Voor rede vatbaar
(1995)–R.J.G. de Bonth, G.R.W. Dibbets– Auteursrechtelijk beschermdTien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate, Huydecoper (1700-1730)
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Ten Kate 1723Lambert ten Kate, Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake (1723)
‘Goeden wyn heeft geen krans van eikloof van doen, zegt het oude spreekwoord: daerom zullen wy met veele lofredenen dit werk niet pogen op te vyzelen, maer alleen zeggen, dat het met zeer grooten arbeit, geleerdheit, en netheit van styl en oordeel is t'zaemen gestelt’. Dat schreef de recensent van Ten Kates Aenleiding in de oktoberaflevering van Maendelyke uittreksels, of Boekzael der geleerde werelt (Amsterdam: Gerard Onder de Linden, 1724: 493-506, zie 504). Met een ‘krans van eikloof’ is de Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake, die in 1723 bij Rudolph en Gerard Wetstein in Amsterdam is verschenen, heel wat keren vereerd, maar een diepgaande studie is er nog niet over gepubliceerd.
Ten Kates Aenleiding is een omvangrijk werk. Het bestaat uit twee volumens in kwarto-formaat, waarvan het eerste [48 +] 744, het tweede [8 +] 749 pagina's omvat. De ‘Voorreden tot den lezer’ en de inhoudsopgave eisen elk ongeveer de helft op van de eerste 48 (ongenummerde) pagina's van het eerste deel. Daarna volgen 14 ‘Redewisselingen’ of discussies tussen ‘L’ en ‘N’; ‘L’ wordt toegelicht met ‘Liefhebber’Ga naar voetnoot1 maar ongetwijfeld zal ook Ten Kates voornaam: Lambert hier een rol hebben gespeeld. Zijn gesprekspartner ‘N’ zou, zoals al vaker is vermeld, Ten Kates vriend en vroegere leermeester Adriaan Verwer (Jongeneelen 1992: 203-206) kunnen zijn: diens Linguae belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica, in 1707 anoniem (‘N’) verschenen, wordt in de Aenleiding verschillende keren met instemming vermeld, en zijn aanpak en taalkundige opvattingen stroken in belangrijke mate met die van Ten Kate (zie al Kluit 1759: XV-XVI), die zich in zijn ‘Brief wegens de Gottische spraeke’, waarmee zijn anoniem verschenen Gemeenschap tussen de Gottische spraeke en de Nederduytsche (1710) opent, heeft gericht tot ‘Myn Heer A.V’. Bovendien is bekend dat Verwer, Ten Kate en waarschijnlijk ook Tiberius Hemsterhuis sinds 1705 in Amsterdam regelmatig gesprekken hebben gevoerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de 14 dialogen hangen sommige nauw samen (4-6; 7-9; 11-13), wat ook door Ten Kate is aangegeven. Sommige ervan zijn voorzien van één of meer ‘Bijlagen’, zes in totaal. Achter de ‘Redewisselingen’ volgt in deel I vanaf p. 541 een ‘Verhandeling’ en een tweetal ‘Bijlagen’. Deel II wordt, na de inhoudsopgave, gevuld met twee ‘Verhandelingen’ en twee ‘Proeven’. Aan dit geheel heeft Ten Kate gewerkt vanaf het verschijnen van zijn Gemeenschap in 1710. In welke volgorde de verschillende gedeelten tot stand zijn gebracht, valt af te lezen uit de dateringen die de auteur bij een groot aantal van zijn stukken heeft geplaatst, soms aan het begin, soms aan het einde van (een deel van) een tekst, terwijl elders uit andere gegevens informatie kan worden verkregen. In het volgende overzicht zijn de stukken geordend volgens die dateringen. In kolom 1 zijn achtereenvolgens (maand en) jaar vermeld zoals die in de Aenleiding worden gevonden,Ga naar voetnoot2 én de pagina waar het gegeven is aangetroffen. Kolom 2 bevat een aanduiding van de inhoud van het tekstonderdeel. In kolom 3 is aangegeven in welk deel en op welke bladzijden daarin de betreffende tekst is afgedrukt.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit overzicht ontbreken enkele onderdelen van Ten Kates boek (de redewisselingen 7 en 9, en de bijlagen 2-4) omdat ze niet gedateerd zijn: wellicht is eraan gewerkt in de hierboven oningevulde maanden, die Ten Kate ook aan andere dingen dan zijn Aenleiding zal hebben besteed. In elk geval is zijn arbeid niet onopgemerkt gebleven: in de ‘Voorrede’ tot de tweede druk van zijn Nederduytsche spraakkonst (1712) deelde Sewel mee: ‘My is gezegd dat zeker Liefhebber in ons land met diergelyk een werk [t.w. het naspeuren van de oorsprong van woorden] bézig is, en van voorneemen zoude zyn iets van die soort, naar de wyze van Vossii Etymologicon, aan den dag te brengen’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten Kate beoogde met zijn werk