Voor rede vatbaar
(1995)–R.J.G. de Bonth, G.R.W. Dibbets– Auteursrechtelijk beschermdTien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate, Huydecoper (1700-1730)
[pagina 21]
| |
Ga naar margenoot+Voorrede aan den lezer.Dat men onder de sieraden van een rijk of gemenebest,Ga naar voetnoot1 dat naar goede wetten geregeert wort, ook met recht een aangename en schoneGa naar voetnoot2 taal mag stellen, zal niemant gelove ik tegenspreken die kennis van meer dan ene tale heeft, en tusschen talen en talen weet onderscheit te maken. Hoe eertijts Grieken en Romeinen, op den rijkdom en sierlijkheit hunner talen geroemt hebben, hoeze die opgebouwtGa naar voetnoot3 en tot den uitersten top van schoonheit en luister hebben trachten te brengen, leren ons zo vele gedenkschriften en treflijke stukkenGa naar voetnoot4 als ons van aloude Grieksche en Romeinsche SchrijverenGa naar voetnoot5 zijn nagelaten. Daar ontzagenGa naar voetnoot6 zich de grootste mannen niet handt aan dit werk te slaan,Ga naar voetnoot7 en alle mogelijke vlijt aantewenden om hetGa naar voetnoot8 tot volkomenheitGa naar voetnoot9 te brengen, wel wetende wat 'er voor een vermogenGa naar voetnoot10 en sieraat stak in ene rijke en welgeregelde tale.Ga naar voetnoot11 De een poogde boven den anderen of met welspreken, of met welschrijven,Ga naar voetnoot12 of met beide, den prijs te behalen: Ga naar voetnoot13 en ten bewijze dat deze [†2v] letterheldenGa naar voetnoot14 niet van het geringe volk waren, of menschen die luttel verhevenheit van geest hadden,Ga naar voetnoot15 wijze Raadtsheren,Ga naar voetnoot16 ontzachelijke Burgemeesters,Ga naar voetnoot17 dappere Veltoversten,Ga naar voetnoot18 doorluchtigeGa naar voetnoot19 | |
[pagina 22]
| |
Vorsten, ja Koningen en Keizers zelfs, hielden zich hier mede bezig, en achtten dit een oefening hun verstant en staatGa naar voetnoot20 waardig. In het leven van Julius CæsarGa naar voetnoot21 en Octavianus AugustusGa naar voetnoot22 verhaalt Suetonius, hoeze zich beide van hunne jeugt af op de oeffening van tale en welsprekentheit gelegtGa naar voetnoot23 hadden, zo met lezen en schrijven, als met sierlijke reden te voeren,Ga naar voetnoot24 ja dat zy in dit prijslijk werk volhardden ook toen zy tot den hoogsten trap hunner glori waren geklommen en Monarchen der werelt geworden. Onder de Romeinsche geslachtenGa naar voetnoot25 die in geluk en voorspoet boven andere uitstaken telt Plinius ook de Curiones; maar waar in bestont hun meeste voorspoet en grootste roem? hier in zegt de Schrijver, dat dit geslachte drie uitstekende Redenaars onmiddelijk na den anderenGa naar voetnoot26 hadde uitgelevert,Ga naar voetnoot27 't welk toen by na zo hoog gewaardeert wiert, als of het drie grote Veltheren hadde voortgebragt.Ga naar voetnoot28 Doch waar zou mijn pen my vervoeren,Ga naar voetnoot29 indien ik in zo een ruim velt der vorige eeuwen wilde uitweiden!Ga naar voetnoot30 Ik stappe over tot onzen tijt. Wie weet niet, hoe hoog de Franschen doorgaans gewoon zijn van hunne tale optegeven, en datze daar van [†3r] niet minder werx maken om die hoe langer hoe meer te verrijken en te regelen,Ga naar voetnoot31 dan van enige andere wetenschap of voorname oefening,Ga naar voetnoot32 daar een wijs en verheven brein billijkGa naar voetnoot33 zijn vlijt aan besteden mag. Hoogduitschen, Italianen, Spanjaarden doen het zelve,Ga naar voetnoot34 en elke landtaardtGa naar voetnoot35 zoekt op 't yverigsteGa naar voetnoot36 den anderen de loef aftesteken. | |
[pagina 23]
| |
