Voor rede vatbaar
(1995)–R.J.G. de Bonth, G.R.W. Dibbets– Auteursrechtelijk beschermdTien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate, Huydecoper (1700-1730)
[pagina 121]
| |
Ga naar margenoot+Voorreden tot den lezer.Onder 't volvoerenGa naar voetnoot1 van wijduitgestrekteGa naar voetnoot2 dingen groeit het Werk dikwijls verre boven verwagting;Ga naar voetnoot3 dus is 't ook mij in dezen gebeurt; hierom agt ik het van nut te zijn, dat ik déswegenGa naar voetnoot4 in deze Voorreden eensdeels eene verantwoording doe,Ga naar voetnoot5 en anderdeels eene Aenwijzing hoe men op 't kortsteGa naar voetnoot6 zijne nuttigheidGa naar voetnoot7 daer uitGa naar voetnoot8 zou kunnen trekken. 't Is al vrij vele jaren geleden, dat ik mijnen aendacht liet gaenGa naar voetnoot9 over den aerd en de veelheid onzer Ongelijkvloeyende Verba, die bij de HoofdtijdenGa naar voetnoot10 van Wortelvocael veranderen (als BREKEN, BRAK, GEBROKEN, enz: tot omtrent 200 stuks),Ga naar voetnoot11 welken ik zag dat de LetterkundigenGa naar voetnoot12 doorgaends Ongeregelden noemden: bij de eerste opmerkingGa naar voetnoot13 scheen 't mij al toe, dat ze dwaelden in zulk een vonnis;Ga naar voetnoot14 en na verdere overweging bevond ik het nog klaerder;Ga naar voetnoot15 ontdekkende met minneGa naar voetnoot16 moeite, dat niet alleen de | |
[pagina 122]
| |
Gelijkvloeyende Verba, welke bij alle verbuigingGa naar voetnoot17 dezelfde Vocael behouden (als DEELEN, DEELDE, GEDEELT, enz: ) en die alleen bij de SchrijversGa naar voetnoot18 voor Regelmatig getelt wierden, maer dat ook zelf de veroordeeldeGa naar voetnoot19 Ongelijkvloeyenden eene volmaekte Regelmatige rooij,Ga naar voetnoot20 na ijders rangGa naar voetnoot21 en aerd, volgens 't Gebruik en zonder eenige verplooying van eigen goeddunken,Ga naar voetnoot22 onderworpen waren; zulks dat het overige getalGa naar voetnoot23 der wareGa naar voetnoot24 Ongeregelden zeer klein en gering bleef. Deze gemaklij[*2v]ke vinding,Ga naar voetnoot25 die gemeenlijk als ondoenlijkGa naar voetnoot26 was gerekent,Ga naar voetnoot27 noopte mij om te onderzoeken, hoe 't in dit stuk bij de voornaemsten onzer Oude en nog levende Taelverwanten stond,Ga naar voetnoot28 eerst in 't Moeso-Gottisch, in 't Frank-Duitsch, en 't Hoog-Duitsch, en daer nae ook in 't Angel-Saxisch, en 't Yslandsch; en bespeurde ik toen, dat bij elk,Ga naar voetnoot29 hoewel 'erGa naar voetnoot30 de Grammatici doorgaends 't zelfde quade vonnis streken,Ga naar voetnoot31 de Ongelijkvloeyende Verba, die de onzen, na ijders Dialect-veranderingGa naar voetnoot32 net beantwoordeden, even zo geregelden gang hielden,Ga naar voetnoot33 als de Gelijkvloeyenden. En hier uit ontdekten zig een zekerheid | |
[pagina 123]
| |
en proef,Ga naar voetnoot34 dat ik mijn spoor niet qualijk genomen had,Ga naar voetnoot35 en daerenboven bragten deze uitvindingenGa naar voetnoot36 meer andere beschouwingenGa naar voetnoot37 voort, die den arbeid niet onaengenaem maekten.Ga naar voetnoot38 Vooreerst scheen mij de kennis van deze Geregeltheid vrij gewigtigGa naar voetnoot39 en van belang, niet alleen om dat de Verba meer dan eenig ander soort van Woorden, en de Ongelijkvloeyenden veel meer dan de andere Verba, in onze Schrijf- en Spreek-taelGa naar voetnoot40 te pas komen,Ga naar voetnoot41 zulks dat onze Sprake, bij aldien dit oude voorgevenGa naar voetnoot42 waer was geweest, te jammerlijkGa naar voetnoot43 ongeregelt zoude moeten geagt worden;Ga naar voetnoot44 maer ook, om dat dit uitvindenGa naar voetnoot45 een verdere aenleiding en doorzichtGa naar voetnoot46 gaf tot een Grondslag eener Geregelde Afleidinge,Ga naar voetnoot47 en tot naesporingeGa naar voetnoot48 op welk eene wijze onze Tael tot hare rijkheid van Woorden gekomen zij. | |
[pagina 124]
| |
Uit de vergelijkingen dezer Geregelde Ongelykvloeyendheid bij Ons, tegenGa naar voetnoot49 die der andere genoemde Taelverwanten, vond ik korte Regelen uitGa naar voetnoot50 van elks Dialect-verschil. En dit gaf mij wederom verdere opening,Ga naar voetnoot51 om door zulk een middel onze Gemeenlandsche Dialect, voor zo verre die nu van eenige bijzondere Steden verschilt (hoewel ze door de oude Taelverwanten word bevestigt, en door de agtbaersteGa naar voetnoot52 [*3r] Nederduitsche SchrijversGa naar voetnoot53 van voor omtrent eene EeuweGa naar voetnoot54 door eenig onderscheid van spelling ook ten deele is aengewezen)Ga naar voetnoot55 onder zekere Regelen en op een vasten voet te brengen. Den toegang en doorzicht,Ga naar voetnoot56 om de Afleiding (die het edelste en verhevenste Deel der Letterkunde is,Ga naar voetnoot57 als men die voorzigtig bij der hand neemt)Ga naar voetnoot58 op eene meer geregelde Leest te schoeyen,Ga naar voetnoot59 vond ik, onder 't beproeven van deze Ongelijkvloeyende Verba tegenGa naar voetnoot60 de Oudheid en deze Dialect-regels,Ga naar voetnoot61 zoo veel opgeheldert,Ga naar voetnoot62 dat ik toen van treê tot treê zo van mijne vorderingGa naar voetnoot63 als van de zeker- of onzekerheid kon oordeelen;Ga naar voetnoot64 daer men voor dezen, na 't mij nu voorkomt, in het beste doorgaends onzeker | |
[pagina 125]
| |
bleef, en somwijl het slegtste voor het beste opgafGa naar voetnoot65 en aennam. Terwijl ik in het onderzoek en de beschouwingGa naar voetnoot66 dezer zaken in haren eersten oorspronkGa naar voetnoot67 nog bezig was, en voor mij zelf eenige rouweGa naar voetnoot68 schetsen daer van, tot ondersteuninge van 't geheugen, opstelde, quamen mij onder de handGa naar voetnoot69 ook vele andere Letterkundige Aenmerkingen te binnen,Ga naar voetnoot70 daer van ik niets, zo veel ik wist, bij anderen vermeld vond, en waer onder etlijke waren, over welken men zig, tot roem onzer Voorouderen, te verwonderen heeft,Ga naar voetnoot71 dat ze zo edele en fijneGa naar voetnoot72 onderscheidingen in onze Sprake niet alleen hebben naegespoort,Ga naar voetnoot73 maer ook dat ze die onder 't gemeen konden doen gangbaer worden.Ga naar voetnoot74 Dus groeide allereerst het Werk in 't hoofd, en op de kladden;Ga naar voetnoot75 dog middelerwijle maekten deze Bevindingen, beneffens de onderlinge Redewisselingen over deze Stoffe met Vrinden en Luiden van Letteroeffening en Oordeel,Ga naar voetnoot76 mij niet ongenegen om van alle deze zaken een netterGa naar voetnoot77 ontwerp in zulk eene ordeGa naar voetnoot78 op het papier te brengen, dat het in gevolgeGa naar voetnoot79 voor de Drukpers en voor 't Gemeen zou kon[*3v]nen dienen, zo drae mij gelegeneGa naar voetnoot80 tijd en omstandigheden daer toe aenrieden. | |
