| |
| |
| |
1 Vreselijke verhalen
In dit hoofdstuk vindt u verhalen die zich op onze Nederlandse scholen hebben afgespeeld. Sommige zult u ongelofelijk vinden, toch zijn ze allemaal waar gebeurd. Sommige hebben ‘de pers gehaald’, andere heb ik alleen zelf meegemaakt, of opgespoord en op waarheid nagegaan. Allemaal bij elkaar zijn ze nog maar een kleine greep uit wat ik zou kunnen opschrijven. En dat is nog maar een kleine greep uit wat er werkelijk gebeurd is: die honderden zaken waar geen haan ooit naar gekraaid heeft, omdat er niemand ‘uit de school klapte’, zoals de uitdrukking - niet toevallig - luidt.
Leerlingen van klas 2 gymnasium van het Van der Waalslyceum in Amsterdam. Een meisje: ‘Als ik bij geschiedenis een beurt krijg, moet meneer K. zich altijd met mijn familie bemoeien. Als de beurt minder goed is (wat niet vaak voorkomt) haalt hij er steevast mijn broer bij, die van de hbs naar de mulo is gegaan en dan zegt hij dat ik daar ook wel naar toe zal gaan en meer van zulke dingen. Laatst had hij mijn broer op de brommer gezien en meteen kreeg ik de volgende les te horen: Ja, blijven zitten en dan nog een brommer ook. Waar bemoeit die man zich mee! Het gaat hem niks aan. En als ik mijn beurt niet kende (de tweede keer) en hij zei: Wat heb je dan uitgevoerd, en ik zei dat het zulk mooi weer was, dat ik buiten ben gaan ballen, dan heeft hij het over dingen zoals: Go, speel jij nog met een bal, dat doen alleen kleuters. En dan haalt hij er de mulo weer bij.’
Een ander meisje: ‘Pas kregen we een nieuwe man voor muziek die al zo ingelicht was over ons. Hij dacht schijnbaar: ik
| |
| |
zal eens even laten zien wie ik ben, en begon onze namen op te lezen. En na één opmerking van ons zei hij meteen: Wie z'n mond open doet als ik dat niet vraag, krijgt straf. En pas na deze afspraak stelde hij zich voor door middel van een krijtje in de hand te nemen en zijn naam op het bord te schrijven. Dus: deze man zei eerst van strafwerk en zei daarna wie hij was. Maar hóe hij is weten we nu al.’
Een jongen: ‘Deze school is veel te ouderwets. Sport is een van de zwakste punten. Een donkere rot gymzaal, een grintvoelbalveld waar je alleen maar onzacht op kan vallen. De school is kil, donker en ontzettend lelijk (evenals sommige docenten).’
Een meisje: ‘Dit jaar kwam ik vol goede moed op school. De eerste dag de beste kregen we Frans van ene W. Hij leek me wel aardig maar ik ben nu tot de ontdekking gekomen hoe ik me vergist heb. De moed is nu wel weg. Je moet bij die man als je je boek vergeet, een lesje uit het hoofd leren voor straf. Wat mijzelf betreft: ik heb al de zenuwen als ik naar dat lokaal moet. Ik ben volgens hem geestelijk gestoord. Ik kan beter naar de huishoudschool gaan. Een meisje dat naast me zat moest ergens anders gaan zitten want dat leek hem verstandiger. En meer van die leuke opmerkingen. Ik wil wel bekennen dat ik geen ster ben in Frans maar dan hoeft hij je toch niet te bekritiseren. De afstand tussen hem en ons is veel groter dan bij alle andere leraren van het Van der Waals. Ik heb er wel eens met mijn vriendin over gesproken en die zei dat hij volgens haar je rijp wilde maken voor de maatschappij. Ik vind dat hij er maar een vreemde manier van rijpmaken op na houdt.’
Een jongen: ‘In de tweede van vorig jaar was er een meisje dat een slechte beurt had. Meneer W. had een slechte bui en zei (toen ze een blunder maakte): “Door hoeveel paarden ben jij uit de klei getrokken?” Dit is zeer kwetsend. Ik vind dat je hier op school komt om te leren en niet om beledigd te worden.’
| |
| |
Een meisje: ‘Er zijn een aantal leraren op school die denken dat ze alles weten en alles kunnen, zoals bijv. meneer W. Als je hier de klas inkomt, word je haast minachtend bekeken. Meestal wordt er door de leerlingen niet veel aandacht aan geschonken maar het is toch niet leuk. Wanneer je dan in de klas zit gaat de heer W. nog even op de gang staan kletsen en komt zo'n 5 minuten na de bel binnen. Gewoonlijk is dat niet zo erg maar als je proefwerk hebt, gaat dat allemaal van je tijd af. Krijg je een beurt en maak je per ongeluk een fout of weet je iets niet, dan wordt hij kwaad en kan je gaan zitten en je krijgt een onvoldoende beurt, of hij gaat je zo aan zitten staren dat je er de zenuwe van krijgt. Gevolg: een onvoldoende beurt. M. wordt minachtend behandeld door W. Ze wordt uitgescholden voor gestoord en zo, ze krijgt haast nooit beurten enz.’