't Is nu al ruim een eeuw geleden, dat men in Nederduitschlandt ook brave verstandenGa naar voetnoot37 heeft gevonden, die het werk van den opbouwGa naar voetnoot38 der Nederduitsche tale hebben begonnen by de handt te vatten. Onder deze munten inzonderheit uit Henrik Laurenszoon Spiegel, voor enen anderen Ennius in Nederduitsch gehouden,Ga naar voetnoot39 wiens Hartspiegel by Vondel in zulk een waarde was, dat hy niet alleen weinige jaren voor zijn doot den Poeet Antonides aanmaandeGa naar voetnoot40 om dat boek te lezen, en de taalkunstGa naar voetnoot41 en wijsheit daar uit te halen, maar dat hy het zelf ook meer dan eens geheel hadde doorgelezen, gelijk de Schrijver van Vondels leven aldaar verhaalt.Ga naar voetnoot42 ‘Simon Stevin, een deftig taalkundigeGa naar voetnoot43 en taalverbeteraar, zo schrijft de Heer Vollenhove, by den Drost Hooft hierom hoog geacht, heeft dit ys ook niet weinig gebroken,Ga naar voetnoot44 vele nieuwe vonden uitvindendeGa naar voetnoot45 in zijne wiskunstige werken, om onze Duitsche spraak van bastertwoorden en onduitsch aldaar te schui[†3v]men.Ga naar voetnoot46 In zijn boek van de Weegkunst en Waterwigt, in den jare 1586. te Leiden uitgegeven, beweertGa naar voetnoot47 hy vooraf met een geleerde redeGa naar voetnoot48 en geen geringe redenen, dat de Duitsche taal, vry oudt van oorsprong, in beknoptheit van uitdrukkinge,Ga naar voetnoot49 rijkdom van koppelwoorden,Ga naar voetnoot50 bequaam- | |
[pagina 24]
| |
heit om kunstenGa naar voetnoot51 te leren, en krachtGa naar voetnoot52 op het gemoet van diezeGa naar voetnoot53 horen,Ga naar voetnoot54 niet alleen geen Fransche, Italiaansche, en Spaansche, maar zelf ook geen Grieksche en Latijnsche talen hoeft te wijken, ja die alle overtreft; hare uitheemsche verachters ook bondig wederleggende’.Ga naar voetnoot55 By deze waren 'er noch andere die toen ter tijt hunnen arbeidt loflijk hier aan besteedden. Maar die de Schriften van dien ouden tijt leest, zal bevinden, dat deze mannen het werk wel begonnen maar niet volendt hebben, en voor anderen, die hen volgden, noch vry wat overgelaten. Sedert zijn 'er grote en uitstekende taalkundigen te voorschijn gekomen,Ga naar voetnoot56 die van tijt tot tijtGa naar voetnoot57 getracht hebben het gebouwGa naar voetnoot58 der Nederduitsche tale meer en meer te voltrekkenGa naar voetnoot59 en het tot den hoogsten top optevoeren.Ga naar voetnoot60 De Ridder P.K. Hooft, Drost van Muiden,Ga naar voetnoot61 heeft de Duitsche taal zo merklijkGa naar voetnoot62 verbetert, gezuivert, en geregelt,Ga naar voetnoot63 dat zijn lof dieswegeGa naar voetnoot64 de eeuwen zal verduren.Ga naar voetnoot65 Zijn Tacitus; het leven van Henrik den IV. Koning van Vrankrijk; zijne Nederlantsche historien, en meer andere schriften, zijn [†4r] waardigGa naar voetnoot66 door en door gelezen te worden: nochtans met oordeel,Ga naar voetnoot67 want Hooft heeft noch alles niet gezien en | |
[pagina 25]
| |
verholpen,Ga naar voetnoot68 daar is noch iet van den ouden tijtGa naar voetnoot69 in overgebleven, en woorden en spreekwijzen die niet te volgen zijn.Ga naar voetnoot70 Met geen minder gelukGa naar voetnoot71 en roem heeft Vondel zijn vernuftig en groot verstant aan dezen arbeidtGa naar voetnoot72 te koste gelegt,Ga naar voetnoot73 en het zo verre gebracht, dat hy niet alleen wegens zijnen ui[t]stekenden geest van poëzyeGa naar voetnoot74 den lof heeft weggedragen van den grootsten der Nederlantsche Dichteren te zijn, maar dat zijne schriften ook als dierbareGa naar voetnoot75 schatten der Nederduitsche tale by elk in waarde zijn.Ga naar voetnoot76 Zijne Poëzy; zijne Treurspelen, doorgaans met sierlijke Opdrachten of Voorreden in ongebonden stijlGa naar voetnoot77 verrijkt; zijne Bespiegelingen van Godt en godtsdienst; zijne Vertalingen van Virgilius, Ovidius Herscheppinge, Horatius, zo in rijm als rijmeloos,Ga naar voetnoot78 en meer andere schriften, meer dan eens herdrukt, zijn hier bewijzen van. Op Hooft en Vondel zijn gevolgt de Hrn: J. Vollenhove, A. Monen, G. Brandt, J. Antonides van der Goes, L. Baak, P. Francius, en andere, ook mannen enen doorluchtigen lof verdienende, zo ten aanzien hunner dichtkunstige schriften, als van dieze in prose of ongebonden stijl hebben uitgegeven. Behalve de