Voor rede vatbaar
(1995)–R.J.G. de Bonth, G.R.W. Dibbets– Auteursrechtelijk beschermdTien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate, Huydecoper (1700-1730)
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Berecht.Ga naar voetnoot1Toen ik niet lang geleden de eere had, dat de Heer Petrus Francius, Professor der Welsprekentheit, my vertoonde zynen arbeit,Ga naar voetnoot2 besteedt aen het vertolkenGa naar voetnoot3 der leerzame Rede van Gregoor Nazianzener, dat helder licht der Griexe Kerke, met inzichtGa naar voetnoot4 om dezelve den Nederlanderen mede te deelen: Ga naar voetnoot5 gebeurde het, dat wy in gesprek geraekt over de zinlykheitGa naar voetnoot6 onzer tale, vielenGa naar voetnoot7 op het bepalen van de geslachten der zelfstandige naemwoorden, waer tegen hedensdaegs grove misslagenGa naar voetnoot8 begaen worden van de meeste schryveren; als dieGa naar voetnoot9 hier in alles over hoop smytende zig weinig schynen dezer aenmerkingeGa naar voetnoot10 te bekreunen,Ga naar voetnoot11 en naer hun welgevallen heenschryven,Ga naar voetnoot12 zonder eenige achtinge te hebben voor de schriften der genen, die hunnen yver en arbeit gehangenGa naar voetnoot13 hebben aen het schuimen,Ga naar voetnoot14 zui[*2v]veren, verryken, en regelenGa naar voetnoot15 onzer sprake, die, als ze behoorlyk gehandeltGa naar voetnoot16 word, zoo schoon en krachtig is, dat zy voor geene uitheemscheGa naar voetnoot17 hoeft te wyken, en staen kan tegenGa naar voetnoot18 den rykdom der Griexe tale, zoo in hare maniere van stemmenGa naar voetnoot19 aen een te koppelen, als in de artikelen of lidtwoorden, daer ze boven de Latynsche mede voorzien is.Ga naar voetnoot20 Deze lidtwoorden (om voorby te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaen hunne verdere krachtGa naar voetnoot21 en betekenisse) zyn als kentekenenGa naar voetnoot22 van de geslachten der naemwoorden, en by ons twee in getal, als de en het, betekenende zoo veel als ο, η, το in 't Griex. De (waer voor men van oudts die plag te zeggen, als blykt by den Historyschryver Reid, Daer zy zoo veele van weten, als die blinde van die verwe)Ga naar voetnoot23 is te gelyk mannelyk en vrouwelyk, drukkende geen geslacht uit, als in de onrechteGa naar voetnoot24 naemvallen. Want in den rechtenGa naar voetnoot25 of NoemerGa naar voetnoot26 maekt het geen [*3r] onderscheit, zynde in gebruik, De man, de vrou, maer in de andere naemvallen, des mans, den man, der vrouwe enz. Zoo zegt men, De man schryft, de vrou spint: maer niet, Het schryven van de man, maer van den man, of des mans. En van de vrou in den barenden naemval,Ga naar voetnoot27 of genitivus, der vrouwe; blyvende de in de overige. Het betekentGa naar voetnoot28 het onzydige geslacht, gemeenlyk neutrum genoemt, en lydt geen andere buiginge, dan die wy terstont toonen zullen: makende minder zwarigheitGa naar voetnoot29 in het gebruik, schoon 'er evenwel veeltyts tegen gezondigt wordt. Hier door onderscheiden wy de geslachten op den voetGa naar voetnoot30 der Grieken, die schryvende τη λογω of τ ω ο δ ω, zig niet zwaerder vergrypen zouden, dan wy, alswe zeiden, Aen de man, of Aen den vrou. Om dit werk met meer gemak te doen, stelde ik in dien tydt een kleene proefGa naar voetnoot31 op van woor[*3v]den, getogenGa naar voetnoot32 uit de schriften van Hooft en Vondel, en bekrachtigt door het bybrengen van den zin,Ga naar voetnoot33 waer in zy gevonden worden, om ten minsten, als