1. Van Hoogstraten 1700
David van Hoogstraten, Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700)
Willem Sewel kenschetste de Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden van David van Hoogstraten in de Tweemaandelyke uyttreksels van juli en augustus 1702 als ‘een pryslyk hulpmiddel’. Ook Jacobus Nylöe was vol lof over het werk, dat in 1700 was verschenen bij de Amsterdamse boekdrukker François Halma: ‘het is een klein boekje, maar van veel nuttigheit’, schreef hij in zijn Aanleiding tot de Nederduitsche taal uit 1703.
De Aenmerkingen vond gretig aftrek onder de vele liefhebbers die zich beijverden voor de opbouw van het Nederlands, en de eerste druk was dan ook binnen afzienbare tijd uitverkocht. In 1710 verscheen -eveneens bij François Halma te Amsterdam- de met verlangen tegemoet geziene tweede en uitgebreide druk, terwijl het daaropvolgende jaar bij Dominicus van der Ameyden in Rotterdam een titeluitgave van deze editie het licht zag. Verder verschenen er herdrukken in 1723, 1733, 1759 en 1783.
Van Hoogstraten heeft in de 124 pagina's tellende Aenmerkingen het geslacht van ongeveer 1200 zelfstandige naamwoorden (Schaars 1988: 180) aangeduid, waarbij het taalgebruik van Hooft en vooral Vondel de norm stelde. Niet voor niets zijn de citaten die Van Hoogstraten geeft om zijn keuze voor een bepaald geslacht kracht bij te zetten, voor het overgrote deel afkomstig uit de geschriften van ‘de twee beste schryvers onzer eewe’. Hooft en Vondel stemden niet altijd met elkaar overeen in het geslacht dat zij aan een bepaald woord toekenden, zoals af te lezen viel uit de verbuiging van het lidwoord en die van het bijvoeglijk naamwoord. In die gevallen richtte Van Hoogstraten zich vaker naar Vondel dan naar Hooft. Het bepalen van de geslachten op basis van het taalgebruik van de twee hogelijk geprezen auteurs uit de zeventiende eeuw vond in brede kring instemming en navolging. Een van de weinigen die felle en fundamentele kritiek leverde op deze werkwijze, was Johannes Hilarides (1649-1725) in zijn Niewe Taalgronden der Neederdujtsche Taal (1705). Overigens waren Hilarides en Van Hoogstraten ook in een persoonlijke vete verwikkeld. Zo werd de eerste in de Aenmerkingen onder het trefwoord schouder door Van Hoogstraten gekarakteriseerd als ‘Een botterik in Vrieslandt’ en in het lemma zael als ‘De Vriesche Vrolykaert’.
In de voorrede vinden we ‘geen systematies betoog’ (De Vooys 1924: 358), maar wel belangrijke informatie over de ontstaansgeschiedenis, het