En tot slot nog een meisje: ‘Ik wilde het hebben over een leraar van Frans. Het is een ontzettende doordouwer. Bijvoorbeeld: als je een beurt hebt en er staat een zinnetje in het boek dat misschien niet logisch is of niet klopt, moet je het helemaal nagaan. Hij haalt zelfs de Bosatlas erbij. Of hij zegt iets in het Frans wat je niet begrijpt. Als je een fout maakt zegt hij: Ja en een lantaarnpaal is ook van ijzer. Maar dan weet je niet waar dat op slaat en wat hij ermee bedoelt, dus kan je je fout niet verbeteren en heb je een slechte beurt. Of als je niet uit je woorden kunt komen dan zet hij je zo voor schut dat je voor de klas staat te huilen. Het komt wel eens voor dat hij aan je vraagt of je moeder wel goed wijs is, en dat hoort toch niet in een school. Als hij iets te vertellen heeft of iets uit moet leggen, dan gebeurt het heel vaak dat je een hele les voor de klas staat en vraagt hij allemaal gekke dingen aan je. Als je iets aan hem vraagt om uit te leggen, dan gaat hij alle dingen aan je vragen die je juist niet snapt en dan weet je op het einde nog niets. Het gevolg is dat je niets aan hem durft te vragen en dat ook niet nodig is omdat hij meestal niets uitlegt. Het komt zelfs zo ver dat je al een
| |
| |
hele dag tegen de Franse les die nog zal komen, opziet. En als het dan zover is, durf je de klas niet meer in. Ik geloof wel dat dit toch wel een beetje beter zou kunnen worden want als hij niet zo streng is en je niet een hele les voor de klas laat staan of je voor schut zet, dat de les dan veel prettiger en vlotter zou verlopen. Je let dan ook veel beter op, want dan hoef je niet in de zenuwen te zitten omdat je misschien een beurt krijgt. De mogelijkheid om hem te verbeteren zal ontzettend moeilijk zijn, omdat hij keihard is.’
Drs. Bart van der Valk was anderhalf jaar lang scheikundeleraar aan het Aletta Jacobslyceum in Hoogezand, rektor Dr. I.F. Mabélis. In april kreeg hij ontslag aangezegd, wat bij een tijdelijk leraar altijd mogelijk is, zelfs zonder opgaaf van redenen. In dit geval waren er twee redenen. Ten eerste lag Van der Valk overhoop met de rektor over zijn medewerking aan de schoolkrant. Speciaal een spottend artikeltje van Van der Valk over reklame, waarin zomaar de woorden ‘bh’ en ‘slipje’ voorkwamen, deed de deur dicht. Ten tweede had Van der Valk in zijn les over seksualiteit en de biochemische processen daarbij gesproken. Op grond van het laatste werd hij ontslagen. Officiële reden: hij had zich niet aan het leerplan gehouden. Maar het ergste komt nog. Van der Valk besprak zijn ontslag met zijn leerlingen in de klas. De leerlingen protesteerden fel, en trokken in een grote demonstratie door de stad. Nog een maand later werd Van der Valk door burgemeester en wethouders niet alleen ontslagen, maar ook direkt geschorst! Wat waren nu de redenen voor zo'n zware en bijna nooit toegepaste strafmaatregel? Ik citeer twee passages uit de officiële ontslagbrief van B en W: ‘U besprak vele malen in de klas kranteartikelen, die gewijd waren aan het tussen u en het bevoegd gezag van de scholengemeenschap bestaand konflikt’, en: ‘U heeft in deze periode ook buiten het eigenlijke leslokaal het werkklimaat op school in ongunstige zin beïnvloed. U schrok er bijvoorbeeld niet voor terug in de leraren- | |
| |
kamer in het bijzijn van leden van de schoolleiding uw konflikt met het bevoegd gezag te bespreken.’
Konklusie: ontslagen word je als leraar niet wanneer je je leerlingen onmenselijk behandelt, zoals de heer W., maar wel als je op een prettige manier iets vertelt over seksualiteit. En een tweede konklusie: als ontslagen tijdelijk leraar kun je niet alleen niet in beroep gaan - want je mág wettelijk te allen tijde ontslagen worden - maar ook mag je op straffe van schorsing niet tegenover je leerlingen of zelfs je kollega's de juistheid van je ontslag in twijfel trekken. Je hebt maar te doen wat tallozen voor je al gedaan hebben: je mond houden, niet ‘uit de school klappen’, en beschaamd en met stille trom vertrekken.
Op het Lorentzlyceum in Haarlem heeft, zoals op alle Nederlandse scholen, regelmatig militaire voorlichting plaats. Die voorlichting draagt natuurlijk nooit een erg objektief karakter. In maart van dit jaar hingen een aantal leerlingen uit 5 hbs als tegenwicht een affiche op waarop ze propaganda maakten voor dienstweigeren. Op het affiche werd een stuk uit het hoofdstuk Bajonetvechten van het Handboek voor de Soldaat geciteerd: ‘Val met de rechtervoet naar voren en doorsteek tegelijkertijd het lichaam van de tegenstander.’ Verder vermeldde het affiche waar je inlichtingen over dienstweigeren kon krijgen.