men zig zelven niet voldoenGa naar voetnoot34 kan, te treden in de voetstappen dezer mannen, die op het voorbeelt van anderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onze tale hebben gebout, het spoor der zelveGa naar voetnoot35 nagespoort, en op papier gelegt. De geslachten zyn, voor zoo veel zy betekent worden door deze lidtwoorden, of mannelyk, of vrouwelyk, of onzydig, of twyffelachtig: Ga naar voetnoot36 ten zy men dit gemeenGa naar voetnoot37 wil noemen. Van de drie eerste hebben wy gesproken. Het laetste, waer van veele woorden schynen te zyn, daerom twyffelachtig, of gemeen genaemt om dat ze, zoo als men wil, het mannelyk en vrouwelyk geslacht (want het onzydige blyft op zig zelf) aennemen, of om dat het niet zeker genoeg is, tot welk van beide zy behooren, heeft mede voor zig de, en wydersGa naar voetnoot38 des, den, of der, voor zoo [*4r] veel het mannelyk of vrouwelyk genomen wordt. Welke twyffelachtige woorden, minstGa naar voetnoot39 in onze tale te onderscheiden, my schenen allermeest te moeten geregelt worden naer het gebruik der beste schryveren, om daer ontrent eenen vasten voetGa naar voetnoot40 te beramen. Dit werk oordeelden Taelkundigen van zulk eene nuttigheitGa naar voetnoot41 te zyn, dat ik sedertGa naar voetnoot42 de opstellinge,Ga naar voetnoot43 by my begonnen, vergrootte, en my liet bewegen om eenig blykGa naar voetnoot44 hier van in het licht te geven ten dienst van die my meenigmael hier over raedt gevraegt, en om eenige zekerheit gewenschtGa naar voetnoot45 hebben. Ik vond dan geen beter middel, dan de voornaemste en gebruikelyxte woorden, als in een register, op het A B te brengen,Ga naar voetnoot46 op dat de nieusgierige lezer, wanneer hy zich verlegen vondt,Ga naar voetnoot47 met eenen opslagGa naar voetnoot48 konde zien hoe hy dit of dat woordt moest gebruiken. By voorbeelt, als Hooft [*4v] zegt, Na de daedt,Ga naar voetnoot49 blykt aenstonds dat dit woordt vrouwelyk is. En als Vondel zegt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zig t'ontslaen van den bant,Ga naar voetnoot50 dat dit mannelyk is: daer men anders zoude zeggen Na den daedt, en van de bant. By dit de en den enz. waer uit zoo menigmael twyffelingGa naar voetnoot51 ontstaet, is nog te letten op het woordje een, hier geen getal betekenende,Ga naar voetnoot52 maer zich latende gebruiken als deze artikelen, schoon in betekenisse en kracht daer van verschillende; gelyk by de spraekkunstenaersGa naar voetnoot53 te zien is.Ga naar voetnoot54 Het wyst insgelyx de geslachten aen, dog mede niet, dan wanneer het gebogenGa naar voetnoot55 word. Want ongebogen is het mannelyk, vrouwelyk, en onzydig, dewyl men zegt, Een man, een vrou, een paert. Maer eene is vrouwelyk, gelyk ook in den barerGa naar voetnoot56 eener. Dus zegt Hooft in 't mann. gesl. Dat de Geestelykheit de Kerk tot zulk eenen afkeer maekte;Ga naar voetnoot57 daer anders, zoo afkeer [*5r] vroulyk was, eene zou staen, of een, zoo het onzydig was. Zoo zegt ook Vondel in 't mann. gesl. Galatea werpt my eenen appel naer 't hooft,Ga naar voetnoot58 niet eene enz. Dezen voet houden ook de Adjectiva, of byvoegelyke Naemwoorden, en schikken zigGa naar voetnoot59 naer de zelfstandige in geslacht. By voorbeelt dat Adel mann. is blykt hier uit, om dat men zeggen moet met Hooft Uit al zynen adel,Ga naar voetnoot60 en niet, Uit zyne adel, dat vrouwelyk zyn zou. Zoo is ook te zien aen het Adjectivum, dat Ader vrouw. is, om dat Vondel zegt, Uit een natuurlyke ader,Ga naar voetnoot61 daer hy zeggen zoude, als het mann. was, Uit eenen natuurlyken ader, en zoo het onzydig was, Uit een natuurlyk ader: dat dus gebruikt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweldig de ooren quetsen zoude. Men merke dan aen, dat deze woordtjesGa naar voetnoot62 in hunne naemvallen moeten gebogen worden, in het [*5v]