een inleiding (‘Aenleiding’) te bieden tot de kennis van het verhevene deel der Nederduitsche sprake, zoals in de titel geformuleerd is. Dat ‘verhevene deel’ is, zoals ook uit de ‘Voorreden’ blijkt, de ‘Afleiding’, de etymologie, een onderdeel van de taalwetenschap dat voor hem centraal is komen staan sinds hij in zijn Gemeenschap (1710) had geconstateerd dat de vervoeging van de werkwoorden in het Nederlands en het Gotisch dezelfde patronen laat zien die het mogelijk maken de werkwoorden volgens ‘rangen’ of klassen in te delen.Ga naar voetnoot11 Twee regels hebben bij zijn bedrijvigheid een bepalende rol gespeeld: 1. regels moeten gevónden worden uit het taalgebruik, niet bedácht, hoewel er wel naar een verklaring van het gebruik moet worden gezocht (vgl. **3v en I: 398); en 2. in de germaanse talen valt de klemtoon op de stamvocaal (vgl. ***4r). Een empirische benadering wordt dus gecombineerd met het opsporen van de ratio achter de gebruiken. Zijn uitgangspunt (en ontdekking) is dat niet alleen werkwoorden met niet-veranderende stamvocaal en met externe flexie regelmatig, d.w.z. vervoegd wordend volgens vaste regels, mogen worden genoemd, maar ook de meeste verba die met ‘verandering van de stamvocaal’ worden vervoegd. Deze laatste zijn voor hem, net als voor eerdere grammatici, ‘ongelijkvloeijend’ -in de Gemeenschap (1710: 6) ‘onéénpaerigvloeyende’-, maar dit laatste is voor Ten Kate niet hetzelfde als ‘ongeregeld’, wat het voor zijn voorgangers (Moonen bijvoorbeeld) wél was. Hij kan dan ook van ‘geregelde ongelykvloeyendheid’ spreken. Zijn indeling van de werkwoorden kan als volgt worden voorgesteld: De ontdekking van deze regelmaat in de werkwoorden van het Nederlands en een aantal verwante talen -want ook aan het onderzoek van andere germaanse talen heeft Ten Kate veel aandacht besteed- heeft hem nader inzicht geboden in de herkomst van veel woorden. Zijn onderzoek heeft hem zelfs gebracht tot de opvatting dat werkwoorden in oorsprong bóven de naamwoorden staan: ‘dat we den Oorsprong der Nomina, indien niet van allen, ten minste van verre de meesten aen een of ander Verbum, 't zij jong of oud, 't | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij bekent, of versleten, of gantschelijk verloren, willen toeschrijven’ (Aenl. II: 11). En onder die werkwoorden vormen juist die ‘Ongelykvloeyende Werkwoorden’ de ‘oppersten top van Afleiding’, ‘om dat ik bij die alleen voldoende blijk van Over-oudheid en van een aller-egtsten Wortelstam vond, terwijl geen Gelykvloeyend VERBUM mij immer daer van eenig teeken gaf’ (Aenl. II: 12-13). Langs dit onderzoek kwam hij ertoe, regels te formuleren met betrekking tot het ‘Gemeenlandsch dialect’: de bovengewestelijke, ideale, algemeen-beschaafde (uit)spraak of taal (vgl. o.a. II: 18 en 62), die ook volgens Verwer wortelde in de analogie en dus ook in een grammaticale en etymologische systematiek. Daarnaast kon ook het bestaan van dialecten (streekgebonden talen of taalvarianten) en talen (taalgehelen met grotere onderlinge verschillen) worden beredeneerd, en de aanwezigheid van verschillen daartussen. Andere taalkundige beschouwingen kwamen daaruit of daarnaast op.
Ten Kate heeft aan de ‘Voorreden’ groot belang gehecht. Op de laatste bladzijde van het voorwerk van deel I, tegenover pagina 1 dus, heeft hij de gehaaste lezer, die het échte boek wilde lezen, de volgende duidelijk geafficheerde ‘waerschouwing’ gegeven: De Lezer verzuime niet, vooral zo zijn tijd wat kostelijk zij, onze VOORREDEN vooraf te doorlezen. Om 't gewigt der zake heb ik verkoren deze vreemde Waerschouwing te doen, vermits vele anderen, zo wel als eertijds ik, uit een al te grooten drift gewoon zijn de Voorreden over te slaen, waer door we ligtelijk een regten Leidsman van 't Werk konnen misloopen, ten minste zo de Schrijver de plicht en dienst eener Voorreden gekent heeft. De ‘Voorreden’ geeft in kort bestek de ontstaansgeschiedenis van de vérleidende Aenleiding, en is verder een beredeneerde inhoudsopgave van de beide delen, waarbij de lezer bovendien informatie kan krijgen over het belang dat elk van de delen voor hem heeft, zodat hij, niet in bepaalde onderdelen geïnteresseerd of bijvoorbeeld bij gebrek aan tijd, kan selecteren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur:Daan 1989; 1992; Peeters 1989; 1990; Schultink 1989; Jongeneelen 1992 |
|