[pagina 126]
| |
Hier uit sproot dan onze Eerste Redewisseling van dit Werk, die in 't korte de voornaemste Aenleiding,Ga naar voetnoot81 't Oogmerk,Ga naar voetnoot82 en de BeweegredenenGa naar voetnoot83 dezer onderneminge behelst. En, om te weten of het onderwerp zo veel arbeid en aendagt verdient, dacht mij niet onnut te zijn, dat men eens overwoge den Lof der Spraekvoering,Ga naar voetnoot84 benevens de Heerlijkheid en waerde van die; waer uit dan onze Tweede Redewisseling gevloeitGa naar voetnoot85 is. Maer, alzoo wij van gedachten waren, gelijk wij nog zijn, dat men in 't behandelen der TaelgeleertheidGa naar voetnoot86 de Wetten uit de Gebruiken moet vinden, en niet nieuwe | |
[pagina 127]
| |
naer eigen goeddunken smeden,Ga naar voetnoot87 zo was 't wel noodig, dat 'er ook déswegen eens aenwijzing wierde gedaen;Ga naar voetnoot88 als mede, hoe men dan evenwel de Talen beschaven kan;Ga naar voetnoot89 't welk de Stoffe van onze Derde Redewisseling geworden is. Verder, aengezien ons voorgenomene VertoogGa naar voetnoot90 der gewigtigeGa naar voetnoot91 Regelmatigheid onzer Tale, en de Proeven der Geregelde Afleidingen,Ga naar voetnoot92 hare vastigheidGa naar voetnoot93 en grondslag moesten vinden in de vergelijkinge van 't Onze met de genoemde Oude en hedendaegsche Taelverwanten, zo scheen 't mij nuttelijk toe, dat 'er, zo kort mij doenlijk was, uit de bekende Historiën en de overgeblevene StalenGa naar voetnoot94 van Oudheid,Ga naar voetnoot95 een Verhael gedaenGa naar voetnoot96 wierde van de Volk- en Tael-verspreidingGa naar voetnoot97 over Europa; om daer uit te konnen zien, waer uit deze Verwantschap tusschen het Moeso-Gotthisch, Frank-Theutsch, Angel-Saxisch, Hoog-Duitsch, Yslandsch, en het Onze, gesproten is, en hoe nae die | |
[pagina 128]
| |
bestaet;Ga naar voetnoot98 dewijl velen der Lezers, en mooglijk ook sommige Geleerden, in die zaek geene opening genoegGa naar voetnoot99 zullen gehad hebben; hier uit zijn dan onze drie volgende Redewisselingen, namelijk de Vierde, Vijfde, en Zesde, gesproten, benevens [*4r] de twee Bijlagen; strekkende de Eerste tot bewijs en tot eene proeve van 't beloop,Ga naar voetnoot100 van de Verandering, en van de Gemeenschap dezer Spraken, welk alles ik hebbe verrijkt met eene Landkaerte van de Volk- en Tael-verspreiding over Europa, om een gemaklijker en levendiger vertoonGa naar voetnoot101 aen de zaken te geven; en de Tweede Bijlage dient tot een staeltje van de Oud-Deensche Poëzij in de IX. Eeuw, toen die Volkeren onder alle de Noordelingen de aenzienlijkste figuer maekten.Ga naar voetnoot102 En, dewijl de Kennis van de Klanken en elks eigene Letter niet wel kan gemist worden, als men de LetterkundeGa naar voetnoot103 in haren grondGa naar voetnoot104 wil beschouwen, zo vond ik het dienstig, eer we tot de Leden der TaelkundeGa naar voetnoot105 zelf overgingen, onze gedagten over de Critique SpelkundeGa naar voetnoot106 te uitten, die wij, om alle onnoodige geschillen te vermijden, van 't gewoone agtbaersteGa naar voetnoot107 Gebruik onderscheiden houden,Ga naar voetnoot108 zonder 't Gemeen met het eerste te quellen;Ga naar voetnoot109 aentoonende met-een hoe weinig 't Critique, schoon men het wel | |
[pagina 129]
| |
genoegsaemGa naar voetnoot110 op een wiskonstigen voetGa naar voetnoot111 kan brengen, van het reeds gewoonlijke verschillende is;Ga naar voetnoot112 latende dit NaeukeurigeGa naar voetnoot113 alleenlijk strekken (gelijk het dan ook nuttelijk is, en alhier gebruikt word) om de wonderbare Physique vorming der Letterklanken te kennen,Ga naar voetnoot114 en, ter gelegentheid van dat,Ga naar voetnoot115 de oorzaek der Klanken,Ga naar voetnoot116 en bijzonderlyk die van 't Lettermaken,Ga naar voetnoot117 benevens den verderen Grondslag der Dialect-kennis, na ons vermogen, tot aen zyn oorspronk op te graven: Ga naar voetnoot118 Hier toe dienen dan onze drie volgende Redewisselingen, als de Zevende handelende wegens de Spelkonst,Ga naar voetnoot119 de Agtste wegens de natuerkundige oorzaek van 't Geluid, en de toonverandering in de Zangkonst, en byzonderlyk van die der Letterklanken; en de Negende behelzende een onderzoek over het onderscheid tusschen de Gemeenlandsche Dialect,Ga naar voetnoot120 en die van de Amstel- & Rynlanders, en [*4v] over de zekerheidGa naar voetnoot121 van 't zelve onderscheid; beneffens de Regelen tot | |
[pagina 130]
| |
Redding,Ga naar voetnoot122 in de Derde groote Bijlage vervat; zijnde onze Vierde Bijlage een Lijst van Dubbel- of Twijfel-zinnige Woorden volgens de Amstel- en Ryn-landsche Dialect.Ga naar voetnoot123 Wijders, om onze verdere velerhande Letterkundige Aenmerkingen in een gevoeglyke schikkingGa naar voetnoot124 en elk op haer plaets byeen te hebben, vond ik noodig, of ten minste nuttig, dat ik eene Tiende Redewisseling hier bijvoegde, om eene Natuerkundige OntledingeGa naar voetnoot125 te doen van de Deelen der Taelkunde in 't Algemeen, overwegende welk eene plaets die onder onze Denkbeelden bekleeden;Ga naar voetnoot126 om daer door te netter te weten, wat we denken en wat we schrijven, 't gene meê 't voornaemste doelwit en 't nuttelijke van dit werkGa naar voetnoot127 is; sprekende ondertusschen van de Verbuigsaemheid der Naem- en Voornaem-woorden, van derzelver Getal en Geslagt, en van den innerlijken aertGa naar voetnoot128 en 't onderscheid van zinGa naar voetnoot129 in de Casus of Valbuigingen, als mede van de VerbuigsaemheidGa naar voetnoot130 der Werkwoorden, mitsgadersGa naar voetnoot131 van het Oud-Duitsche gebruik in het uitdrukken van het onderscheid der Tijden. | |
