luyden, uyt stadts-magasijnen te geven tot 170 guldens, sijnde een broot van ses pont 15 stuyvers, sijnde dry stuyvers minder op yder broot, 't welck den crijsraet den 28sten dito is genotificeert en de capitynen gelast door de buertmeestersordre door lootjes de gemeente te geven door de backers, en op tresory af te reeckenen. De 51ste wijk, (p. 152.) daer Bontemantel capityn was, deelde (alsoo het een der populeuste wijken is) door de buertmeesters weekelijks uyt omtrent acht-en-dartich-hondert brooden van 6 pont.
|
-
voetnoot2)
- Deze waren hek gevolg van den in 1658 aangevangen nieuwen uitleg van de stad, waarmede men toen nog druk bezig was. Over ‘De uitbreiding van Amsterdam in de zeventiende eeuw’ schreef de Heer D.C. Meyer Jr. een belangrijk artikel in Amsterd. Jaarboekje 1888 p. 137-165.
-
voetnoot3)
- Naar deze opgave heeft men dus aan te vullen de lijst van Thesaurieren-ordinaris bij: Wagenaar Amsterdam. III p. 372.
-
voetnoot1)
- De tekst heeft 28 Januari. De juiste datum, 42 Januari, blijkt uit een aanteekening over de vroedschapsvergadering van dien dag in Resol. Raad II, 2. p. 87-88.
-
voetnoot2)
- Over deze rekening vond ik de volgende aanteekening in Resol. Raad I, 1, p. 21: ‘Uytgift der penninekmeester Voskuyl van den eersten May 1652 tot den laesten Juli desselven jaers, volgens sijn reeckeninge aen reeckenmeesters overgelevert.
Aen hout. |
ƒ25549- 9- 4 |
Kalck en steen. |
ƒ19388- 7- 8 |
Straetsteenen. |
ƒ2266- 9- 0 |
Sant en soeden. |
ƒ2378- 5- 8 |
Ambachten. |
ƒ36615-14-12 |
Arbytsloon. |
ƒ86823- 5- 6 |
Schrijven. |
ƒ58-10- 0 |
|
__________________ |
|
ƒ173080- 1- 6 |
Ik neem deze aanteekening op, omdat de uitgaven ‘ten behoeve deser stede fabryck’ in de stadsrekeningen gewoonlijk in een totale som voorkomen. Bij de beoordeeling van bovenstaande rekening houde men verder in het oog, dat men in 1652 bezig was met den bouw van het nieuwe stadhuis. Het totaal bedrag der uitgaven van het fabriekambt in dat jaar was ƒ672772-15-14. Zie: Kroon, Het stadhuis van Amsterdam. p. 124, waar het bedrag der uitgaven van het fabriekambt wordt meegedeeld voor de jaren 1647-1665
-
voetnoot1)
- Resol. Raad III, 1. p. 98 geeft de volgende, van de hierboven meegedeelde een weinig verschillende voorstelling van de rangzitting op de jaarlijksche rekening en verantwoording van thesauriers: ‘Den Schout sit bovenaen; aen sijn slinckerhant sitten regeerende Burgemeesteren ofte een derselve, dan Burgemeesteren van het voorgaende jaer en dan de Tresoriers van het voorgaende jaer. Aen den rechterhant van den Schout sitten de regeerende Scheepenen. Den secretaris sit nae de Tresoriers’.
-
voetnoot2)
- Resol. Raad III, 1. p. 98 heeft: ‘En becomt yder Burgemeester en Scheepen presentiegelt, dat Scheepenen in haer sackje smijten en den Schout steeckt het in sijn eygen sack’.