poëtische werken dezer beroemde Dichteren, zijn 'er van Vollenhove en Monen deftigeGa naar voetnoot79 predikaatsien over verscheide stoffen. Ger. Brandt heeft [†4v] het leven van den doorluchtigen en dapperen Zeehelt Michiel de RuiterGa naar voetnoot80 beschreven, en dat stukGa naar voetnoot81 met veel kunst en sieraatGa naar voetnoot82 van tale uitgevoert,Ga naar voetnoot83 gelijk ook zijn histori der Reformatie. Van zijne zonen, die 's vaders voetstappen rustigGa naar voetnoot84 natreden, zijn ook fraaie predikaatsien in druk, en Johannes Brandt heeft Paulus leven of het bedrijf | |
[pagina 26]
| |
van zijn ApostelschapGa naar voetnoot85 in XXVII. KerkredenGa naar voetnoot86 verklaart.Ga naar voetnoot87 Door den Hr. van Wulverhorst, L. Baak, zijn enige Bijbelstoffen,Ga naar voetnoot88 waar onder lofzangen en klaagliedenGa naar voetnoot89 van heilige mannen of vrouwen, in de goddelijke bladen befaamt,Ga naar voetnoot90 in dicht gebracht met taferelenGa naar voetnoot91 versiert, en dieGa naar voetnoot92 in prose met een deftigenGa naar voetnoot93 stijl verklaart.Ga naar voetnoot94 De Professor P. Francius, die de ere heeft van voor den welsprekensten Redenaar, en grootsten Dichter van dezen tijt in Grieksche en Latijnsche talen, geacht te zijn, heeft ook zijn geleerde pen geleent tot het helpen voltooyenGa naar voetnoot95 zijner moedersprake, vertalende die schone KerkredeGa naar voetnoot96 van den Griekschen OutvaderGa naar voetnoot97 Gregorius Nazianzener van de mededeelzaamheit, die in 't licht is gekomen met een Voorrede, waar in de Professor der Welsprekentheit voor het welspreken en schrijven, en de zuivering der Nederduitsche tale dapperGa naar voetnoot98 pleit, en enen iegelijken dit met ernst aanprijst. Het is zeker, dat in de schriften dezer Mannen de taal best en zuiverst te vinden, en daar uit met naarstigGa naar voetnoot99 lezen, opmerken,Ga naar voetnoot100 en aantekenen van de beste woorden en spreek[††1r]wijzen,Ga naar voetnoot101 te halen is; en het geen ik 'er van geleert hebbe, moet ik deze grote Meesteren voornamelijk | |
[pagina 27]
| |
dank weten, welker voetspoor ik volge, en den weg, waar in zy ons zijn voorgegaan, natrede.Ga naar voetnoot102 Ik hebbe echter bevonden, datze alle niet het zelveGa naar voetnoot103 spoor houden, en dat de een van den anderen in spellinge der letteren,Ga naar voetnoot104 gebruik van woorden en spreekwijzen, schikking van den zin, en by gevolge in den stijl zelven, al vry wat verscheelt, zo dat men hier met verstant en oordeel moet te werk gaan om het beste en zuiverste uittekiezen. Het waar te wenschen, dat iemant van hun, dieGa naar voetnoot105 de taal volkomen meester was, de moeite hadde genomen om een Nederduitsche Spraakkunst optestellen, waar in de taal naar goede regels, met reden en gebruik overeenstemmende, op enen vastenGa naar voetnoot106 voet was gebracht, om dus altoos, immers ten meesten dele,Ga naar voetnoot107 zeker te kunnen gaan.Ga naar voetnoot108 Maar dewijl ditGa naar voetnoot109 een werk van veel moeite is, en daar ervarenheit en tijt toe vereischt wort, als 't wel zal gedaan worden, heeft 'er elk tegen aangezien.Ga naar voetnoot110 Zo ik niet qualijk berecht ben, hadde de oude Geraart Brandt een ontwerp van zulk een spraakkunst gemaakt,Ga naar voetnoot111 en was van voornemen die metter tijt tot volkomenheit te brengen;Ga naar voetnoot112 maar de doot heeft den draat zijns levens en van dit werk teffensGa naar voetnoot113 afgebroken. Nu heeft het de Hr. Monen onder handen, doch hoe verre het gevordert zy, en wanneer het den Lief[††1v]hebberen der Nederduitsche tale, die daar zeer naar verlangen, zal medegedeeltGa naar voetnoot114 worden, wete ik niet. Ondertusschen kan het niet ondienstig zijn, dat, by gebrek van beter, men geve wat men heeft, en dat de een den anderen zijne aanmerkingen en waarnemin- | |
[pagina 28]
| |