[pagina 131]
| |
Hier op hebben we eene Elfde Redewisseling laten volgen, om aen te toonen, hoe 'er in onze Nederduitsche Dialect een bijzonder fraeije eigenschapGa naar voetnoot132 van Declineren plaets heeft,Ga naar voetnoot133 bij geen der andere Taelverwanten, nogte bij geenGa naar voetnoot134 van al de Oude nog hedendaegsche Europische Talen, zo verre mij bewustGa naar voetnoot135 is, in gebruik;Ga naar voetnoot136 en waer van ook geenen onzer Grammatici vermeldGa naar voetnoot137 hebben, schoon ze mooglijk zo wel als alle anderen die eene goede pen in 't Nederduitsch weten te voeren,Ga naar voetnoot138 van zelfs, zonder het gade te slaen,Ga naar voetnoot139 dat onderscheid doorgaends zouden opvolgen;Ga naar voetnoot140 bestaende dit Onderscheid hier in, dat we, na de driederhande stijl van schrijven, als (1) bij 't Hoogdravende of Verhevene,Ga naar voetnoot141 (2) bij 't Deftige of Statelijke,Ga naar voetnoot142 en (3) bij 't Gemeene,Ga naar voetnoot143 elk eene bijzondere wijze van Declineren hebben | |
[pagina 132]
| |
waer te nemen;Ga naar voetnoot144 [**1r] waer van we Proeven bijbrengen,Ga naar voetnoot145 met Voorbeelden van een Substantivum en Adjectivum bij een, 't zij zonder, 't zij met eenig Artikel.Ga naar voetnoot146 Ter welker gelegentheidGa naar voetnoot147 wij ook handelen van de merkwaerdige kragtGa naar voetnoot148 en beteekenis der Artikelen of Voorleden,Ga naar voetnoot149 om 't innerlijke wezen van die wat dieper in den grond te beschouwen;Ga naar voetnoot150 waer bij 't Vermogen en de Waerde van het wél-accenterenGa naar voetnoot151 in de StemleidingeGa naar voetnoot152 met-één in overweginge komt.Ga naar voetnoot153 En, ondertusschen verder handelende van eenigen onzer bijzondere Taelgebruiken, derzelver Oorzaken, en Rede, en van der Voorouderen naeukeurigheidGa naar voetnoot154 omtrent de Zuiverheid der Denkbeelden,Ga naar voetnoot155 besluiten we dit met eene aenwijzing van de OudheidGa naar voetnoot156 onzer | |
[pagina 133]
| |
Artikelen en den Oorspronk van die,Ga naar voetnoot157 als mede hoe 't bij de Oude en Nieuwer Taelverwanten déswegenGa naar voetnoot158 gelegen is. Onze Twaelfde Redewisseling vervolgt onze opmerkingenGa naar voetnoot159 over zulke naeukeurigheden rakende de Nomina Adjectiva & Substantiva, zo ten opzigte vanGa naar voetnoot160 't oude als hedendaegsche gebruik, die de vorigeGa naar voetnoot161 Grammatici of overgeslagen,Ga naar voetnoot162 of bij misgreep,Ga naar voetnoot163 voor Ongeregelt hebben aengezien. Verder, na gesproken te hebben van ons CharacterGa naar voetnoot164 van den Pluralis, gaen we over tot het Onderscheid van 't Genus onzer Substantiva, derzelver Regelen,Ga naar voetnoot165 Bestendigheid,Ga naar voetnoot166 en merkwaerdige Oud- en Egt-heid van deszelfs grondlegging;Ga naar voetnoot167 vestende deze zekerheidGa naar voetnoot168 niet slegts op 't gebruik van dezen of genen agtbaeren Schrijver van de voorgaende Eeuw,Ga naar voetnoot169 maer op een bewijs dat het dusdanig onder onze oudste Taelverwanten al | |
[pagina 134]
| |
gegrondvest is geweest,Ga naar voetnoot170 waer toe we eene Vijfde Bijlage hier hebben bijgevoegt, zijnde eene Geslacht-toetse van ruim 750 onzer Substantiva,Ga naar voetnoot171 ter Proeve gestelt tegenGa naar voetnoot172 het oude Moeso-Gotthisch, Angel-Saxisch, Frank-THeutsch, Hoog-Duitsch, en Yslandsch. Behalven dit, hebben we ook ten einde dezer Redewisseling aengetoont, hoe onze Nederduitsche Voorvaderen met zeer veel schranderheidGa naar voetnoot173 een zeker gebruik hebben weten in te voeren, dat sommige Composita het ge[**1v]slagt van 't agterste Lid volgen, en sommigen niet;Ga naar voetnoot174 eene Waerneming die aenwijst,Ga naar voetnoot175 dat het gene bij gebrek van vereischte onderscheidingGa naar voetnoot176 voor ongeregelt wierd aengezien, egter, wel beseftGa naar voetnoot177 zijnde, onder 't Regelmatige, en te mets van 't allerfraeiste te houden is.Ga naar voetnoot178 En, aengezien de Pronomina hunne opmerking wel waerdig zijn, vermits ze telkens te pas komen,Ga naar voetnoot179 zo vond ik noodig dat werkelijke stuk wat nader uit te halenGa naar voetnoot180 dan 't bij anderen gedaen was, en dat met eene gelijke onderscheiding na de verandering van Stijl, gelijk te voren bij de Nomina geschied was; waer toe dan onze Dertiende Redewisseling strekt: hebbende ik wijders, om de uitgebreide stoffe in een korter beslagGa naar voetnoot181 bij-één te konnen zien, eene herzameling van die Pronomina in onze Zesde Bijlage daer agter gevoegt. | |
[pagina 135]
| |
EindelingGa naar voetnoot182 vervat onze Veertiende Redewisseling het overige onzer Aenmerkingen, loopende op de innerlijke kragtGa naar voetnoot183 van ons hedendaegsch uitdrukken van de Tijden der Verba;Ga naar voetnoot184 waer onder ook iet merkwaerdigsGa naar voetnoot185 volgt nopende het verschil tusschen onzen Infinitivus Rectus en Obliquus,Ga naar voetnoot186 gelijk medeGa naar voetnoot187 belangende ons keurlijk onderscheideneGa naar voetnoot188 gebruik van 't VoorzetselGa naar voetnoot189 GE- bij onze Præterita Participii.Ga naar voetnoot190 Tot dus verre verkozen we deze Stoffe te verhandelenGa naar voetnoot191 bij wijze van Redewisselingen, om de tusschen-invallenGa naar voetnoot192 en uitweidingen, beneffens de zwarigheden en Redewikkingen,Ga naar voetnoot193 rakende mijne eigene bedenkingen,Ga naar voetnoot194 of nopende het gene onder 't gesprek met mijne Vrienden mij voor- | |
[pagina 136]
| |