-
voetnoot3)
- Behalve deze stads-rekeningen (op het gemeente-archief te Amsterdam aanwezig, te beginnen met die van het jaar 1531) staan ons voor het tijdvak 1570-1663 ook de rapiamussen van Thesauriers-ordinaris ten dienste. Aanvankelijk was dit de naam van het boek, waarin de klerk ter thesaurie - den boekhouder van de stad zou men hem kunnen noemen - alle inkomsten en uitgaven opteekende; van dit boek werd een net afschrift gemaakt, om als ‘rekeninge, bewijs ende reliqua’ te worden gelezen bij de openbare rekening en verantwoording. Zie: Ter Gouw, V p. 318 en 319, waar tevens opmerkzaam wordt gemaakt op een zonderlinge fout van Dr. P. Scheltema, die in zijn Inventaris van het Amsterdamsche Archief, III p. 37, noot 1 schreef: ‘De rapiamussen zijn afschriften van de stads-rekeningen, welke de thesaurieren voor zich zelven of tot eigen gebruik gemaakt hebben,’ terwijl juist de stads-rekeningen afschriften zijn van de rapiamussen. Indien de Heer Ter Gouw zijn onderzoek nog had voortgezet na de 16de eeuw, zou het hem gebleken zijn, dat bovendien in het midden der 17de eeuw de stads-rekeningen niet langer afschriften van de rapiamussen genoemd kunnen worden. Ik heb de stads-rekeningen van 1653-1672 en de rapiamussen van 1653-1663 nagegaan en met elkaar vergeleken. Daarbij bleek mij, dat in het genoemde tijdvak de stads-rekeningen zeer globaal zijn opgesteld, terwijl in de rapiamussen een gedetailleerde opgave van de verschillende posten voorkomt. Zij zijn dan ook, met de resolutieboeken en overleveringen van Thesauriers-ordinaris, de beste bron voor elk, die zich op de hoogte wil stellen van de stedelijke administratie. Met het jaar 1663 houden zij echter op, omdat toen een ander stelsel van boekhouding ter thesaurie werd ingevoerd, nl. met grootboek, memoriaal, journaal en weddeboek, zoodat na het genoemde jaar het onderzoek veel lastiger wordt. Ondanks de verschillende documenten, die ons ten dienste staan, blijft het bizonder moeielijk achter het geheim der stedelijke administratie te komen. In zijne ‘Voorlezingen over de geschiedenis der finantiën van Amsterdam’, p. 32-35 gaf Mr. H.J. Koenen reeds te kennen, dat er in de 17de eeuw geen sprake was van eenheid in het beheer der stedelijke geldmiddelen; dat bij de jaarlijksche verantwoording niet alles verantwoord werd, en dat Burgemeesteren en Oud-Burgemeesteren gemakkelijk afzonderlijke kassen konden houden ter voorziening in buitengewone behoeften. Wijlen de archivaris van Amsterdam Mr. N. de Roever deelde mij in der tijd mede, dat men zelfs niet kan ontdekken, waar het geld voor 's werelds achtste wonder vandaan is gekomen; in Kroon's Stadhuis van Amsterdam zijn alle posten verzameld, maar de geheele waarheid leert men er op verre na niet uit kennen. ‘De administratie van voorheen’, zoo schreef hij, ‘is zeer duister voor allen, behalve voor hen, die in het Burgemeesters-gestoelte zaten’.
Het voorlezen van de rekening in de open vierschaar gaf aan hen, die er naar kwamen luisteren, de gelegenheid om zich althans eenigszins op de hoogte te stellen van de stedelijke financiën, zoolang de stads-rekeningen een getrouw afschrift van het rapiamus, en dus vrij uitvoerig waren. Trouwens, in 1565 werd al geklaagd, dat de rekening en verantwoording ‘soo haestelicken ende duysterlicken’ geschiedde dat er weinig van te verstaan was. (Ter Gouw VI p. 53.) In het midden der 17de eeuw echter was het voorlezen van de rekening geheel een formaliteit geworden, daar zij toen een extract van het rapiamus was.
-
voetnoot1)
- Een uitvoerige opgave van de posten, waaruit ‘het incomen ende den uytgift’ van Thes. Ordin. bestond, vindt men in mijne bijlage No. 4. Wat Bontemantel boven in den tekst vermeldt, is zeer onvolledig.
-
voetnoot2)
- Niet alle stedelijke accijnsen, die verpacht werden, zijn in bovenstaande opgave opgenomen. Een volledige lijst daarvan vindt men bij Domselaer, Boek IV, p. 184. Aan Bontemantels Civ. en Judic. Aant. I p. 534 ontleen ik nog de volgende getallen van de opbrengst eeniger accijnsen in 4658 en 4659. (De juistheid daarvan is mij gebleken door vergelijking met het rapiamus van Thes. Ordin. De in den tekst genoemde getallen van de opbrengst der accijnsen in 4665 en 1666 heb ik niet gecontroleerd, omdat er in de stads-rekeningen niets over slaat, en de rapiamussen met 1663 ophouden. Misschien had ik ze kunnen vinden met behulp van grootboek, memoriaal en journaal, maar dat zou een zeer tijdroovend onderzoek gevorderd hebben. Trouwens, men behoeft de juistheid vau Bontemantels getallen niet te wantrouwen: op een enkele uitzondering na, bleken alle, die ik kon controleeren, juist.)