De rektor, Drs. D.C. Monté, liet het affiche direkt overal weghalen, waarmee een rel geboren was. Fragmenten uit zijn argumentatie: ‘Ik wist toen zeker dat de zaak een politieke achtergrond had. Maar zoiets kan ik op mijn school niet toelaten. (...) Ik kan er geen vrije troep van maken. Ik heb de verantwoordelijkheid over leerlingen van 12 tot 19 jaar. Iets anders zou het zijn als ik alleen met oudere leerlingen te maken had. Als ik toegestaan had dat dit pamflet werd opgehangen, kan ik in de toekomst ook wel biljetten goedkeuren, die pleiten voor apartheid, of van de nvsh, of van de Jeho- | |
| |
va's' (Het Parool). Vragen aan Drs. D.C. Monté: en wat dan nóg, als u die biljetten nu ook eens zou goedkeuren? Wat is er tegen een open diskussie over alle onderwerpen op school? Wat heeft een school voor zin die ‘zaken met een politieke achtergrond’ buiten zijn muren houdt? En waar ziet u de ‘jongere’ leerlingen - 12 tot 15 jaar - eigenlijk voor aan?
In maart van dit jaar kreeg natuurkundeleraar Ir. J. Visser van de Stedelijke Scholengemeenschap Hugo Grotius in Delft, te horen dat hij niet mee mocht op een werkweek van zijn school. De rektor, Drs. J.B. Wildeman, gaf de volgende redenen aan Het Parool: ‘Ik heb geen bezwaren tegen de persoon van de heer Visser, maar wel tegen zijn nogal extreem linkse maatschappijbeschouwing. Met het door hem gekozen onderwerp zou hij rechtstreeks politieke en maatschappelijke opvattingen in het onderwijs hebben gebracht. Dat vind ik niet juist in een openbare school.’ Ook bleek éen ouder geklaagd te hebben bij de heer Wildeman.
Wat was nu het extreem linkse en zonder twijfel staatsgevaarlijke onderwerp dat de heer Visser op werkweek wilde behandelen? De problematiek van de Derde Wereld.
Het nu volgende verhaal speelt op Het Nieuwe Lyceum in Hilversum, de school waar ik zelf in februari ontslag aangezegd kreeg, omdat ik een boekje van Remco Campert met een mms-klas gelezen had. In april besloten twee jongetjes uit een eerste klas, waar ik ook les gaf, om een weddenschap af te sluiten. Ze zouden bij hun leraar Frans, Drs. J.C. van P., hun broek gedeeltelijk uittrekken. De weddenschap ging erom of de nogal verstrooide Van P. dat zou merken. Zo gezegd, zo gedaan. Hun weddenschap verloren ze. Drs. van P. merkte het wel, maar reageerde zeer sportief, zonder enig straffen of paniek. Thuis vertelde een van de meisjes uit de klas het gebeurde echter aan haar ouders, en meteen snelde een hysterisch ouderpaar naar de rektor, Drs. L.V.
| |
| |
De maatregelen waren niet mis. Allereerst werd de hele klas drie uur lang in groepjes ondervraagd over vermeende seksuele uitspattingen op klassefeestjes. De twee jongetjes werden op de nominatie gezet om van school gestuurd te worden. Aan een van de twee - hier als A. aangeduid - werd meegedeeld dat hij een ‘seksuele afwijking’ had, wat door Drs. V. tegenover de ouders nog eens werd gepreciseerd als ‘homoseksueel’.
Begrijpelijk dat de vader van het 14-jarige jongetje woedend naar de inspekteur, Dr. L.M. van D., stapte. De zaak werd gesust, beide jongetjes mochten op school blijven. Maar uiteraard ‘wisten’ de ouders van jongetje A. ‘te veel’: Drs. V. had zich in het openbaar vergaloppeerd. Na een paar keer eruit gestuurd te zijn werd A. nu echt van school gestuurd, twee maanden voor het einde van de kursus. Toen zijn vader probeerde hem op een mavo-school in Bussum te krijgen, deelde direkteur Z. mee dat dat niet ging. Waarom niet, informeerde de vader. ‘Van zijn vorige school heb ik gehoord dat uw zoon een seksuele afwijking heeft’ luidde het antwoord. Ook nu bleek deze informatie van Drs. V. afkomstig te zijn. Klachten bij het bestuur van de school en bij de inspekteur hielpen ditmaal niets.
A. zit nu op een andere school in Hilversum, en heeft natuurlijk in de laatste maand van de kursus geen kans meer gezien om nog over te gaan. Vragen: hoe is het mogelijk dat iemand die zich zo laat gaan als Drs. L.V., steeds maar weer gedekt blijft door schoolbestuur en inspektie? En wat zullen de gevolgen van deze affaire - voor Drs. V. maar een van zijn vele - voor jongetje A. en zijn verdere ontwikkeling zijn?
Een brief van G.R.M. uit V.: ‘Ik kan u desgewenst in kontakt brengen mét of gegevens verschaffen óver een protestantschristelijk schoolbestuur (kweekschool), dat een leraar (die als vakman uitstekend voldeed en dienovereenkomstig ook
| |
| |
door dit bestuur werd geprezen) pardoes liet vallen, toen deze man in 1966 werd gedwongen aan dit bestuur te bekennen dat hij buiten de school- en werksfeer adekwate pogingen deed om met zijn homoseksueel gedrag zo evenwichtig mogelijk te leren leven.
Bedoelde leraar heeft, hoewel hij een jaar zonder inkomsten zat, gezwegen (om zijn naam niet te veel en in een bepaald verband te doen noemen, aangezien dit schadelijk zou zijn bij het pogen een andere werkkring te vinden) over het onverdiende onrecht hem aangedaan, is elders ondergedoken en heeft na ontelbare vergeefse sollicitatiepogingen de kans gekregen om (weer geheel elders) opnieuw te beginnen. Maar ook zijn nieuwe werkgever (sinds juni 1967) is onkundig van het feit dat deze voormalige kweekschoolleraar buiten zijn werk in een andere stad reeds ruim drie jaar met zijn vriend in een goede relatie samenwoont.