quam, te beter hare plaets te kunnen geven.Ga naar voetnoot195 Dog, toen deze BeweegredenenGa naar voetnoot196 vervielen, hebben we onze Verhandeling van de Regelmaet en Rangschikking der Verba in kleine Hoofdstukken afgedeelt: Ga naar voetnoot197 meldende het Eerste van 't belang en nut van de kennisse dezer Regelmatigheid;Ga naar voetnoot198 doende met-één verslag van de Schriften waer uit wij de Voorbeelden dezer [**2r] Oude en Verwante Talen hebben bijeengezamelt. Bij het Tweede Hoofddeel, tot het Agtste daer onder begrepen,Ga naar voetnoot199 vind men de Regelmaet en Rangschikking van onze Nederduitsche Gelijk- en Ongelijk-vloeyende Werkwoorden. Bij het Negende Hoofddeel, tot en met het Vijftiende, vind men 't zelve in 't Moeso-Gotthisch; de Rangschikking dezer Verba hebben we al vertoont gehadGa naar voetnoot200 in ons vorigGa naar voetnoot201 uitgegevene Werkje van de Gemeenschap tusschen de Gotthische Sprake en de Nederduitsche, dog de Regelmaet spaerden we toen voor dit vollediger Werk,Ga naar voetnoot202 't gene het vorige nu tot zijne nuttigheid kan overbrengen.Ga naar voetnoot203 De Zes volgende Hoofddeelen vertoonen hier de Regelmaet en Rangschikking der Verba in het Frank-THeutsch. De Vijf daer aen volgende volbrengenGa naar voetnoot204 't in 't Angel-Saxisch. Hier op komen 'er Zeven voor het Hoog-Duitsch; En nog andere Zeven voor de Rangschikking in het Yslandsch. Uit alle welke Overeenkomst te bespeuren is, dat de Geregeltheid dezer Ongelijkvloeyenden al van overoude tijden af, zelf voor de VerspreidingGa naar voetnoot205 der oude Tael-gezusters, name- | |
[pagina 137]
| |
lijk die der Noordsche of KimbrischeGa naar voetnoot206 en der Oud-Duitsche Stam-huizenGa naar voetnoot207 ('t gene men wel 3000 Jaren te rug mag begissen),Ga naar voetnoot208 zeer vast in 't gebruik gegrondvest geweest, en tot heden toe onverwrikbaer gebleven is. Men zou egter, dunkt mij, onze vorige Letterkunde-makersGa naar voetnoot209 te kort doen, als men hen allen van slofheidGa naar voetnoot210 of gebrek van Oordeel en VindingGa naar voetnoot211 verdacht hield, om dat ze deze stoffe, schoon nu bij de uitkomstGa naar voetnoot212 het gewigtigste onzer Taelkunde geworden, zo gebrekkigGa naar voetnoot213 gelaten hebben, dewijle mooglijk de meesten met andere gewigtige bezigheid beslommert zijn geweest;Ga naar voetnoot214 behalven dat ook aen weinigen de vereischte ruimte van tijd tot zulk een onderzoek, beneffens de noodige Boeken der Oudheid, die het timmerhout tot dit Gebouw verschaffen moesten, heeft mogen gebeuren;Ga naar voetnoot215 waerom ook ik voor mij geen deel zoek inGa naar voetnoot216 zulk een beschuldiging. [**2v] Ten besluite van dit Eerste Deel, dacht ik het ook den Lezer niet ongevallig te zullen zijn, zo ik agter het zelve tot een toegifte liet volgen, eerstelijk eenigen onzer geringeGa naar voetnoot217 Aenmerkingen omtrent de Land-Vriesche Dialect en hare Verba; en ten andere De CXXVI. Waernemingen op de Hollandsche Tael van onzen grooten LetterheldGa naar voetnoot218 Pr: Csz: Hooft, zo als ze mij | |
[pagina 138]
| |
van goederhand zijn medegedeelt,Ga naar voetnoot219 welke omtrent zes mael zo groot zijn als die genen, die de Heer Hoogstraten bij zijne Aenmerkingen over de Geslachten, Ao: 1700 en 1710 uitgegeven, geschiktGa naar voetnoot220 heeft gehad, voor welke Geslagtlijst, zo van deze vorige Drukken, als van den derden van dit jaer 1723, elk onzer Taellievenden, zo ik geloof, in zijn herte met mij hem dank weet. Dit Hoofdsche SchetswerkGa naar voetnoot221 is van 't eerste dat mij voorgekomen is, 't welk, mijnes agtens, uitzichtGa naar voetnoot222 had op het Verhevene Deel onzer Letterkunde,Ga naar voetnoot223 hoewel 'er van 't voornaemste de Rede en Regels ontbraken; waerom ik ook al in 't begin van deze Tael-oeffeningGa naar voetnoot224 kortelijk mijne Aenmerkingen daer nevens of 'er onder gevoegt heb gehad.Ga naar voetnoot225 Ondertusschen is het mij niet onaengenaem geweest, na ons onderzoek dezer Taelstoffe, te bevinden,Ga naar voetnoot226 dat het gemeene zeggen van daer is geen Regel zonder exceptie bij onze Tael geene proef meer kan houden,Ga naar voetnoot227 alzoo de Uitzonderingen zo schaers zijn geworden, en, na de rijklijkheid der gevallen te rekenen, genoegsaem als tot niet zijn versmolten.Ga naar voetnoot228
Nu geraekten we tot aen het Tweede Deel van onzen arbeid, naemlijk het onderzoek van den Oorspronk der Woorden; onze Twee Proeven, meen ik, van een Geregelde Afleiding, hebbende beiden geene andere StamboomenGa naar voetnoot229 tot onderwerp dan de Ongelykvloeyende Verba; de Eerste namelijk | |
[pagina 139]
| |
onze [**3r] Eigene, die daeglijks nog in gebruik zijn, met bijvoeging van elks Mede-voorbeelden, zo als die bij de meergenoemde Oude en Nieuwer Taelverwanten zig vertoonen: terwijl de Tweede Proeve spreektGa naar voetnoot230 van zulke Ongelijkvloeyenden, die, schoon bij ons reeds verloren of versletenGa naar voetnoot231 zijnde, ik egter onder die Verwanten gevonden, en volgens yders Dialect daer uit hersteltGa naar voetnoot232 heb, waer van ook doorgaends onder ons nog overigeGa naar voetnoot233 Takken zig opdeden,Ga naar voetnoot234 die, buiten zulk een naesporing,Ga naar voetnoot235 onmooglijk tot elks egten Wortelstam te brengen waren. Maer, op dat men wete welk spoor wij in dit groote Woorden-woudGa naar voetnoot236 hebben gezocht en ingeslagen, zo vonden we goedGa naar voetnoot237 om twee Verhandelingen van den Grondslag dezes Werks vooraf te laten gaen; welker Eerste vermeld vanGa naar voetnoot238 de WaerdigheidGa naar voetnoot239 en VrugtGa naar voetnoot240 eener Geregelde Afleidinge; als mede van ons Oogmerk,Ga naar voetnoot241 de vereischte Voorzigtigheid,Ga naar voetnoot242 en de Middelen tot Vordering;Ga naar voetnoot243 gelijk ook van de Re- | |
[pagina 140]
| |
denen waerom we de Ongelijkvloeyende Verba boven anderen tot het onderwerp onzer Proeven verkiezen;Ga naar voetnoot244 mitsgaders wegens 't onderscheid der Dialecten,Ga naar voetnoot245 de Overdragt van Zin,Ga naar voetnoot246 de Euphonie,Ga naar voetnoot247 en meer andere zaken: strekkende onze Tweede Verhandeling, eensdeels, tot aenwijzing van 't belang van de Kennis der Woord-ontledingen,Ga naar voetnoot248 en het fraei-sprekendeGa naar voetnoot249 onderscheid tusschen onze Toevallige en de Wortel- of Zakelijke-Deelen van een Woord;Ga naar voetnoot250 en anderdeels, om naektelijk te ontledenGa naar voetnoot251 de gewigtige en | |