[*6r] Zoo ook in 't Eenvoudig mannelyk, Een man, Eens of eenes mans, Eenen man, Eenen man, O Man, Eenen man. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrouwelyk, Eene vrou of vrouwe, Eener vrouwe, Eener of eene vrouwe, Eene vrouwe, O Vrou, Eener of eene vrouwe. Waer by aen te merken staet, dat zommige vrouwelyke namen in alle naemvallen e behouden.
Nog in 't onz. gesl. Het of een bedryf, Des of eens bedryfs, Den of een bedryf of bedryve, Het of een bedryf, [*6v] O bedryf, Het of een bedryf, of den of eenen bedryve. Hier moet ik byvoegen, dat eenigen willen (en het gebruik of misbruik is 'er voor) dat den ook somtyts zou kunnen staen voor den noemer, of eersten naemval, als den Haeg,Ga naar voetnoot63 den oorlog, den oever, den aers.Ga naar voetnoot64 Maer liever dan zulk eene wyde deure open te zettenGa naar voetnoot65 voor de verwarringe,Ga naar voetnoot66 myde ik dezen naemval, of gebruik een woord van eene gelyke betekenisse. Den oorlog is, gelyk wy getoont hebben, de derde of vierde of zesde naemval, en moet wel onderscheiden worden. Want in den eersten luid dit zoo qualyk, als de in den tweeden of derden, Van de Heer, van de dienaer, Aen de Heer, aen de dienaer, gelyk men nu in de uitgegeve schriften leest van Mannen, die zig wanen dit te verstaen,Ga naar voetnoot67 ja anderen wetten geven van wel te schryven. Zoo [*7r] schryft Jan Vos (dat my hier in schiet)Ga naar voetnoot68 spreekende in den tweeden naemval van den Heere van Maerseveen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier ziet men 't wapen van de wakkre Maerseveen: Ga naar voetnoot69
waer uit men niet zien kan dat hy van eenen man spreekt, dewyl hy ook in zyne gedichten Mejuffrou van Maerseveen met dezen bynaem noemt,
O Maerseveen, kan 't kunstpenceel
Door koude verwen harten blaken!Ga naar voetnoot70
daar alle dubbelzinnigheit weggeweest ware, had hy dus gestelt,Ga naar voetnoot71
Hier ziet men 't wapen van den wakkren Maerseveen.
Woorden van het onzydige geslacht hadden wy kunnen voorbygaen, dewyl daer minder duisterheitGa naar voetnoot72 in schynt te zyn. Dog de ondervindingGa naar voetnoot73 toont, gelyk in onze Aenmerkingen blykt, dat men ook, gelyk wy boven gezegt hebben, hier in doolt.Ga naar voetnoot74 Men spreekt en schryft [*7v] dikwils: Parys of Amsterdam is groot in haer muren: daer nochtans de namen der Steden onzydig zyn, als blykt uit de byvoegelyke woorden, en artikel, Het volkryk Parys, het machtig Amsterdam: en, gelyk by Hooft staet in de historien, Haerlem hield zyn' poorten gesloten,Ga naar voetnoot75 en elders, Het rampzalig Haerlem.Ga naar voetnoot76 Ook misbruikt menGa naar voetnoot77 de onzydige woorden, door hunne geslachten niet wel te vervolgen.Ga naar voetnoot78 Om niet veel dingen over hoop te halen, in het begin van de Andromache, eene vertaling der Kunstgenooten, bekent door de Zinspreuk, Nil volentibus arduum, staet zeer qualyk: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ja geen gemeene gunst, ô trouste myner vrinden,
Geniet ik van 't Geluk, nu 't my u weêr doet vinden.