Het is daarom ongewenst dat de naam van bovenbedoelde leraar in uw boek wordt gepubliceerd, alhoewel hij alleszins genegen is aan u en uw organisatie zijn identiteit bekend te maken.’
Het relaas van angst en opgejaagdheid spreekt verder voor zichzelf. Evenals het feit dat ik ook nu nog de naam van de betrokken leraar niet mag noemen.
12 oktober 1966. Wethouder D.J.A. Geluk uit Haarlem besluit op verzoek van de Haarlemse rektoren en direkteuren alle Haarlemse schoolgaande langharigen te gaan registreren. ‘Men vermoedde een verband tussen de haarlengte en studieresultaten, klassegedrag’, aldus Het Parool. Geluk wil een en ander in het geheim doen, maar doordat rektor R. Proseé van het Karel van Manderlyceum zijn leerlingen vaderlijk toespreekt in de trant van: ‘Knip dat haar nou af, jongens, anders moet je van de wethouder van school’ wordt de zaak bekend. Heeft rektor Proseé overdreven, en wilde Geluk alleen maar ‘achter de oorzaken en achtergronden van dat af- | |
| |
wijkend gedrag komen’? (Het Parool). In hetzelfde interview zegt Geluk ook: ‘Als vergaande maatregel zou ik leerlingen van school kunnen verwijderen, als blijkt dat langharigen de sfeer op school inderdaad ongunstig beïnvloeden.’ En tenslotte: ‘Je bent maar niet vrij om te doen en te laten wat je wilt. Er zijn bepaalde regels waar je je aan te houden hebt.’ 5 april 1969. In een stencil verbiedt J.H. Ottevangers, direkteur van de Christelijke Detailhandelsvakschool in Den Haag, zijn leerlingen ten strengste om: ‘a. ponyhaar tot op de wenkbrauwen of lager te dragen; b. bakkebaarden lager dan de oorlel te doen uitgroeien; c. bakkebaarden in dotten aan te kweken; d. de zijharen over de oren te laten groeien; e. snorren en baarden ongecultiveerd te laten bloeien; f. het achterhaar te diep richting boord te laten gaan; g. schoenen met hoge dameshakken te dragen; h. soortgelijke enge verschijnselen, althans op school, te demonstreren.’ Het stencil is verlucht met leuke plaatjes van wat allemaal niet mag. Waarom deed direkteur Ottevangers dit? ‘De jongens werden van die ongure types. Daarom heb ik deze ontwikkeling een halt toegeroepen. Ik weet dat het het beste is voor hen. Per slot van rekening zijn wij een
beroepsgerichte school. Wij leiden mensen op, die later een leidinggevende funktie in het bedrijfsleven zullen moeten gaan vervullen. En het is immers een soort code, dat de zakenman wat betreft zijn uiterlijk, de weg van het midden bewandelt.’ (Het Parool)
Als ik de woorden van de heren Geluk en Ottevangers even (kwaadaardig) mag samenvatten: er zijn nu eenmaal regels; die veranderen nooit en die moeten ook nooit veranderen, omdat ze al zo lang bestaan en dus altijd beter zijn dan jouw nieuwe regels. En dat moet jou als leerling zo snel mogelijk bijgebracht worden. De school biedt een opvoeding in stilstand.
In januari van dit jaar werden Lode Pemmelaar, Kees Verschuren en Mej. Bep van de Akker, alle drie tekenleraren,
| |
| |
ontslagen aan het Gemeentelijk Lyceum in Dordrecht. Rektor: Dr. I. Vijlbrief. Er was een uitgebreide lijdensweg aan voorafgegaan. In november werden de drie tekenleraren berispt door burgemeester en wethouders van Dordrecht, omdat ze een schriftelijke enquête hadden gehouden waarin ze hun leerlingen vragen stelden over seksuele ervaringen. Het doel van de anonieme enquête was om de hele schoolgemeenschap aan te tonen dat aanstelling van een seksuoloog op de school heel nuttig zou zijn. De meest ‘intieme’ vraag was: ‘Heb je wel eens seksuele omgang gehad; zo ja, met hoeveel partners, zo nee, waarom niet?’ Toen ze de vragen in de klas uitdeelden bleek éen meisje geschokt. Ze deed alsof ze ziek was, nam de vragen mee naar huis en liet ze aan haar vader lezen, die er mee naar de rektor toog. Rektor Vijlbrief alarmeerde direkt B en W wegens deze ‘morele aanranding van het privéleven van de leerlingen’ (Het Vrije Volk) en ‘onbeschaamde en insinuerende vragen (Brief B en W). De zaak liep hoog op in de landelijke pers, en mede daardoor durfden B en W waarschijnlijk niet verder te gaan dan een berisping. Maar het was duidelijk dat hier hoofden zouden moeten vallen.