[pagina 141]
| |
streekhoudendeGa naar voetnoot252 Verandering der Letter-Klinkers, na de schikkingGa naar voetnoot253 van elks eigene Classis; alzoo men, ten opzigte vanGa naar voetnoot254 de Vocael-wisseling, uit de Werkwoorden van de eene Classis tot die van de andere niets ter wereld besluiten mag, nogte kan, met eenige Voorzigtigheid: Ga naar voetnoot255 en tot te meerder zekerheid hebben we dit alles gesterktGa naar voetnoot256 met de Oude en Hedendaegsche Taelverwanten. Een onderzoek dat [**3v] niet geschieden kon, bevorens het uitvinden vanGa naar voetnoot257 de Regelmaet en Rangschikking der Verba zo bij Ons als bij de andere Vermaegtschapten;Ga naar voetnoot258 waerom ook niet te verwonderen is,Ga naar voetnoot259 dat men tot nog toe een goeden Grondslag van Geregelde Afleiding gemistGa naar voetnoot260 heeft gehad. En, op dat men de Woorden te netter verstae,Ga naar voetnoot261 hebben we in deze tweede Verhandeling ook eene OntledingGa naar voetnoot262 van de toevallige Voor- en AgterledenGa naar voetnoot263 daer by gevoegt, om, zo verre ik 't nasporen kon, derzelver innerlyke kragt en dienst te kennen, en te doen kennen.Ga naar voetnoot264 Aldus hebben we ons van de Verouderde,Ga naar voetnoot265 en Hedendaegsche | |
[pagina 142]
| |
voornaemste Taelverwanten bedient, om onze eigene SpraekkundeGa naar voetnoot266 Licht en Vastigheid by te zetten,Ga naar voetnoot267 en tevens het Gewigtigste zo wel van de Talen dier Verwanten, als van de Onze, in een klaerder dagGa naar voetnoot268 gezet, ter beproevinge van ijder;Ga naar voetnoot269 en, behalven dat we meestal spreken van 't gene onze Voorgangers voorbij-gingen, zo heeft ook 't onze gestadig het Verhevene DeelGa naar voetnoot270 in 't oog,Ga naar voetnoot271 om niet alleen vooreerst de Regelen van het Agtbaerste Gebruik uit te vinden,Ga naar voetnoot272 maer ook om daernae de duisterschijnendeGa naar voetnoot273 Oorzaeken en RedelijkheidGa naar voetnoot274 van die Gebruiken nae te speuren. In zoo verre dan is dit ons Onderwerp en deze BehandelingGa naar voetnoot275 ten eenemaelGa naar voetnoot276 nieuw, en niet gering van belang en van moeite.Ga naar voetnoot277 De Liefhebbers van Oud en van Nieuw vinden beiden hier Stof;Ga naar voetnoot278 Oud is het Timmerhout der Taelverwanten, en Nieuw bijna al 't gene 'er van gebouwt is. Egter zouden 'er wel eenige Zaken, buiten mijn kennisGa naar voetnoot279 bij anderen ook te vinden, in dit ons Werk konnen ingeslopen zijn; alzoo de zuinigheid opGa naar voetnoot280 tijdverlies, mij doorgaends, wanneer ik bij andere Schrijvers niet en vind dat ik zoek, inwendigGa naar voetnoot281 als met zweepen drijft, om te haesten inGa naar voetnoot282 't doorbladeren. Indien 'er dan zulk ietsGa naar voetnoot283 alhier zig vertoonen mogte, zo [**4r] zal het tot bevestiging van waerheid kunnen verstrekken als we overeenkomen,Ga naar voetnoot284 en tot eene ProeveGa naar voetnoot285 van onderzoek als we verschillen. Ondertusschen zal 't geen wonder zijn, indien men mij, in al dien nieuwen en ongebaenden weg te | |
[pagina 143]
| |
bewandelen,Ga naar voetnoot286 te mets,Ga naar voetnoot287 wat zeg ik te mets, ja dikwijls in eenige struikeling of afdwaling vervallen mogte bevinden,Ga naar voetnoot288 dewijl van mijne menschelijkheidGa naar voetnoot289 veel eer dat te verwagten is dan het tegendeel: te meer om dat ik minst op 't geringste denkende,Ga naar voetnoot290 mijn ernstGa naar voetnoot291 en wakend oog allermeest heb uitgestrektGa naar voetnoot292 tot het doelwit van het Werk, om den Grondslag wel te leggen, op dat de Hoofdzaek niet vergeefs zij, schoon de drift om gedaen te hebbenGa naar voetnoot293 wel oorzaek zou kunnen geworden zijn van verzuim in het toezien,Ga naar voetnoot294 en uit-Ga naar voetnoot295 of over-schrijven der aengetrokkeneGa naar voetnoot296 Voorbeelden, of oorzaek van eenige onrijpheid in gissing of besluit;Ga naar voetnoot297 hoewel ik doorgaends getragt heb, liever 't Zeer-waerschijnlijke onder een StijlGa naar voetnoot298 van Gissing, dan de Gissing als een Waerheid voor te dragen,Ga naar voetnoot299 en met-één ondertusschen de mate van min of meer waerschijnlijkheid door eene of andere bewoording van hachlijkheidGa naar voetnoot300 aen te duiden.Ga naar voetnoot301 Sommigen, die zo angstvalligGa naar voetnoot302 zijn in onze Moedertael, dat ze zig | |
[pagina 144]
| |
nimmer van een Uitlandsch woordtje durven bedienen, in schijn als ofGa naar voetnoot303 'er de waerdigste roem onzer Sprake meê te gronde ging, zullen mogelijk geërgert zijn, dat ik de KonstwoordenGa naar voetnoot304 niet altijd in Nederduitsche Benamingen, maer doorgaends met hunne van ouds bekende, en bij alle Geleerden gebruiklijke Basterdnamen uitdruk. Dog niet zonder gewigtige redenen is dit geschied; zijnde de eere onzer Tale in dezen gantschelijk niet verkort,Ga naar voetnoot305 dewijl ik meestal op de eene of de andere plaets eene Vertaling daer neffens gevoegt, en alzoo aengetoont heb gehad, hoe handelbaerGa naar voetnoot306 en rijk onze Sprake ook in dat stuk is; gaende dit [**4v] vermogenGa naar voetnoot307 zelf zo verre, dat men velerhande Vertalingen daer van doen zoude konnen en ook reeds al eenigermate gedaen heeft; zulks dat ook daer in onze Nederduitsche Letterkundigen elkander ongelijk zijn geworden; door welke Ongelijkheid het vertaelde te minder een bestendigen doorgang heeft konnen vinden.Ga naar voetnoot308 En overmits, uit rede van ongewoonte,Ga naar voetnoot309 die jong-tijdsche Konst-Namen,Ga naar voetnoot310 hoe fraei de vertaling getroffenGa naar voetnoot311 mogt' zijn, egter dikwijls, tegen alle Gevoeglijkheid aen,Ga naar voetnoot312 meerder aendacht vereischen om hen, dan om de zaken zelf te verstaen,Ga naar voetnoot313 zo meende ik, dat, nieuwe bedenkingenGa naar voetnoot314 door ongewoone Benamingen te willen beduiden, een ontijdige netheidGa naar voetnoot315 was, die 't oogmerk van gemakkelijk te berigten om verre stiet. Nieuwgeborene kinderen, of die even eerst leeren gaen,Ga naar voetnoot316 zijn bequamer om te vermaken, dan om te onderwijzen;Ga naar voetnoot317 als ze manlijke vastheidGa naar voetnoot318 zullen gekregen hebben, zal ik de Eigene voorGa naar voetnoot319 Bastaerde verkiezen: Welk een Vorst, welk een Staetsman, of Huisvader zal schroomen zig van een welbekenden Uitlander te | |