En hare gramschap schynt ten deele alreê verzoet.Ga naar voetnoot79
daer men had moeten schryven, En zy[*8r]ne gramschap, om dat 'er het, een tekenGa naar voetnoot80 van het onzydig geslacht, voorgaet. Maer men heeft naer allen schyn de Fortuin voor oogen gehadt, die vrouwelyk is. Ontallyke andere voorbeelden doen zig alsinsGa naar voetnoot81 op. En al overlangGa naar voetnoot82 schreef ook zoo Jan Vos, die beruchte dichter, wiens Aran en Titus,Ga naar voetnoot83 dat vervaerlykGa naar voetnoot84 spel, kruijers en zakkedragers,Ga naar voetnoot85 alsze wel by drank zyn,Ga naar voetnoot86 opsnyen,Ga naar voetnoot87 Het geluk maekt de menschen dronken, om hen met alle hare rampen te overrompelen,Ga naar voetnoot88 in de plaets van zyne rampen. Beter had hy kunnen leeren van de Poëten zyne tytgenooten, onder dewelke ook was Jeremias de Dekker, een zeer zinrykGa naar voetnoot89 schryver, die dit beter begreepGa naar voetnoot90 in zyne klacht over de dood des Konings van Engelant, in deze woorden:
Maer och! gansch Christenryk
Kan uw versteent gemoed niet morwen met zyn tranen.
[*8v] Zyn tranen zyn helaes niet machtig van dat bloet
Uw moordbyl af te wenden.Ga naar voetnoot91
Zyn tranen betekent de tranen van het Christenryk. Jan Vos zou geschreven hebben, Haer tranen. Dog by dezen man, waere hy in 't leven, vond ik luttel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gehoor, als mogende niet alleen t'over opGa naar voetnoot92 tegen my, maer zelf, gelyk hy zig liet voorstaen, tegen Horatius, dien goddelyken schryver, en een onfeilbaer orakel voor alle minnaers der poëzie. Waer van hyGa naar voetnoot93 stouteGa naar voetnoot94 blyken gegeven heeft. O tyden! ô zeden!Ga naar voetnoot95 Eene andere tael voerenGa naar voetnoot96 Hooft en Vondel, welke wy liefst hebben willen volgen, als verder gekomen dan Aldegonde, Spiegel, Korenhart, Plemp, Visscher, Koster, Ketel, Brederode, Reael, Kamphuizen,Ga naar voetnoot97 en anderen: die, voor zoo veelGa naar voetnoot98 zy naerstigeGa naar voetnoot99 opbouwers onzer tale geweest zyn, gerekent moe[**1r]ten worden, om met Hooft te spreken, voor aerdsche zonnen, die de nevelen der onwetenheitGa naar voetnoot100 hebben begonnen te verdryven.Ga naar voetnoot101 Vondel vooral heeft het geen nog ontbrak aen de genoemde LetterheldenGa naar voetnoot102 vervult: Ga naar voetnoot103 waerom zyn getuigenisGa naar voetnoot104 by my van eenig meerder gewicht, en zeer naeu in agt genomen is van latere verstanden;Ga naar voetnoot105 waer onder uitstak de braveGa naar voetnoot106 schryver Geeraert Brandt, naderhant van zyne Zoonen gevolgt, en Joannes Antonides van der Goes, dat overfraeje en bloejende vernuft,Ga naar voetnoot107 wiens vroege dood geheel HelikonGa naar voetnoot108 betreurt heeft; die beide in zuiverheit van styl, en schikkingeGa naar voetnoot109 van zin en woorden Vondel meenigmael voorbystreven. Kan men by deze nog niet wel te recht geraken,Ga naar voetnoot110 en staet men, als op eenen driesprong, zonder te weten wat men kiezen zal, men ga te rade met de nog levenden, Joannes Vollenhove, Arnold Moonen, en Laurens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ba[**1v]ke, Heere