Regelmatig organiseerden de drie - bij hun leerlingen zeer populaire - tekenleraren exkursies met hun klassen. Zo waren ze bijvoorbeeld naar Hoera Amerika geweest, naar een tentoonstelling van Robert Rauschenberg, naar de Picassoen Jeroen Bosch-exposities enz. Deze keer vatten ze het plan op om naar de tentoonstelling Marisol in Rotterdam te gaan en daarna een film te bezoeken. De keuze van de klas viel op Roger Vadim's Barbarella. Toen Kees Verschuren aan de konrektrix, Mej. Drs. F.J. Staal, toestemming vroeg, kreeg hij vage antwoorden. Twee weken later hadden alle drie de leraren een officiële ontslagbrief van de gemeente Dordrecht in de bus. Reden van het ontslag: het plan van de tekenleraren om met hun leerlingen de film Barbarella te bezoeken, die slechts goedgekeurd was voor 18 jaar en ouder. Een aardig detail: toen de plannen voor het filmbezoek gemaakt
| |
| |
waren, was Lode Pemmelaar ziek. Hoewel hij er dus niets mee te maken had gehad, kreeg hij dezelfde ontslagbrief als de andere twee leraren. Citaat: ‘Wij vinden het (...) zeer onverstandig van u een dergelijk plan eerst met de leerlingen te bespreken en pas daarna de instemming van de schoolleiding te vragen. Daardoor heeft u ook de onaangename situatie geschapen dat er bij voorbaat protesten van ouders zijn ontvangen.’ Kees Verschurens kommentaar: ‘Ja, wat moesten we dan? Het heeft toch geen zin zoiets aan de leiding te gaan vragen, als je nog niet eens weet of de leerlingen er wel zin in hebben.’ De brief besluit: ‘Na alles wat er tot nu toe gepasseerd is, moeten wij u tot onze spijt mededelen, dat onze twijfel aan uw geschiktheid zo sterk is toegenomen, dat wij het niet verantwoord achten u te herbenoemen.’ Rektor Vijlbrief voegde tegenover Vrij Nederland daaraan toe: ‘Ze zijn ongeschikt voor hun werk, ze komen regelmatig te laat, ze kunnen geen orde houden, ze gebruiken waanzinnig veel materiaal en ze willen zich niet aanpassen in gedrag en kleding.’
Begin juli heb ik Lode Pemmelaar en Kees Verschuren in Dordrecht opgezocht. Beiden hebben nog geen werk. Lode Pemmelaar heeft sinds de ontslagbrief geen uur meer lesgegeven; hij is overspannen en onder behandeling van een psychiater. Zijn kommentaar: ‘Ik had er geen zin meer in. De leerlingen hadden ook gelezen in de krant dat ik geen orde kon houden, en sommigen dachten: Verrek, misschien kán hij het ook eigenlijk wel niet. De andere reden waren mijn ouders. Mijn vader is een klein bankdirekteurtje, op zijn bank werd er vreselijk over gekletst. Mijn moeders bloeddruk steeg meteen honderd punten en ze huilde aan een stuk door. Dat vond ik erg, want ik mag die mensen graag. Die overspannenheid is op mij overgeslagen.’ Pemmelaar is niet van plan ooit nog op een middelbare school te gaan lesgeven. ‘Het is vechten tegen de bierkaai,’ zegt hij. Kees Verschuren: ‘Ik heb het wel volgehouden, maar ik ben ook een week overspannen ge- | |
| |
weest. In de klas werd ik vervelend tegen de leerlingen, omdat ik me onzeker voelde. En die leraren. De ene zegt niet meer gedag, en de andere juist weer heel overdreven. Ik kan vrijwel geen leraar meer als een redelijk mens zien. Kijk, je gaat de overmacht voelen die er altijd geweest is, je merkt dat je altijd de Jan Lul geweest bent. De leraren die blijven zijn de jongens die het spelletje spelen van echt leraar tegenóver leerling. De mensen die daar niet bij horen trekken zichzelf terug. Wij gaan nu naar huis en hopen nooit weer op school terug te komen. Alleen de strebers blijven over. Dat is wel erg. Het ligt eigenlijk aan het hele systeem van onderwijzen. Als ik nu ooit nog naar een school ga, zeg ik van tevoren wie ik ben en wat ik wil. Als ze me dan aannemen is er tenminste een kans dat het goed gaat.’
Als afscheidsgeschenk kregen de drie tekenleraren eind juni van hun kollega's een boekenbon van f 7,50. Het begeleidend kaartje (voor alle drie hetzelfde) luidde: ‘Wij wensen u verder het beste!’ Ook van Dr. Vijlbrief werd afscheid genomen, met een grote feestmaaltijd. Hij gaat van een komfortabel en welverdiend pensioen genieten.
Iedere school heeft wel een intern schoolreglement, en sommige daarvan zijn even lachwekkend als onthullend. Ik ga uit een paar recente reglementen citeren.
Akademie De Schans in Amsterdam: ‘Aan de leerlingen, haar ouders en aan de docenten, Na besprekingen met de klassenvertegenwoordigsters en na overleg met het Bestuur van de school is besloten om voor een proefperiode de leerlingen toe te staan in school i.p.v. een rok een lange broek te dragen. De medewerking van de leerlingen wordt gevraagd om deze proef te doen slagen, zodat besloten kan worden in de winter de lange broek als schoolkleding toe te staan. Dat bepaalde typen lange broek niet toegestaan zijn zal iedereen begrijpen, o.a. spijkerbroek, té strakke broek, voorsluiting, heupbroek met te korte blouse of trui. Nu het kledingprobleem zo actueel
| |
| |
is geworden, wil ik alle leerlingen vragen in de school zó gekleed te zijn, dat ze er verzorgd uitzien en geen aanstoot geven; de te korte rok is vanaf heden dan ook niet meer toegestaan. (...) Hopelijk is het niet nodig dat een van de directieleden een leerling naar huis zal moeten sturen om zich te verkleden. w.g.W.P. Hol, directrice.’
