was toen te Amsterdam nog niet in zwang. Wij hebben echter gezien, dat in 1663 Hop en Hulft van burgemeesteren vergunning verzochten en verkregen, hun zwager Cloeck persoonlijk te gaan recommandeeren. Zij hadden geen succes, en daaraan is vermoedelijk het besluit van burgemeesteren toe te schrijven om ‘sulcke versoeken niet meer toe te staen’ (hiervóór, Eerste deel, p. 157.) Dit besluitGa naar voetnoot1) houdt niet in, dat burgemeesteren nooit meer leden van de regeering zouden afvaardigen, om de brieven van recommandatie met de ‘personeele recommandatie te vergeselschappen’, maar moet waarschijnlijk aldus uitgelegd worden, dat, wanneer de regeering van Amsterdam besloten had een candidaat te recommandeeren, aan vrienden of bloedverwanten van den candidaat, die aan burgemeesteren kwamen verzoeken, op eigen kosten de ‘personeele recommandatie’ te mogen doen, dit verzoek zou worden geweigerd. Dat in Holland deze personeele recommandatie juist omstreeks 1663 hoe langer hoe meer in praktijk werd gebracht, blijkt uit het volgende. In den beschrijvingsbrief, waarbij de Staten van Holland tegen 27 Februari 1663 werden samengeroepen, stond als derde punt van behandeling: het vervullen van een vacature in het Hof van Holland (zie hiervóór, p. 408), en daaraan werd het volgende toegevoegd: ‘ende naerdemael de sollicitatiën naer soodanige rechterampten, voor desen hier te lande onbekent geweest zijnde, zedert eenige jaren herwaerts meer ende meer hebben beginnen toe te nemen, soo werden de leden midts desen in bedencken gegeven, of niet, tot vermijdinge van sulcks voor 't toekomende, bij goede wetten en praecautiën behoorlijck dient te wer- | |
[pagina 431]
| |
den voorsien, met versoeck omme hunne gedeputeerden, daertoe ten volle gheauthoriseert, tijdelijck te willen herwaerts schicken.’ Op 2 Maart daaraanvolgende werd - zooals reeds medegedeeld is - Mr. van den Honaert tot raadsheer in het Hof benoemd, en den 9den van dezelfde maand gaven de Staten aan een commissie, samengesteld uit de heeren van de ridderschap, die van Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Alkmaar, Enkhuizen en Medemblik, met den raadpensionaris, de opdracht om H.Ed. Gr. Mog. van advies te dienen, door welke maatregelen ‘sollicitatiën naer Raedsplaetsen in de Hoven van Justitie en andere rechterambten, voor desen hier te lande onbekent geweest zijnde,’ konden worden tegengegaan. Van dit advies vernemen wij voorloopig niets, doch op 7 December 1663 vermelden de Resol. Holl., dat de werkkring der commissie wordt uitgebreid en haar oordeel gevraagd ‘of ende door hoedanige wetten, praecautiën ende reglementen, alle inordentelijcke sollicitatiën ende brigues na de magistrature ende andere ampten ende digniteyten in de steden, mitsgaders over ampten, officiën ende beneficiën, bij dese vergaderinge en subalterne collegiën vergeven wordende, en in specie mede van diegene, waervan ter Generaliteyt werdt ghedisponeert, voor 't toekomende soude konnen ende behooren geprevenieert of gerefreneert te werden.’ Reeds den 15den December 1663 bracht de commissie, bij monde van den raadpensionaris, voor haar advies uit, dat ‘bij provisie, tot wechneminge van de tastelijckste excessen’, behoorde te worden bepaald: 1o. dat niemand, die wil solliciteeren naar eenige bediening in politie, justitie, militie of anders-zins, ‘vermogen sal tot dien fine in de steden om te reysen, ofte voor sich door anderen te doen omreysen,’ op straffe van ineligibel te zijn; 2o. dat noch de heeren van de ridderschap, noch burgemeesteren van eenige steden, voortaan elkander zullen mogen bezenden om iemand tot eenig ambt te recommandeeren; 3o. dat noch de heeren van de ridderschap, noch de gedeputeerden van de steden, in Den Haag, aan de huizen en logementen van de edelen en steden, uit naam van hun college of van de steden, iemand mogen gaan recom- | |
[pagina 432]
| |
mandeeren tot eenig ambt. Verschillende leden verzochten copie van dit advies, om er de meening van hunne lastgevers op te vragen, zoodat geen finale resolutie werd genomen. Daarna rust de zaak weder tot den 7den Augustus 1664, toen door de Staten werd besloten, het door de commissie uitgebrachte advies onder de punten van den beschrijvingsbrief voor de volgende vergadering op te nemen. Aldus geschiedde, maar in deze vergadering, die 17 September 1664 begon, kwam het punt niet aan de orde, en nadat het nog éénmaal op den beschrijvingsbrief was gebracht (voor de vergadering, die 26 November 1664 aanving), en - voor zoover men dit uit de Resol. Holl. kan opmaken - niet in behandeling genomen, verdwijnt het ook van de convocatie. De ‘personeele recommandatie’ werd dus niet verboden door de Staten van Holland, en bleef in zwang. Van Amsterdam weten wij immers, dat het in 1667 Hop en Hulft uitzond om voor de candidatuur van Cloeck te ijveren, en hiervóór, Eerste deel, p. 158 sqq., kan men lezen hoe in 1670, toen een president in het Hof van Holland moest worden benoemd, niet alleen ‘circulaire messives afgingen’, maar bovendien Geelvinck, Hudde en Hop, van stads wegen, bij de ridderschap en de stemmende steden rondreisden, om Hendrik Hudde, raadsheer in den Hoogen Raad, voor de presidentsplaats in het Hof aan te bevelen, en hoe zij deze commissie, ‘op stadts costen, aensienelijk aflyden’, terwijl later de gedeputeerden van Amsterdam ter dagvaart, voor hetzelfde doel, ‘in twee huerkoetsen de visite deden’ aan alle leden van de Statenvergadering, die in Den Haag waren. |
|