van Wulverhorst, die den verlegenenGa naar voetnoot111 en struikelenden stutten,Ga naar voetnoot112 en op het rechte padt helpen. Waer by als menGa naar voetnoot113 nog weinige anderen voegt, heeft men als in eenen bondel begrepen,Ga naar voetnoot114 al wat tegenwoordig met lofGa naar voetnoot115 in Nederlant de penne voert, en schoone gelegenheit, om de beklaeglyke verdorvenheitGa naar voetnoot116 in haren loop te helpen schorssen.Ga naar voetnoot117 DringersGa naar voetnoot118 en dommekrachten, styfGa naar voetnoot119 op hun stuk staende, weet ik dat hun voorhooft zullen kreuken,Ga naar voetnoot120 nog zig op laten dringen eenige aenmerkingen, daer ze niet aen gebonden willen zyn, als alle onderrechtinge ontwassen,Ga naar voetnoot121 en alle getuigenissen,Ga naar voetnoot122 hier bygebracht, zullen versmyten.Ga naar voetnoot123 Maer dewyl wy niemant hier eenige regelen voorschryven, nog verplichten om zich te binden aen het gene wy in 't voorbygaenGa naar voetnoot124 over eenige woorden naer ons gevoelenGa naar voetnoot125 zeggen, maer alleen toonen, hoe deze woorden gebruikt zyn by de [**2r] twee beste schryvers onzer eewe; kan yder by zyn meening blyven, die van gedachten is, dat wy knorven in biezen zoeken,Ga naar voetnoot126 en eene angstvallige naeugezetheitGa naar voetnoot127 willen invoeren, die van geener waerde te houdenGa naar voetnoot128 zy. Om evenwel zoodanigen wat toe te geven, hebben wy geschuwtGa naar voetnoot129 ons te sterken met de getuigenissen der nog levenden, om der afgunst geen velt te gevenGa naar voetnoot130 van qualykGa naar voetnoot131 te spreken: gelyk wy ook zorge gedragen hebben van geene plaetsen by te brengen, dan die in 't rymeloosGa naar voetnoot132 geschreven zyn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op dat men niet schreewe, dat de Poëten zich veele dingen inwilligen,Ga naar voetnoot133 en alles durven bestaenGa naar voetnoot134 om hunne vaerzen goet te maken. Schoon wy vast stellenGa naar voetnoot135 dat ze de waerachtige voortzettersGa naar voetnoot136 der tale zyn, die zoo erbarmelyk van velen, om dat ze geene dichteren lezen willen, mishandelt wordt. My heugt, dat zeker geleert man, wiens [**2v] naem ik my ontzie te noemen,Ga naar voetnoot137 om niet te bezwalkenGa naar voetnoot138 den roem, met rechtGa naar voetnoot139 door hem in andere wetenschappen behaelt, over lange jarenGa naar voetnoot140 tegens my zeide, dat hy geen zwarigheitGa naar voetnoot141 maken zoude van te schryven mea pater, en meus mater, als hy maer bestGa naar voetnoot142 dus zyne meening kon uitdrukken. Dog ik ben van gevoelen dat zyn meening wel uit te drukken, en een goede tael te spreken, wel kan samen gaen, ja dat men dezelveGa naar voetnoot143 in goede tael vryGa naar voetnoot144 beter uitdrukt dan in quade. Wat dezen arbeidt belangt, ik had, voor zoo veel my aengaet, dien nevens den ondank,Ga naar voetnoot145 by eenigen hier uit te behalen, wel kunnen missen. Maer de zuchtGa naar voetnoot146 tot onze tale, schoon ik die, belet door zwaerder bezigheden, nu minder oeffene,Ga naar voetnoot147 dan voorheen, heeft my hier toe aengezet ten dienst der leerzame Jeugt, die meenigmael