[pagina 145]
| |
bedienen, zo lang hij nog geen InboorlingGa naar voetnoot320 heeft, die hem even vorderlijkGa naar voetnoot321 zij? Vreemd, dat meerder dienst doet als eigen, behoort niet verschoven te worden;Ga naar voetnoot322 dat nut is, is niet basterd of ontaerd.Ga naar voetnoot323 Wyders, hoewel ik my niet beklage over de moeite van dit werk,Ga naar voetnoot324 vermits ik in 't schryven zo wel als in andere zaken niet gaerne losselyk by de gisGa naar voetnoot325 werk, maer begeerig benGa naar voetnoot326 te weten in hoe verre 't goed of quaed zy 't gene ik doe; welk weten ik zonder zulk een onderzoek in dit stuk niet wist te bekomen; egter ben ik niet verkuist metGa naar voetnoot327 het grootelyks uitdyën van dit werk, in weerwil van de Kortheid, die ik, zeer yverig en moochlyk al te zeer beminnende, alhier in alles zo veel betragtGa naar voetnoot328 heb, als my dacht, dat, behoudens de behoorlyke klaerheid,Ga naar voetnoot329 in al deze nieuwe verhandelstoffe bestaen [***1r] kon.Ga naar voetnoot330 In deze Kortheid, daer ik van spreke, zieGa naar voetnoot331 ik niet op een afgebrokenGa naar voetnoot332 Styl, welken ymand, zo hy slegts een week lang zig daer in gewenne,Ga naar voetnoot333 ligtelyk bekomenGa naar voetnoot334 zou; nogte ook niet op zulk eene bekortingGa naar voetnoot335 van Woorden, dat 'er geen van die vergeefs, maer elk of tot de Zaek of tot de LeidingGa naar voetnoot336 van goeden dienst zij; want dit, hoewel het loffelijk is, hangt meest van een goed oordeelGa naar voetnoot337 af; maer opGa naar voetnoot338 zulk een kort schrijven, waer bij, hoe volledig en min afgebroken de RedenGa naar voetnoot339 schijne, egter de | |
[pagina 146]
| |
zaken zelf zodanig onder hare veelheid zijn uitgekozen,Ga naar voetnoot340 dat alle andere van minder belang genoegsaemGa naar voetnoot341 als van zelf daer uit volgen, en dat men zig niet, of niet dan kortelijk, met het minst gewigtige ophoude, dog allermeest en nadrukkelijkst met dat gene, dat tot het groote oogmerk de voornaemste vordering kan doen: Ga naar voetnoot342 zulk eene schikking, schifting, en scheiding,Ga naar voetnoot343 zulk eene Bekorting van Zaken vond ik dat mij moeilijker viel, en meerder tijd vereischte, dan alle andere Lankheid: en hierom zal 't mij niet verwonderen, zo ik, om de ongemeenheidGa naar voetnoot344 der zaken, vooreerstGa naar voetnoot345 nog te kort van beduiding,Ga naar voetnoot346 en over vijfentwintig jaren om 't bekent zijn, veelligt te overtolligGa naar voetnoot347 zal bevonden worden. Onze twee Proeven van de Geregelde Afleiding, die 't grootste deel van dit gantsche Werk beslaen (en een groot Aflei-Woordenboek of Lexicon Etymologicum in zig vervatten, niet alleen van omtrent 20000 onzer Nederduitsche Woorden, maer ook van nog omtrent 20000 Woorden onzer voornaemste Taelverwanten, zo Oude als Hedendaegsche, namelijk M-Gottische, Frank-THeutsche, Angel-Saxische, Hoog-Duitsche, Yslandsche, enz: ), zijn mij wel het meest ontschoten,Ga naar voetnoot348 ter zake vanGa naar voetnoot349 de onverwagte Veelheid der voorkomende Takken, niettegenstaende we hier toeGa naar voetnoot350 niet meer als de omtrent 200 onzer dagelijksche Ongelijkvloeyende Verba, en de nog omtrent even zo [***1v] veel VersleteneGa naar voetnoot351 en uit de Oudheid hersteldeGa naar voetnoot352 voorGa naar voetnoot353 oorspronkelijke Wortelstammen gebruikt hebben; en niettegenstaende wij doorgaends, onzes agtens,Ga naar voetnoot354 niet dan | |
[pagina 147]
| |
van de aenmerkelijksteGa naar voetnoot355 woorden aengehaelt,Ga naar voetnoot356 en met dat agterste gedeelte, 't welk bij elk met de Letter H begint, nog vrij wat korter dan bij 't voorste omgesprongen hebben, om dat mijne VerlangstGa naar voetnoot357 na den Eindpael zo merkelijkGa naar voetnoot358 toenam: egter vertroost het mij in deze grootheidGa naar voetnoot359 dat de uitgebreidheid dezer Afleiding den Lezer tot geene bezwarenis kan strekken, dewijl deze Proeven in dezelfde ordeGa naar voetnoot360 als een Woordenboek gebragt zijn, en daerom geene verder agtereenlezingGa naar voetnoot361 vereischen, alsGa naar voetnoot362 volgens ijder Woords verhandeling, en de betrekkingGa naar voetnoot363 die het tot zijn Stam heeft. Ik heb het VoorhoofdGa naar voetnoot364 van dit Werk met den naem van 't Verhevene Deel der Nederduitsche Sprake laten pronken, zo wel om dat het Lezers onderstelt, die eenigsints Latijn kennen, en niet onkundig zijn van 't gene te voren uitgegeven is door anderen, als om dat 'er de Oorzaek, Geregeltheid, en RedelijkheidGa naar voetnoot365 der Gebruiken word onderzocht en naegespoort, op een naeukeuriger wijze, dan dat Schoolkinderen daer van kunnen oordeelen. Dus hebben alle Konsten en Wetenschappen hare trappen,Ga naar voetnoot366 en elk van die haer Verhevene Deel. Egter heb ik ook dit slegts eene Aenleidinge tot die Kennisse genoemt, vermits 'er op verre nae nog niet alles verhandelt is, en 'er voor andere Liefhebbers nog vrij wat overblijft, om dat spoor te vervolgen,Ga naar voetnoot367 of een korten en beterGa naar voetnoot368 te mogen zoeken en vinden: 't ys is nu voor hen gebroken;Ga naar voetnoot369 van de meeste moeite en tijdverlies zijn ze ontheft: Ga naar voetnoot370 ze kunnen met vrye en onbelemmerde gedagten de BijzonderhedenGa naar voetnoot371 beredekavelen, schiften, en uitschieten, of vermeerderen,Ga naar voetnoot372 meer dan ik, die in 't | |
[pagina 148]
| |
eerste naesporen van dien nieuwen weg op het oogmerk en doelwit moest [***2r] blijven star-oogen,Ga naar voetnoot373 om 't zelveGa naar voetnoot374 niet te verliezen, waer door ik minder na mijne voeten kon omzien,Ga naar voetnoot375 om het struikelen te voorkomen.
