nog eens zouden opstellen, dan zouden we het totaal anders doen.’ En op 18 juli 1969 tegen het Algemeen Dagblad: ‘Mr. Grosheide somt de reeks schooltypes van lagere technische school tot en met het gymnasium op. ‘Het is ongeloofwaarwaardig dat je de kinderen in tien of meer rubrieken kunt splitsen. Waarom zijn algemeen vormend onderwijs en beroepsonderwijs gescheiden?’ Hij vraagt zich ook af of het wel zinvol is de kinderen al op zo jeugdige leeftijd naar het beroepsonderwijs - lts, land- en tuinbouwschool, huishoudschool, etc. - te sturen.’
U ziet het - heel wat kritiek. En dan heb ik het nog niet eens gehad over het feit dat expressievakken als tekenen, muziek, voordragen en sport er onder de Mammoetwet heel wat slechter afkomen dan vroeger. Of dat het met zoveel gejuich binnengehaalde vak maatschappijleer in de praktijk voor alles gebruikt wordt, behalve voor het bijbrengen van kritisch inzicht in maatschappelijke ontwikkelingen.
En weer zult u zich afvragen: Waarom? Waarom gaat ons hele onderwijssysteem niet op de helling?
Twee tegenvragen. Een: wat denkt u dat onze onvolprezen Tweede Kamer zou doen als ze moest stemmen over een ontwerpwet waarin de bestaande schooltypes werden afgeschaft? Wat zou bijvoorbeeld de vvd doen als nu niet alleen zeven uur Latijn, maar het hele gymnasium verdween? Twee: wat denkt u dat de leraren - die de wet uit moeten voeren - zouden doen?
Op het laatste, de houding van de leraren, wil ik in de rest van dit hoofdstuk doorgaan.
Vanaf het begin was er in leraarskringen heftig verzet tegen de Mammoetwet. Voor een deel werd dat veroorzaakt door de konservatieve geest onder de leraren: veel leraren zagen helemaal niet in waar al die vernieuwingen voor nodig waren, want ‘zoals het ging, ging het toch goed?’ Bovendien werd er een aanslag op het gymnasium gepleegd, getornd aan de