al vroeg van hare leermeesteren, onervaren in deze din[**3r]gen, bedorven, daerna bezwaerlykGa naar voetnoot148 den hoek te boven raekt;Ga naar voetnoot149 latende my voorstaenGa naar voetnoot150 dat ik de uren, hier aen besteedt, lichtelykGa naar voetnoot151 zal verantwoorden voor de kenners onzer moedersprake. Waer onder ik het geluk gehad hebbe van eenigen aen te treffen, die my verder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aengemoedigt, en getroostGa naar voetnoot152 hebben, door te zeggen, dat het loffelykGa naar voetnoot153 is
Principibus placuisse viris.Ga naar voetnoot154
Wie weet ook of zy, die hier op schrollenGa naar voetnoot155 zullen, niet zelfs deze bladenGa naar voetnoot156 zullen inzien, als ze met de pen in de handt verlegen staende in het overdenken vanGa naar voetnoot157 het een of 't ander woordt, zig schikken zullen om den gemeenen weg, van de besten ingeslagen, te volgen? Maer voor u, ô edelmoedige Jeugt, heb ik deze proeveGa naar voetnoot158 enkel opgestelt. Proeve, zeg ik, omdat my de tydt ontbrak tot het by een halen van alles, denkende dat gy dezen voorgangGa naar voetnoot159 ziende wel [**3v] haest zelf verder zult kunnen indringen.Ga naar voetnoot160 Waer toe goede gelegenheit is, als gy deze bladen laet doorschieten met schoonGa naar voetnoot161 papier, om uit eigene ondervindinge deze lyst te vermeerderen, en daer gebruik van te hebben.Ga naar voetnoot162 Deze kleene opmerkingen, die de sierlykheit des taelvloedtsGa naar voetnoot163 geweldig verryken, en krachten byzetten, zullen u allengs grooter toegang geven tot den tempel der Welsprekentheit, als gy naerstigGa naar voetnoot164 leest, het geen tot opbouwingGa naar voetnoot165 der SprakeGa naar voetnoot166 en Dichtkunst op het papier gestelt is van Vondel in zyne Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunst, die yder, die vorderenGa naar voetnoot167 wil, zich in het geheugen moet prenten, en doorgaens in de sierlyke Opdrachten en Voorredenen zyner Treurspelen. Van groot gebruikGa naar voetnoot168 is ook het Gedicht van den uitmuntenden Dichter Joannes Vollenhove aen de Nederduitsche schryvers, te vinden in zyne Mengeldichten, dat hy zeer gelukkkigGa naar voetnoot169 uitgevoert, en met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[**4r] overdienstigeGa naar voetnoot170 aentekeningen verlichtGa naar voetnoot171 heeft. Geenzins staet my ook te verzwygen de nutteGa naar voetnoot172 voorschriften, die de Professor Francius begrepenGa naar voetnoot173 heeft in de voorrede voor het werk van den Griexen Oudvader, van wien wy boven gesproken hebben, dienende grootelyxGa naar voetnoot174 tot opbou der tale, en tot het myden der gevarelyke klippen, die in deze zee alom zig opdoen. En niet geheel onnut is geweest het werk van Pels, uit Horatius Flaccus by een gebracht: Ga naar voetnoot175 hoewel hy meenigmael, dat vreemt is, nevensGa naar voetnoot176 zyne Kunstgenooten zondigt tegen de Aenmerkingen, waer van wy hier handelen, en die veel beter in acht genomen zyn van de vroegere schryvers, niet tegenstaende de ruwheitGa naar voetnoot177 der eewe, dan van de latere, gelyk yder bevinden zal, die de moeite neemt