Zie daer een VerhaelGa naar voetnoot376 van den aengroei dezes Werks, en een verslag van de wijze onzer Verhandeling. Dog nu valt 'er nog te zeggen, hoe, niet tegenstaende ijder onzer Veertien Redewisselingen in een of twee uertjes te doorlezen is, en de Bijlagen met de gemelde Proeven van Afleiding 't groote beslag uitmaken,Ga naar voetnoot377 egter met het minste tijdverzuimGa naar voetnoot378 de Vrugten daer van te trekken zijn; voornamelijk ten dienste der gener, die 't best hier van zouden konnen oordeelen; in welke aenwijzing ik, volgensGa naar voetnoot379 't reeds gemelde, niet te zien hebGa naar voetnoot380 op gantschelijk Ongeletterden, of ook op zulken, die met het schrijven in 't Nederduitsch niet of luttel te doen hebben, of die zig andersints met een blindeGa naar voetnoot381 naevolging van anderen of een gewoonen slenterGa naar voetnoot382 konnen genoegen;Ga naar voetnoot383 maer op de zulken, die, bij 't gene ze doen, gaerne weten op welk een zekerheidGa naar voetnoot384 hun doen zijn grondslag heeft; onder welken 'er zijn, die, van wegen hunne verdiensten,Ga naar voetnoot385 in een gedurige beslommering en bezigheidGa naar voetnoot386 met zaken van belang zijnde, geene vrije ueren hebben, om zig in iet minder gewigtigs lang te verledigen,Ga naar voetnoot387 en welken ik egter wel allerliefst behagen zoude, alzooGa naar voetnoot388 ik eenigen mijner voornaemste Vrienden, welker oordeel ik hoog in waerde houde,Ga naar voetnoot389 daer onder te tellen heb. Hierom wenschte ik wel hen op 't kortsteGa naar voetnoot390 eenen weg | |
[pagina 149]
| |
te kunnen aenwijzen, om, met de minste tijd-schade,Ga naar voetnoot391 een overzicht van 't Werk tot hun genoegen te doen hebben. Egter, dewijl de keure van Beschouwing en smaek verschillen konnen,Ga naar voetnoot392 zo dunkt mij dat ik niet voorbij kan van hen aen te raden de Korte Inhouden, die voor ijder Deel geplaetst zijn, allereerst na deze Voorreden eens te o[***2v]verlezen, op dat elk uit alle die geregten verkieze,Ga naar voetnoot393 't gene daer hij den meesten trek toe heeft. Maer, overmits ijmand anders, van buiten komende,Ga naar voetnoot394 onderGa naar voetnoot395 dit gantscheGa naar voetnoot396 nieuwe ontwerp bezwaerlijk oordeelen kan, welke Gebinten, Zuilen, en Cieraden de voornaemste van dit Gebouw zijn,Ga naar voetnoot397 zo had elk wel eenig bezonder geleide, na zijne bijzondere keure geschikt,Ga naar voetnoot398 in dezen noodig. Hij, die wegens den Lof der Sprake, benevens de Waerde en Heerlijkheid van die, bij zig zelf ten volle gerustGa naar voetnoot399 is, zou onze Tweede Redewisseling konnen overslaen. Die overtuigt is, dat men in 't Letterkundige de Taelwetten moet vinden en uit de Gebruiken opmaken, dog niet uit eigen goeddunkenGa naar voetnoot400 nieuwe mag smeden, en die met eenen kundig is,Ga naar voetnoot401 hoe men dés nietteminGa naar voetnoot402 de Talen beschaven kan, zoude ook onze derde Redewisseling mogen voorbijgaen. Die 't Gebeurde wegens de Volk- en Tael-verspreiding over Europa onderzocht heeft gehad, en daer uit geleert, welke onze voornaemste Taelverwanten zijn, en hoe nae het Moeso-Gotthisch, Frank-THeutsch, Angel-Saxisch, Hoog-Duitsch en Yslandsch, aen ons Nederduitsch in afkomst bestaet,Ga naar voetnoot403 zoude meê het lezen van de Vierde, Vijfde, en Zesde Redewisseling konnen missen, zo hij slegts eens overzagGa naar voetnoot404 de daerbij volgende eerste Bijlage, die kort is, en een algemeen overzicht van de Verandering en Gemeenschap der Europische Spraken vervat;Ga naar voetnoot405 hoewel ander- | |
[pagina 150]
| |
sints de eerste Zes Redewisselingen de meeste veranderingGa naar voetnoot406 van stoffe hebben, en een stoffe niet van 't minsteGa naar voetnoot407 na allemans gading. Wijders die gene, dien 't nooit te pas zou konnen komen, of hij 't Critique van de Daeglijksche Spelling, en de Gemeenlandsche Dialect van de Amstel- en Rijn-landsche wete of wiste te onderscheiden, en of hij kundigGa naar voetnoot408 zij van elks waerde en nuttigheid; gelijk ook die gene, dien de Natuerkundige Beschouwing over de Lettervormingen, en de Oorzaek en 't verschil der Klanken in Zang- en Spraek-konst,Ga naar voetnoot409 te afgetrokkenGa naar voetnoot410 en [***3r] te moeilijk in 't naedenkenGa naar voetnoot411 mogte voorkomen, de zulken zouden zig ook niet behoeven te bemoeyenGa naar voetnoot412 met de drie volgende Redewisselingen, namelijk de Zevende, Agtste, en Negende, nogte met de zeer groote Bijlage No: 3, behelzende de Regelen of Aenmerkingen tot reddingGa naar voetnoot413 in 't gemelde onderscheid van Dialect: hoewel, buiten dat, deze drie Redewisselingen niet voor de verdrietigsteGa naar voetnoot414 te rekenen zijn, ter zakeGa naar voetnoot415 van hare rijkelijkheid en veranderingGa naar voetnoot416 van stoffe; en vermits men van die groote Bijlage slegts de korte Regelen zonder elks onderhoorigeGa naar voetnoot417 Lijsten noodig zou hebben te lezen.Ga naar voetnoot418 Niettemin, om te weten op welk een ZekerheidGa naar voetnoot419 het rust, dat zulk een onderscheid tusschen EI en Y, en éé en EE, en óó en OO, als behoorende tot onze Gemeenlandsche Dialect gerekent word, zo zoude het Lezen onzer negende Redewisseling voor gewigtig mogen geagt worden, hoewel mooglijk sommigen mijner Medeburgeren,Ga naar voetnoot420 die, even gelijk 't in andere Steden toegaet, de Uitsprake hunner Geboorte Stad doorgaends voor de beste agten, niet gemakkelijk verzwelgenGa naar voetnoot421 zullen konnen, dat een Mede-Amsterdammer; tot roem van der Maeslanderen Dialect boven de Onze in dit | |
[pagina 151]
| |
stuk, alhier zulke bewijzen en zekerheid bijbrengt,Ga naar voetnoot422 die nooit van hunne zijde gegeven waren, nogte ook gegeven konden worden, zo lang ze niet, even als ik, de Oudheid doorkropenGa naar voetnoot423 hadden: dog, in 't Onderzoek van Waerheid past geen aenziening van Personen, nogte verblinde eigen-liefde tot zijnen Medeburger; en wie is 'er van hen, dien 't meerder raekt als mij zelf? Van het gene in onze vijf overige Redewisselingen, noopende 't Verhevene onzer Taeldeelen in 't Algemeen, en van de Declinatien & Conjugatien ter beschouwing' is ingebracht,Ga naar voetnoot424 kan ik niet wel aen ijmand, die van 't oorzakelijke, redelijke, en geregeldeGa naar voetnoot425 eenig verslag of denkbeeldGa naar voetnoot426 verkiest te hebben, raden om iet over te slaen, 't en ware het, om de in[***3v]spanning van aendacht te vermijden, onze Verhandeling mogte wezenGa naar voetnoot427 van de Artikulen of Leed-woordtjes in de Elfde Redewisseling, of van de Pronomina in onze Dertiende; schoon een en andere stoffeGa naar voetnoot428 van geen klein gewigt is voor zulk een, die de naeukeurigheid bemint in het kennen der zaken, en in te weten wat men doet. Onder de volgende Regelmaten en Rangschikkingen der Verba zijn die van 't Neder-Duitsch al te gewigtig om dezelve niet ernstig te overwegen, te meer om dat daer van het VertoogGa naar voetnoot429 zo klein van bestekGa naar voetnoot430 is. De verdere Regelmaten in het Moeso-Gotthisch, Frank-THeutsch, Angel-Saksisch, Hoog-Duitsch en Yslandsch, zoude men, om te minder verletGa naar voetnoot431 te worden, snelder mogen overzien, en 't genoegsaemGa naar voetnoot432 agten, als men daer uit slegts een denkbeeld gevatGa naar voetnoot433 hebbe, op hoedanig een Leest die schoeyen, en hoe gelijkvormig aen 't Onze de Ongelijkvloeyende Verba bij al die Oude Taelverwanten zig vertoonen; zijnde dit denkbeeld van te grooter belang, om dat ons volgende gebouwGa naar voetnoot434 van de Afleiding op deze Kennisse gevestGa naar voetnoot435 is. | |