Een meisjesschool: ‘Om verkeersopstoppingen te voorkomen mogen de leerlingen na schooltijd niet voor de school op elkaar wachten. Ook het afhalen door vriendjes is niet toegestaan.’ ‘In en op boeken, schriften en agenda's mag niet geknoeid worden. Zij mogen ook niet met plaatjes beplakt worden.’ Er wordt verwacht dat de leerlingen er verzorgd en netjes uitzien. Het dragen van shorts, driekwart en lange broeken is verboden. Bij koud weer mogen de leerlingen tussen 1 december en 1 april een nétte lange broek dragen. De leerlingen van klas i en ii mogen zich nog niet opmaken. Voor de leerlingen van klas iii en iv is een beschááfde make-up toegestaan.’
Uit het reglement van een Europese school: ‘De leerlingen zijn onderworpen aan het gezag van de Directie en van de leden van het personeel, zowel binnen als buiten het terrein van de School. Zij rekenen het zich tot plicht te getuigen van hun hoogachting jegens hen.’ ‘Het is de leerlingen verboden om hard te lopen, te spelen, te schreeuwen of te blijven staan voor de School of om zich op te houden in de winkels in de naaste omgeving van de school.’ ‘Leerlingen die de bus of de tram nemen, moeten ieder incident vermijden; een incident buiten de School wordt steeds als een bijzonder ernstig geval beschouwd.’ ‘Terwille van hun persoonlijke waardigheid moet hun optreden steeds en overal onberispelijk zijn.’ ‘Gevaarlijke of wilde spelen zijn verboden.’ ‘Een leerling die zijn agenda verliest of stuk maakt, kan van school worden verwijderd.’ En tenslotte nog wat losse regels van heinde en verre: ‘Schreeuwen, stoeien of het doen van spelletjes als krijgertje e.d. is in de school en op de binnenplaats niet toegestaan.’ ‘De voordeur van de school mag niet door leerlingen worden gebruikt.’
| |
| |
‘Gevonden voorwerpen worden bij de conciërge gebracht en kunnen tegen betaling van tien cent teruggehaald worden.’ Nogmaals: dit speelt allemaal anno 1969, op onze eigen scholen.
17 juni van dit jaar werd Fred van Dam, leraar Nederlands aan de Christelijke Detailhandelsvakschool in Amsterdam, door zijn direkteur Terpstra op staande voet ontslagen. Ook werd hem direkt de toegang tot de school ontzegd. Zulke maatregelen worden normaal alleen genomen als er zedenkwesties of ernstige misdrijven in het spel zijn. Waar ging het hier om? Volgens Van Dam om een illegaal verspreid schoolkrantje, waaraan hij had meegewerkt. Volgens de direkteur om ‘andere redenen’ (Het Parool) en ‘de laatste druppel die de emmer deed overlopen’ (Het Vrije Volk). Welke redenen, welke druppel heeft de heer Terpstra natuurlijk nooit meegedeeld, zodat we hun bestaan rustig in twijfel kunnen trekken. De hele zaak is tot dusver als de meeste andere: een onbenullige aanleiding, een bot ontslag, rookgordijntaktiek van de schoolleiding, felle protesten van de leerlingen.
Maar er is éen apart kantje aan deze zaak. De maandag na het ontslag moest Van Dam mondelinge eindexamens afnemen. Omdat het hem nogal een handicap voor zijn leerlingen leek als ze opeens een andere examinator zouden krijgen, ging hij toch naar school, hopend dat het allemaal zo'n vaart niet zou lopen. Maar hij was nog niet binnen of direkteur Terpstra liet hem door twee agenten verwijderen en verbaliseren wegens lokaalvredebreuk. Konklusie: direkteur Terpstra vond de onbenullige prestigekwestie tussen hem en Van Dam belangrijker dan de kansen van zijn leerlingen om een goed eindexamen te doen!
Op het Willem de Zwijgerlyceum in Bussum geeft de heer P.G. Nederlands en Frans. G. pleegt tweedeklassers in ernst en zonder enige toelichting te dikteren: ‘Het humanisme is
| |
| |
van de duivel.’ Maar ook nog op andere wijze brengt hij zijn geloof in praktijk. Als een leerling tijdens de les ‘hinderlijk’ geweest is, moet hij na schooltijd samen met de heer G. bidden tot God, dat het niet meer voor zal komen ...
In november 1968 hadden leerlingen uit de hoogste klassen van de rk Scholengemeenschap Alberdingk Thijm te Hilversum een werkweek in het vormingscentrum Drakenburgh. Drakenburgh had voor de scholieren Frits van der Poel als spreker op het programma gezet, toen net ontslagen door de kro. Eén vader vond Van der Poel te ‘links’, en protesteerde bij de rektor, Drs. Ph. Scheen. Prompt verdween Van der Poel van het programma. Een van de vele vragen die je zou kunnen stellen: wat vonden die andere plusminus veertig ouders er nu eigenlijk van?