van de oude met de niewe te vergelyken. Maer niemant verwaerlooze oit de overheerlykeGa naar voetnoot178 schriften van [**4v] den Ridder en DrostGa naar voetnoot179 Hooft, die eenen schat behelzen van onvergankelyke sieraden, van my niet uit te meten,Ga naar voetnoot180 op dat ik die, door te weinig te zeggen, niet benadeele. Boven dit alles wachten wyGa naar voetnoot181 eene niewe Spraekkunst van den Heer Arnold Moonen,Ga naar voetnoot182 LeeraerGa naar voetnoot183 van Godts Kerke te Deventer, uitblinkende als een kostelykGa naar voetnoot184 Juweel in het kleen getal der Nederduitsche Dichteren, waer in men zien zal hoe men de grondenGa naar voetnoot185 der tale moet leggen, en redenGa naar voetnoot186 vinden van de geslachten der Naemwoorden, waer van wy hier de getuigenissen hebben bygebracht: zynde ons oogwitGa naar voetnoot187 niet verder geweest, schoon wy op meer dan eene plaets nog al iets gezegt hebben, 't geen tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verlichtingGa naar voetnoot188 dienen kan.Ga naar voetnoot189 Tot het uitkomen dezer Spraekkunst is te grooter hoope, om dat wy reeds het grootste en zwaerste gedeelte daer van gezien hebben.Ga naar voetnoot190 De zelve Heer Moonen leent ook zyn [**5r] vlytGa naar voetnoot191 aen het overzienGa naar voetnoot192 van een Duitsch en Fransch woordtboek, uit goede schryveren opgestelt door den drukkerGa naar voetnoot193 dezer aenmerkingen, en onder de persse.Ga naar voetnoot194 Welk woordtboek ook veel dienst kan doen aen die gezintGa naar voetnoot195 zyn de Duitsche nevens de Fransche tale grondig te leeren; dewyl het bestaet uit woorden, by de zuiverste schryvers gebruikelyk, en waer by gevoegt zyn de geslachten der Naemwoorden, die wy hier voor een groot deel door getuigenissen hebben aengewezen: gelyk ook de zelve drukker voor de tweede mael onder de persse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft het Fransch en Duitsch woordtboek, voorheen by hem en C. Rouxel uitgegeven;Ga naar voetnoot196 en nu van vele feilenGa naar voetnoot197 en misslagenGa naar voetnoot198 merkelykGa naar voetnoot199 gezuivert, en zeer veel vermeerdert: Ga naar voetnoot200 waer in de zelve naeukeurigheitGa naar voetnoot201 is waergenomen. Alle welke dingen groote hulpmiddelen zyn voor de leergierigen. Nu rest 'er niets, dan te zeggen, dat [**5v] in het by een zamelen dezer woorden uit Hooft (dewyl ik de aenwyzingen doe op de bladzyden)Ga naar voetnoot202 van my gebruikt is de druk zyner Historien, uitgekomen in Folio in den jare 1677: Ga naar voetnoot203 die van Tacitus in Folio van het jaer 1684.Ga naar voetnoot204 en van zyne andere werken, mede in Folio by een gedrukt, die van het jaer 1677.Ga naar voetnoot205 Tot het herdrukken van welke werken hier ter stede toebereidselenGa naar voetnoot206 gemaekt worden.Ga naar voetnoot207 Dat ik hier byvoegeGa naar voetnoot208 voor de genen, die daer van versteken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blyven,Ga naar voetnoot209 om dat men ze schaersGa naar voetnoot210 in de Winkels te koop ziet. Vint iemant hier uit eenig nut, ik houde myn moeite voor betaelt, en wensche hem veel heil en welvaert. |
|