2. Nylöe 1703
Jacobus Nylöe, Aanleiding tot de Nederduitsche taal (1703)
Op 11 augustus 1703 schrijft de predikant Jacobus Nylöe vanuit Assen een brief aan zijn ambtgenoot Joannes Vollenhove in Den Haag. Op het omslag ervan heeft stellig iets gestaan als ‘met een paksken’. In dat pakketje zaten twee exemplaren van Nylöe's Aanleiding tot de Nederduitsche taal. Om goedt en zuiver Nederduitsch te spreken of te schrijven, een boekje dat in datzelfde jaar bij Gerardus Borstius te Amsterdam het licht had gezien. Anoniem (‘Door een Liefhebber dezer tale ten nutte zyner Landtgenoten opgestelt’), want de ziekelijke Nylöe, die -zoals hij aan Vollenhove schreef- het ‘gewichtiger werk van [z]ijnen dienst zo lang moet staken’, wilde ‘de praat van onverstandige menschen ontgaan zo lang [z]ijne onpaslijkheit noch duurt’, wilde -anders gezegd- niet nog meer in opspraak komen dan hij al was: ‘dominee publiceert wel, maar preken en huisbezoeking, ho maar!’
De Aanleiding werd goed ontvangen: ‘Liefhebbers onzer voortreffelyke Nederduytsche taale, hier vertoont zich iets fraais’ schreef Sewel enthousiast in de Twee-maandelyke uyttreksels van 1703 II: 103. Het boek bleek in een behoefte te voorzien: in 1707 verscheen er een herdruk van waarin Nylöe zich als de schrijver aandiende; andere edities zagen het licht in 1711, 1723 (2x), 1746, 1751, 1779. Het werkje is uitgebreid en herzien, in de tweede druk met name op grond van kanttekeningen van Vollenhove, door diens zoon aan de auteur toegezonden, en genoteerd in de marge van het exemplaar dat thans wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (sign. 6 F 1).
Nylöe's Aanleiding is een soort ‘schrijfwijzer’: het boekje bevat stilistische opmerkingen, aantekeningen over spelling, woordsoorten (woordgeslacht, verbuiging, vervoeging) en woordgebruik. Het is bedoeld als een bijdrage tot een beter taalgebruik, die dienst zou kunnen doen zolang er nog geen goede spraakkunst van de moedertaal was verschenen. De spreuk die Nylöe als een motto op de versozijde van het titelblad heeft geplaatst, sluit bij die beoogde verbetering van de taal en het taalgebruik aan: ‘Scilicet omnibus est labor impendendus’. Zij blijkt aan Vergilius' Georgica (II.61) te zijn ontleend (waar ze op het opkweken van bomen betrekking heeft), en was door Vondel (WB VI: 224-225) weergegeven met ‘want men moet aen allerhande slagh arbeit te kost hangen’ en ‘want al dees teelte [veredeling] eischt vlijt [toegewijde inspanning]’.
De ‘Voorrede’ is een pleidooi voor een grammaticaal correct gebruik van het Nederlands en voor het totstandbrengen van een spraakkunst,