genGa naar voetnoot115 nopens de verdere zuivering en schikking der tale, voorstelle en in bedenkenGa naar voetnoot116 geve: voornamelijk, dat men onbedrevenen,Ga naar voetnoot117 dieGa naar voetnoot118 het echter aan geenGa naar voetnoot119 genegenheit en lust ontbreekt, enigsins te hulpe kome, om hun ten minsten den weg te wijzen waarze gaan moeten, en hen voor dolen en struikelen te waarschuwen, gevende hun teffens enige nutteGa naar voetnoot120 lessen daar zy zich in velerlei ontmoetingen van bedienen kunnen. Met dit oogmerk, en tot zulk een eindeGa naar voetnoot121 hebbe ik deze beknopte Aanleiding tot de Nederduitsche Taal geschreven, zijnde een uittreksel uit vele aanmerkingen die ik sedert enigen tijt voor my zelven hadde aangetekent, ten dele door eige opmerkingGa naar voetnoot122 gevonden, ten dele uit de boeken onzer beste Schrijveren getrokken: Ga naar voetnoot123 ook moet ik hier met dankbaarheit erkennen, dat de Hr. Vollenhove de goedtheit gehadt heeft my enige dezer waarnemingen zo mondeling als by geschrifte medetedelen, en ik kan u verzekeren, Lezer, dat deze geleerde Man en treflijkeGa naar voetnoot124 Dichter de taal in den gront verstaat.Ga naar voetnoot125 Het nut dat ik uit deze aantekeningen genoten hebbe heeft my doen oordelen, dat ook anderen hier vrucht uit zouden kunnen [††2r] trekken, en hebbe daarom deze weinige bladen doen drukken. Ik voorzie lichtelijk,Ga naar voetnoot126 dat lieden, die meer inbeeldingGa naar voetnoot127 dan kennis van de tale hebben, niet zullen nalaten naar hun gewoonte hier veel te vitten en te berispen; doch het oordeel van enen man, die in dit stuk geoefent en bedreven is, gelt by my meer dan van vijftig waanwijzen: en die my met reden en goet bescheitGa naar voetnoot128 beter kan onderrechten en meer leren, dien zal ik het van harten dank weten, want ik schrijve om te leren en om geleert te | |
[pagina 29]
| |
worden. Ook kreune ik my luttelGa naar voetnoot129 aan zulke, die voorgevenGa naar voetnoot130 dat het maar vittery en een arbeidt van weinig waarde is, op letters en woorden te staan,Ga naar voetnoot131 en dat het even eensGa naar voetnoot132 is hoe men spreekt of schrijft, als men maar verstaan wort. Ik late deze lieden zich in hun onverstant verheugen,Ga naar voetnoot133 tot zo lange datze beter verlicht worden,Ga naar voetnoot134 en metter tijt hun misslag zelfs bemerken: zy zijn bezwaarlijkGa naar voetnoot135 te helpen; want schoon men hun al tone, dat het niet even eens is hoe men spreekt of schrijft, en dat men met een goede, zuivere, en nette tale te schrijven beter kan verstaanGa naar voetnoot136 worden, dan met een' slordige, die vol onduitsch en bastertwoorden is, 't mag niet baten, men klopt slegs voor een dootmans deur.Ga naar voetnoot137 Ik zal deze voorrede besluiten na dat ik den Lezer noch dit berechtGa naar voetnoot138 hebbe gegeven: als ik hier en daar, en inzonderheit in het VI. hooftstuk, enige taalgebreken aanwijze [††2v] en verbetere, zo moet niemant menen, dat ik die uit sommige boeken hebbe genomen om de schrijvers daar mede een streekGa naar voetnoot139 te geven: dit is mijn aardt niet, dieGa naar voetnoot140 het op gene personen geladen hebbe, en het zou my leet doen iemant hier in het minste te benadelen; ook zie ik op gene byzondere schriften, maar op het algemene misbruik, dat overal genoeg doorsteekt,Ga naar voetnoot141 en niet nodig is in een of twe boeken gezogt te worden. Vindt zich iemant ondertusschen aan deze of gene misgreep, hier voorgestelt, schuldig, die doe als ik gedaan hebbe en verder gereet ben te doen, hy verbetere het, en neme de onderrechting in dank aan. Horat. Epist. 1: 6.
Vive, vale: si quid novisti rectius istis,
Candidus imperti: si non, his utere mecum.
| |
[pagina 30]
| |
't Welk Vondel dus vertaalt: Leef lang, vaar wel: of slaat gy beter gelt als dit,
Zo deel het rustig mê: zo niet, bestem mijn wit.Ga naar voetnoot142
|
|