Het afgelopen jaar gaf Mariette van Dyck tekenles op de mms-havo aan de Celebeslaan in Eindhoven, direktrice Mej. Drs. J.B. van Santen. In maart 1969 zette mej. Van Santen achter de rug van Mariette van Dyck om een oproep in het Weekblad voor Leraren. Ze vond een opvolger, en benoemde die alvast voor het volgend jaar, ook weer achter Mariette van Dycks rug om. Op 3 april deelde ze Mariette van Dyck mee dat ze niet zou worden herbenoemd. De laatste was uiteraard stomverbaasd: er was haar niets verteld, en ook was er nooit enige aanmerking op haar lesgeven gemaakt. Na veel moeite kreeg ze uit de direktrice een paar redenen voor het ontslag los. Ten eerste: ‘Ze was te schichtig in haar optreden.’ Ten tweede: ‘De ouders van de leerlingen hadden liever een mannelijke leerkracht dan een vrouwelijke.’ Ze kreeg het dringend verzoek vooral niet de pers in de zaak te mengen, en ook niets over haar ontslag aan haar kollega's of leerlingen te vertellen. De klap op de vuurpijl kwam wel eind juni. Mej. Van Santen gaf aan het afscheid van Mariette van Dyck nota bene een feestelijk tintje mee, en verklaarde opge- | |
| |
wekt in het openbaar dat Mariettes ontslag voortkwam uit een voorgenomen huwelijk en studiereis naar Spanje. Van beide was in werkelijkheid geen sprake.
Wie is Mariette van Dyck? Ze is sinds éen jaar afgestudeerd aan de kunstakademie in Amsterdam, waarbij ze een zeer hoge waardering kreeg voor de stage die ze had gelopen voor haar lesgeven. In juni 1969 kreeg ze de Prix de Rome voor haar schilderijen op een tentoonstelling in Amsterdam. In december 1968 werden een aantal door háar leerlingen ontworpen kerstkaarten uitgekozen en uitgegeven door de unicef. Ze organiseerde in haar vrije tijd exkursie na exkursie met haar leerlingen. Ze hield voor de ouders van de leerlingen een enthousiast ontvangen lezing over kreativiteit en expressie bij de jeugd.
Vraag: wat voor soort mensen kan onze schoolse school en ons schoolse onderwijssysteem eigenlijk wél gebruiken?
Deze verhalen zijn - ik zei het al - nog maar een greep uit wat ik zou kunnen schrijven, en een nog kleinere greep uit wat er allemaal gebeurd is. Geen enkele bestaande lerarenof andere onderwijsorganisatie heeft ooit tegen een van deze zaken geprotesteerd. Als er verzet was, kwam het hoogstens van de leerlingen, maar meestal het felst van buiten de school: pers, radio, tv, het ‘publiek’.
Maar er zijn ook nog andere verhalen. Verhalen die ook niet in de pers, op de radio of tv komen, en waar het publiek zich al evenmin druk over maakt. Want die verhalen gebeuren ieder jaar weer, die ‘horen zo’. Hier volgen er een paar.
J. heeft er acht jaar over gedaan om in de 5e klas hbs te komen. Als hij eindexamen doet is hij twintig jaar. Hij zakt. Hij besluit van school te gaan in verband met zijn leeftijd, en staatsexamen te gaan doen. Weer zakt hij: het staatsexamen stelt zwaardere eisen, bovendien krijg je een onbekende examinator. Het derde jaar werkt hij keihard en doet het staats- | |
| |
examen over. Weer zakt hij, met slechtere cijfers dan zowel de eerste als de tweede keer. Hij geeft het nu natuurlijk op. Bij een psychologische test blijkt hij een zeer hoog iq te hebben. Het herhaalde zakken schrijft de psycholoog toe aan een zich steeds ophopende ‘faalangst’, angst om te mislukken. Vragen: wat meet een examen nu eigenlijk méer: iemands vaardigheid in het geëxamineerde vak, of alleen maar zijn kapaciteiten om examen te doen? En als het eerste de bedoeling is, hoe groot is dan de kans dat iemand met een hoge intelligentie na elf jaar hbs-onderwijs de examenstof nog niet beheerst? Sterker nog: hoe kunnen twee jaar verlengde studie zijn resultaten nu slechter maken dan eerst?
D. blijft zitten in de derde klas van de hbs. Al zijn talen zijn onvoldoende: zijn talenaanleg is niet bijzonder groot, terwijl de wiskunde heel behoorlijk gaat. Het jaar daarop werpt hij zich dus uit alle macht op zijn talen en weet er twee van de vier voldoende te krijgen. Maar nu staan er twee onvoldoendes in de wiskundehoek bij: de leraar vindt dat D. ‘er wel eens wat meer aandacht aan had mogen besteden’ en ‘het is toch niet best voor het tweede jaar’. D. blijft zitten en moet van school af. Onnodig te zeggen dat het derde jaar, op een andere school, alles onvoldoende is.
Vragen: waarom moet iemand ook de vakken waar hij de eerste keer goed in was, nog eens overdoen? En in hoeverre heeft D. zijn onvoldoende resultaten ervoor in het tweede jaar te danken aan het feit, dát hij ze moest overdoen?
P. verveelt zich op school. Ze is vijftien jaar en zit in een derde klas havo. Ze zegt dat niets wat op school gebeurt haar interesseert, en dat ze pas begint te leven als de schooldeur achter haar dichtslaat. Als ik dat tegen haar ouders vertel begrijpen die niet waar ik me druk over maak. De vader zegt hoofdzakelijk twee dingen: ‘P. is een moeilijk kind, daar zit het hem in’ en ‘Op school zitten is voor niemand leuk, maar
| |
| |
het moét.’