‘Verpachtingen gedaen den 28sten April Ao 1659 van des stads pacht.
|
Ao 1658 |
Ao 1659 |
De waeg |
ƒ68500 |
ƒ69500 |
Laken en canefas |
ƒ40 |
ƒ30 |
't Gemael |
ƒ42500 |
ƒ44800 |
Granen in sacken en tonnen |
ƒ107 |
ƒ75 |
Buyten-bieren en asijn |
ƒ25000 |
ƒ26000 |
Branthout |
ƒ4500 |
ƒ4520 |
Bicsteen |
ƒ3200 |
Voor de bicsteen wiert |
dit jaer niet of weynich gebooden, soodat de H.H. Tresoriers daerover bij monde accorderen sullen.’
Commelin, Beschrijving van Amsterdam. II p. 631 bericht, dat de stadsaccijns van de waag in 1663 ƒ92000 opbracht.
-
voetnoot1)
- Volgens Resol. Raad II, 1. p. 382 bedroegen daarvan ‘de militie-oncosten en dependentie omtrent 92 duysent guldens’ (het juiste cijfer van dezen post, gewoonlijk vermeld als ‘artillery’ is, volgens het rapiamus van 1658, ƒ94032-19), ‘de timmerage omtrent 690 duysent guldens’ (rapiamus 1658: ‘deser stede fabryck ƒ697300’). ‘de tractement van vremde Vorsten en Ambassadeurs omtrent 23 duysent guldens, daeronder andere maeltijden gereeckent sijn’.
-
voetnoot2)
- In Resol. Raad III, 1. p. 98-99 worden de volgende posten genoemd, de 5 eerste van uitgaven, de 2 laatste van inkomsten in het jaar 1667. Zij stemmen overeen met de getallen, genoemd in de stads-rekening van 1667.
1667. |
‘De wedde van de stadt (jaarwedden van magistraten en ambtenaren) |
ƒ124670-19- 8 |
|
maeltijden en dachgelden (met ‘dachgelden’ wordt bedoeld: presentie-gelden en vergoeding van reiskosten) |
ƒ21634-19- 8 |
|
pampier, was en pennen |
ƒ4897- 4- 0 |
|
turf, hout en caersen |
ƒ19998-16- 8 |
|
timmeren en daeraen dependeerende saecken. |
ƒ524119- 0- 0 |
|
|
_______________ |
|
|
_______________ |
|
de poortersgelden van incoop (de gelden dus, inkomende van hen, die 't poorterschap kochten) |
ƒ22900- 0- 0 |
|
stads-accijs van bieren, asijn en graenen’. |
ƒ253412-17- 0 |
In den tekst, hierboven, noemt Bontemantel het bedrag van ƒ2950022-9-14 als de uitgave van het jaar 1667, en in Resol. Raad III, 1. p. 98 en 99 als de ontvangst. Dit wordt hierdoor verklaard: in de stads-rekeningen is het bedrag van ontvangsten in zeker jaar altijd gelijk aan het bedrag der uitgaven, doordat bij de ontvangsten gerekend wordt het saldo, dat Thes. Ord. van het vorige jaar hebben overgedragen, en bij de uitgaven het saldo, dat Thes. Ord. van het jaar, waarover rekening gedaan wordt, ter hand stellen aan Thes. Ord. van het volgende jaar. Het juiste bedrag van de ontvangst in 1667 verkrijgt men, door van de eindsom ƒ2950022-9-14 af te trekken het saldo van 1666, dat ƒ137832-15-0 bedraagt. Zoo blijft, als de eigenlijke ontvangst van 1667, over: ƒ2812189-14-14. Het juiste bedrag van de uitgaven in 1667 verkrijgt men, door van de eindsom ƒ2950022-9-14 af te trekken het saldo, dat overgedragen wordt aan Thes. Ord. van het volgende jaar, nl. ƒ127889-11-4. Als de eigenlijke uitgave van 1667 blijft dan over: ƒ2822132-18-10. In de statistiek van ontvangsten en uitgaven der stad Amsterdam in het tijdvak 1594-1753, die men aantreft bij Mr. H.J. Koenen, Voorlezingen over de geschiedenis der finantiën van Amsterdam. p. 121-125, is van de uitgaven steeds het saldo afgetrokken, maar niet van de ontvangsten. Uit die statistiek kan men dus niet opmaken, of in zeker jaar de uitgaven grooter waren dan de ontvangsten. Zoo heb ik boven aangetoond, dat in 1667 de ontvangst ƒ2812189-14-14 en de uitgave ƒ2822132-18-10, dus meer, bedroeg. In de statistiek van Mr. Koenen bedragen de ontvangsten echter meer dan de uitgaven, omdat hij er het saldo van het vorige jaar bij telde.