[pagina 152]
| |
Dog, is 'er ijmand, die gantsch geen vermaek neemtGa naar voetnoot436 in het stuk van de Afleiding of het Etymon der Woorden, om dat hij, uit hoofde van de voortijdscheGa naar voetnoot437 onzekere behandeling,Ga naar voetnoot438 een weerzin tegen die Stoffe heeft opgevat, gelijk het mij zelf bij na gebeurt is geweest, alvorens ik onder dezen arbeid een doorzicht van geregelder behandelingGa naar voetnoot439 meende gevonden te hebben, dien heb ik geene verder tijdspilling af te bidden,Ga naar voetnoot440 dan dat hij slegts onzen Grondslag van Geregelde Afleiding op zijn gemak overleze en overwege; bij aldienGa naar voetnoot441 hem dan dezelfde weerzin tegen die stoffe nog bijblijft, zal hij zig in de twee volgende Proeven niet vergeefs behoeven op te houden. Maer, ingevalle hem dit gragerGa naar voetnoot442 maekt, om tot de Proeven zelf te treden,Ga naar voetnoot443 zo behoeft hij nogtans geen meerder tijd daer in door te bren[***4r]gen, dan 't hem zelf behagen zal; gemerkt yder Ongelykvloeyend Verbum met zyne Takken in 't byzonder is afgehandelt, zonder dat het eene van het andere afhangt; zynde ook elk Wortel- of Zakelyk Deel (dat in onze Tael van yder gemakkelyk te kennen is, vermits het altoos den accent- of klem-toon ontfangt)Ga naar voetnoot444 na den rang van 't A-Bee geschikt;Ga naar voetnoot445 en daerom | |
[pagina 153]
| |
elk woord, waer van gehandelt is, zeer gereedelykGa naar voetnoot446 nae te zoeken, als men voor 't begin daer van rekene de eerste Letter van het Accent- of Zakelyke-Deel. Egter vertrouw ikGa naar voetnoot447 dat eenigen myner Vrienden niet ongaerne een aenwyzing hebben zouden van een stuk of twee der voornaemste Stamboomen uit yder Proeve, om 'er een Denkbeeld uit te vormen van deze Afleiding, en dan verder, na lust en tyds gelegentheid,Ga naar voetnoot448 op te zoeken, 't gene men in gevolgeGa naar voetnoot449 verlangen mogte. Dog schoon ik uit deze menigte bezwaerlijk de besten kan uitkiezen, egter meen ik dat voor staeltjes van 't Werk mogen verstrekken onze Verhandelingen van 't Worteldeel Blyv, of Ken, of Lyd, of Ren, of Vryd, of Weeg; in de I. Proeve, en die van Liev, of Well, of Woed in de II. Proeve; en, zo de Lust in die stoffe hier door opwakkert, kan men ook overgaen tot de Worteldeelen Doen, Gaen, Heb, Kon, Kliev, Kom, Liez, Lig, Moog, Pleeg, Ryg, Stand, Steek, Tieg, Vaer, Weez, en Zit, allen in de I. Proeve; en Bren, Byd, Bouw, Duiv, Eig, Er, Mein, Weed, Weld, en Werr, allen in de II. Proeve. Of, is ymand vermaektGa naar voetnoot450 met woorden van Natuer- of Zede-kundige beschouwing, of zulken, welker uitlegging eenig berigtGa naar voetnoot451 van Oudheden, Gewoontens, of Aert onzer Voorvaderen medebrengt, die keere zig verder tot ons Worteldeel bak, ban, berg, breek; der, dyg, ding, draeg, duik; eet; geld, graev; heel, heev, houd; kerv, kiez, knyp, koop; laet, lieg, luik; mael, myg; niet, nyd; quyn; raed, ryd, ryt, ryv, ryz; schaep, scheer, scheid, [***4v] Scheld, schenk, schiet, schryv, schrik, slaeg, sluit, smelt, snuit, span, styg, stuiv; tyg; veel, vyd, vryd; waey, weet, weev, wind, winn, wreek; zend, zinn, zuig, en Zul, allen in onze I. Proeve; en beer, belg, bell, boot, breed, bried, buich; dey, demp, den; gunn; knaeg; ling, luit; meet; ook; rauw; schaek, schel, speur, streng, strui; vlae, vleek; waek, weer; & zwaep, allen in de II. Proeve. Dit was het, dat ik ten dienste mijner Vrienden tot bekortinge te berigten had. Dog eindelijkGa naar voetnoot452 zal ik ten besluite hier nog bijvoegen, dat men 't | |
[pagina 154]
| |
niet wel treffen zou,Ga naar voetnoot453 wanneer men 't aen wispeltuerigheid toeschreef, als men te mets in dit Werk ontmoeten mogte, dat ik mij nu van deze dan van gene der onverschilligeGa naar voetnoot454 Taelgebruiken bediene; 't is dikwijls met voordacht geschied, om mij vrij te houden, daer de natuer mij in vrijheid laet. En hij, die zig verbeelden mogte, dat dit Werk, of eenig Lid daer van geschreven ware om aenhangGa naar voetnoot455 te maken, of dezen of genen afgezonderdenGa naar voetnoot456 trant van schrijven te begunstigen,Ga naar voetnoot457 of door te dringen,Ga naar voetnoot458 zoude zig gantschelijk vergissen; dewijl 't niet anders moet aengezien worden, als een enkele voorstelling of verhael der zaken, zo als ze mij in 't onderzoek en de overweginge derzelven zijn voorgekomen: ik heb de Tael als een Heiligdom van 't Gemeen geschat, daer ik nogte niemand eenig bevoorregt eigendomGa naar voetnoot459 aen heeft, en daerom getracht de Tael-wetten te vinden en niet naer eigen goeddunken te verzieren;Ga naar voetnoot460 en dat alles zonder eenig opzicht van personeel gezach,Ga naar voetnoot461 en zonder oogmerk ook van ijmand anders te berispen; als zijnde mij ten eenemael onverschillig, hoedanig elk verkiezen mogte zig van zijne Tael te bedienen en zijne gedachten voor te dragen.Ga naar voetnoot462 Komt 'er egter een, gelijk veelligtGa naar voetnoot463 gebeuren kan, die dezen arbeid met een vittend en berispend ooge meent [****1r] in te zien, die zal, zo hij te regt daer van oordeelen wil, zig verpligt bevinden, om, zonder overslaen en niet zonder herlezing, alles net en bedaerdelijkGa naar voetnoot464 te wikken en te overwegen, zoo geketentGa naar voetnoot465 is dit gantsche beslag.Ga naar voetnoot466 Indien ik dit mijn Werk bij een Jongeling mag vergelijken, kan ik zeggen, dat ik met hem versproken ben,Ga naar voetnoot467 om ten minsten wel tien jaren lang hem zig zelf te laten verantwoorden, eer ik (indien immer,Ga naar voetnoot468 dewijle zulks niet ligtelijk te verwagten is) met voorspraekGa naar voetnoot469 | |
[pagina 155]
| |
hem te hulpe kome: die 't meeste met hem omgaet, zal hem best kunnen verstaen: 't is te veel van Oud en Nieuw dat hij spreekt, om de kragt en zekerheid van zijn gezegGa naar voetnoot470 ten eerstenGa naar voetnoot471 zo te vatten; hoewel, zo ik gisse, deze Jongeling wel Letterkundigen ontmoeten zal, die, onder 't verkeeren met hem, drae genoeg zullen zien en denken, dat ze haer eigene Tael minder kenden, schoon meer bezatenGa naar voetnoot472 dan ze wisten, dewijl 't agtbaere Gebruik hier de Grondslag der Verhandeling is. Ondertussen bid ik den Lezer geene verdere onpartijdigheid af,Ga naar voetnoot473 dan hij zig zelven nuttelijk oordeele; wenschende met eene, dat niets van 't gebrekkige in 't mijne bij ijmand ingang moge vinden. |
|