bij de Heeren van den gerechte ofte bij den vroetschapGa naar voetnoot1). (p. 165.) Doch vermoogen Burgemeesteren geen extreordenares tractement toe te leggen aen de officianten, buyten kennisse van den raedt, hoger dan twee hondert guldens, volgens resolutie der vroetschap dato 22 Juni 1663, uytgenomen de predicanten, die jaerlijx, alsook derselver weduwen, dry hondert guldens werden uytgeryckt, tot wederseggen, maer de weduwen gedurende haer leven of soolang in de stadt blijven wonen.
|
-
voetnoot3)
- Over het begeven van officiën schrijft Schaep in het derde deel van zijne aanteekeningen: ‘Yder Burgemeester begeeft in zijn ¼ jaers’ (wanneer hij president is) ‘alle de officiën van cleiner gewichte, als: bierdragers, bodeampt, clercken ende suppoosten of dienaers van collegiën, stadtscantoren ende commissarisschappen ende diergelijcke, die der ontallijc vele zijn, maer ampten van beter aensien als: pensionarisende secretarisschappen, bewinthebbers van de Oost- en West-Indische Compagnie, 't majoorschap, capiteinschappen ende meer andere, van gewichte sijnde, begeven zij samentlijck.’
-
voetnoot1)
- Hierop volgen in den tekst deze regels, die later zijn doorgehaald:
‘Ende terwyl veel officiën van groot incomen sijn, soo werd wel, door die de voornaemste oorsaek is van 't begeven, in cilensie besprooken, dat jaerlijx yts sal uytkeeren den oude mannen of vrouwen tot haer onderhout, dat genoemt werd oude-wrjfkens-gelt’. Over het begeven van officiën nog het volgende, ontleend aan het resolutieboek van Burgem. en Oud-Burgem. II fol. 128 en 146 vo, en aan Bontemantels Resol. Raad II, 1. p. 383: den 31sten Januari 1663 besloten Burgemeesteren en Oud-Burgemeesteren: alle officiën, die worden nedergelegd of gequiteerd, zullen aan niemand anders worden gegeven, ‘self niet door dien Burgemeester, wiens tour het is’, maar zullen zes weken vacant moeten blijven, en alsdan begeven worden, alsof zij dan eerst vacant waren geworden, tenware, met advies van Oud-Burgemeesteren, de regeerende Burgemeesteren verstonden dat er haast bij was. Deze resolutie was een herhaling en nauwkeuriger omschrijving van het laatste lid eener resolutie van den oudraad van 23 Januari 1660 (meegedeeld op p. 176 van het HS); zij werd echter op 12 Maart 1666 weder ingetrokken, ‘ende sulx ter saecke bij ervarentheyt was bevonden, dat soodanige restringerende resolutiën de scrupuleuse dienen voor een strick, ende de resoluter voor occasie om naer gelegentheyt van tijden sich van deselven (te) dienen ofte niet te dienen, soo als haer speculatiën gedragen.’
|