-
voetnoot1)
- Over de kolonie aan de Zuidrivier vgl. van Rees, Geschiedenis der Nederlandsche volkplantingen in Noord-Amerika. p 113 sqq. - en Wagenaar, Amsterdam. I p. 594 en 595. Wagenaar haalt op die plaats de vroedschapsresolutiën aan, waarbij besloten werd tot geldleeningen ten behoeve van de kolonie in Nieuw-Nederland.
-
voetnoot2)
- Herhaaldelijk komen in de vroedschapsvergadering aanvragen van Thes. Ord. om geld te mogen opnemen, in behandeling. Ik schrijf daarvan, ter karakteriseering, de volgende af:
3 October 1657.
‘Burgemeesteren hebben den raet gecommuniceert, dat Tresoriers haere Achtbaerheeden hadden aengedient, dat door het maecken van het santpat op Gouda ende andere swaere oncosten, haer cas vernootsaeckt is om assistentie te spreecken. Waerop gedelibereert sijnde, is verstaen, dat van de weescamer op intrest sullen lichten omtrent hondert-twintich-duysent gulden ofte daer omtrent, tegen een civilen intrest à 3½ percent, opdat alles in stilte mach toegaen’. (Res. Raad I, 2. p. 505.) Vgl. hierbij en bij het volgende: Mr. N. de Roever, De Amsterdamsche weeskamer. p. 60-62.
9 November 1658.
‘Alsoo door de swaere gebouwen en bolwercken aen Jaephannes, oock door het equipeeren der twee stadts-scheepen tot dienst van Denemarcken, de Tresoriers aen Burgemeesteren hebben te kennen gegeven haer cas niet bestant is de daegelijxse lasten te draegen, tensij met geld warden gesecondeert, soo hebben Burgemeesteren haer gedachten laeten gaen, of niet soude(n) connen eenige lijfrenten gelicht warden op bejaerde persoonen, gelijck Lyden dickmael heeft gedaen, te betaelen op die vijftich jaeren out sijn, tegen tien ten hondert, ofte van duysent guldent een hondert gulden. Waerop gedelibereert weesende, is verstaen, alsoo maer omtrent 100.000 gulden noedich hebben, 't selfde te lichten van de weescamer tegen dry ten hondert’. (Resol. Raad II, 1. p. 117 en 118.)
8 November 1659.
‘Door de excessive swaere gebouwen, die ouder de hant swaerder vallen als men is gemeent, staet den met toe, dat Tresoriers sullen moogen lichten voor een corte tijt uyt de wisselbanck omtrent twee mael hondert-duysent guldens, en worden Burgemeesteren geauthoriseert de steetuyn, alsoo die niet langer van noode hebben, aen erven te verdeelen en te vercoopen, alsoock eenige erven op Kattenburg, welcke penningen tot afcortinge in de banck wederom sullen betaelt warden. Daer vielen eenige discoursen, dat men de stadts-gebouwen wel wat conde menageeren, en syde Cloeck, dat in den raet noyt geresolveert was een poort te maecken, gelijck aen Houtewael ward gedaen, waerop Burge-meester van Hoorn antwoorde: de bolwerken sijn bij resolutie geconsenteert te maecken, en daer moet nootsaeckelijck een uytgang weesen’. (Resol. Raad II, 1. p. 360.)
27 Februari 1662.
‘De heeren Tresoriers door de menichfuldige swaere wercken benoodicht sijnde om gelt, heeft den raet haer geconsenteert te mogen lichten dry tonnen gouts, à 3½ ten hondert, van de weescamer’. (Resol. Raad II, 1. p. 542.)
20 Mei 1662.
‘Den met heeft, op 't nootsaeckelijck te kennen geeven van Tresoriers, geconsenteert op intrest te moogen lichten dry tonnen gouts. Is geresolveert de stadt de intrest sal reduceeren tot 3½ percent, ende alsoo enige gelicht sijn tot drie ten hondert, dat die genieten sullen intrest tegen 3½ ten hondert, opdat alles op een egale voet mach gaen’. (Resol. Raad II, 1. p. 557.)