Vragen: hoe rijmt het eerste met het tweede? Zitten er op school alleen maar moeilijke kinderen?
En áls nu ‘op school zitten voor niemand leuk is’, is dat dan gewoon? Is het normaal dat je tijdens je hele schooltijd - twee derde van een kwart van je leven - je ergert of verveelt? En is dat een volstrekt onveranderbare toestand, die ook met een beetje inspanning en goede wil van alle betrokkenen niet op te lossen is?
De Mammoetwet heeft ons onder andere het brugklassysteem gebracht. Doel, nu even kort samengevat: de leraren moeten tijdens het eerste gemeenschappelijk brugjaar van alle leerlingen aangeven voor welk schooltype (Atheneum, havo, Gymnasium, mavo) elke leerling het meest geschikt is. Sommige scholen gooien halverwege dat eerste jaar alle eerste klassen al door elkaar en delen de leerlingen opnieuw in klassen in. De ‘beste’, geschikt voor Gymnasium of Atheneum, komen dan bijvoorbeeld in la en 1b, de ‘grensgevallen’ in 1c en 1d, de ‘havo- en mavoklantjes’ in 1e, 1f enz.
J. (13 jaar) zat tot Kerstmis in 1f, maar ze blijkt ‘beter’ dan ze eerst leek, zodat ze met Kerstmis overgeplaatst wordt naar 1c. Verontwaardigd komt ze me vragen waarom ze uit haar eigen klas weg moet. Ik leg het haar uit: ‘Je ouders en wij vinden dat je Atheneum best aan zou kunnen.’ Ze denkt even na en zegt: ‘Ik kan me niet herinneren dat iemand me ooit gevraagd heeft of ik dat wel wíl.’
Toen leraar Nederlands Jan Griffioen (inmiddels ook al ontslagen) zijn 4e klas hbs op het Reformatorisch College Blaucapel in Utrecht vroeg om iets te schrijven over school en onderwijs, kreeg hij van Rob Laverman het volgende opstel: ‘De huidige wijze van lesgeven op de middelbare en lagere school is volkomen onbevredigend. We leren slechts feiten en formules en hoe we daarmee wat vraagstukken kunnen oplos- | |
| |
sen. Onze eigen persoonlijkheid wordt niet van belang geacht. Inspraak in het bestuur van onze school, die toch een belangrijk deel van ons leven uitmaakt, is er niet. Diskussie tijdens de les komt slechts sporadisch voor en als ze voorkomt, blijkt vaak dat slechts weinig leerlingen in staat zijn zelfstandig tot een mening te komen. Geen wonder, want onze hele opleiding is gericht op het kweken van welvaartsconsumerende (en -producerende) napraters die slechts meningen hebben uit de krant en van de tv.
Het is duidelijk, dat hierin verandering dient te worden gebracht. Al op de kleuterschool moet men de kinderen ertoe aanzetten zélf te denken en zélf zich creatief te ontplooien. Op de middelbare school moet men ophouden ons te behandelen als kleuters, en de leraren moet ophouden zich als Uebermensch te gedragen (niet alle leraren gedragen zich zo, hoor!).
Er zouden ook vakken als psychologie en filosofie gegeven moeten worden. Vakken als staatsinrichting en economie zouden ook kennis moeten verstrekken over andere sociaal-economische stelsels dan het westerse. Bij godsdienst moet men ook kennis over andere dan de christelijke godsdiensten doorgeven. Men moet vrijwel alle vakken op vrijwillige basis geven, zodat men een les werkelijk met interesse volgt en de leraren niet meer tegen een grote grauwe massa staan te praten.
Een grote geëngageerdheid met wat er in de wereld gebeurt, is noodzakelijk, vooral van de kant van de leerlingen. Men moet zich er eerder van bewust worden, dat alles wat men nu leert, binnen afzienbare tijd achterhaald kan zijn, zodat men in staat moet zijn tot omschakeling door zelfstudie.
Natuurlijk zullen we een grotere vrijheid en invloed niet voor niets krijgen. We moeten ervoor vechten. Veel leerlingen zijn echter bang en nog meer leerlingen zijn zelfs oerconservatief. Dit is bedroevend, want als wij niet bereid zijn te vechten voor een beter onderwijssysteem, zijn we zeker niet in staat
| |
| |
deze maatschappij, waarin het geoorloofd is volkenmoord en onderdrukking te bedrijven, te verbeteren.’
Rob Laverman is een van de jongsten van zijn klas: 15 jaar. Hij geldt ook in het huidige onderwijssysteem als een ‘goede’ leerling. Vragen: moeten we niet eens snel de populaire opvatting gaan herzien dat protesterende leerlingen altijd diegene zijn ‘die niet zo slim zijn en het niet bij kunnen benen?’ Bewijst het opstel ook niet duidelijk dat die jongens echt wel kunnen ‘zeggen hoe het wél moet’? En wat is een onderwijssysteem waard waar juist de intelligente leerlingen zich zo tegen keren?
De bedoeling van al deze verhalen is dat u zo langzamerhand van éen ding overtuigd bent: er is iets goed mis op onze scholen, in ons onderwijssysteem. Want wat ik tot nog toe besproken heb zijn geen losse randverschijnselen.
Het zijn zaken die allemaal samenhangen, en symptomen zijn van een radikaal fout onderwijssysteem.
De volgende hoofdstukken willen proberen u dat te bewijzen. Tegelijk worden al even radikale oplossingen ter verbetering voorgesteld. |
|