29 November 1662.
‘Voor eenige tijt heeft den raet geconsenteert te negotieeren dry tonnen gouts, tot verval der oncosten tot de forteficatie. Ende alsoo gecoft is een merckelijcke partije graenen en ses à neegen hondert baelen rijs, waertoe van nooden is omtrent hondert-duysent guldens, soo heeft den met Burgemeesteren daertoe geauthoriseert. Waerop Tresoriers syde(n) deselfde dry tonnen gouts al wech waeren en oock het gelt, dat van de vercofte granen gecomen was, waermeede eenich gelt, uyt de wisselbanck geleent, hebben afgelyt, en oversulx wederom consent van noode hadde(n) om te moogen negotieeren. Versochte(n) oversulx, dat Burgemeesteren geliefde(n) in omvraech te brengen om consent daertoe te hebben. Waerop is verstaen, dat 't selfde volgens de ordre der regeeringe geliefde(n) te versoucken en bekent te maecken aen Burgemeesteren, die alsdan 't selfde in den raet sullen brengen.’ (Resol. Raad II, 1. p. 583.)
-
voetnoot1)
- Over deze resolutie leest men het volgende in Resol. Raad II, 1. p. 554 en 555, waardoor de vrij onduidelijke tekst van Bontemantel wordt toegelicht: ‘20 April 1662. - Burgemeesteren hebben den raet aengedient, dat de stijgeringe der graenen groote dierte in't broot voor de gemeente causeerde, alsoo de rogge wiert vercoft omtrent de 225 gl., soodat een broot alreede seventien stuyvers gestelt is; ende alsoo de stadt merckelijcke partijen heeft in haer magesijnen leggen, die volgens ordre van deesen met in de goetcoopte sijn gecoft, te weeten omtrent 60 gl., soo geeven Burgemeesteren den raet in bedencken, om het stijgeren van 't broot voor de arme gemeente te stuyten, (of het) niet dienstich sal weesen weeckelijkx een gedeelte te laeten verbacken en het-selfde door de buertmeesters aen de gemeente, elck naer sijn huysgesin groot is, tot 15 stuyvers yder broot te doen toecomen, gevende lootgens, waermeede het broot tot de backers sullen connen haelen, mits betalende de rogge gereeckent tegen 170 gl., met soodanige recommandatie aen de buertmeesters (van) nimant lootgens te geeven, tensij dat oordeelen gemeene lieden te weesen, welck gelt bij de backers weeckelijck dat ontfangen sullen hebben aen Tresoriers ofte reeckencamer sullen goet-doen, afcortende haer backloon; ende alsoo de pontcamer tot Dansick blijft geslooten, dat soude aen den raet aldaer versocht warden door Burgemeesteren, wederom omtrent 600 lasten te willen laeten uytgaen, om de uyt te geven rogge te supleeren, om 't selfde, in cas van hooger stijgeren, tot soulaegement der gemeente te connen dienen. Waerop gedelibereert wesende, ende eenige advysen liepen beeter (te wesen) het broot door de buertmeesters te laeten aen de gemeente te vercoopen, soo sijn eyndelijk Burgemeesteren ende Tresoriers geauthoriseert daerin soodanich te handelen, als haeren wijsen met gedraegen sal. Een last rogge geeft 864 brooden van 6 ℔ yder broot’. (Vgl. hierbij: Domselaer, Boek VI p. 441-442, waar men ook een afbeelding vindt van boven-genoemde loodjes.) Een ander besluit over den aankoop van graan vindt men in Resol. Raad II, 1. p. 585: ‘8 December 1662. Burgemeesteren hebben den raet gecommuniceert, dat het gevoelen der cooplieden is de graenen in 't voorjaer laeger sullen weesen als nu, en alsoo alreede soo aen tarw als rogge omtrent de 1400 lasten hebben leggen ende 800 baelen rijs, gecoft tot 37 schellingen met één percente promte betaelinge, soo geeven in bedencken, of met verder incoop der graenen sullen supercedeeren ofte voortvaeren; ende dat den incoop in de Levant liadden gecontremandeert. Den raet heeft Burgemeesteren geauthoriseert stadts beste daerin te doen, nae haer wijsen raet gedraegen sal, niettegenstaende de oude resolutie van de magesijnen der stadt altijt met 2000 lasten versien te houden.’ -
|