Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] 'n Meisje dat zich vergiste Meisje Meisje waarom bloos je, bloos je, als rozeroode roosje dat in witte vaas te pralen staat; roode wang op 't wit gelaat. En de zwarte glinstergitjes in de mellekblanke witjes worden donker worden licht, naar de donkre wimper zwicht. En je mond, erachter zitten roomblank blond de witte pitten als in raatjes van meloen, weet niet wat ze nu moet doen. Moet ze lieflijk moet ze stroef zijn? - [pagina 100] [p. 100] aarzelt zoekend naar een lijn. Maar de rood- fluweelen bogen zijn dan plots vaneen gevlogen als ik wenschte goeden dag, en 'n zonneblije lach is dan door je oog gezond als ik stille bij je stond. 'k Heb toen vele leuke praatjes je verteld, mee in de gaatjes van je oog en ziel gezien; rare meid, een oude man die niet zoen- -en vrijen kan. Niet langs achterbuurtsche paadjes en de stille avond- straatjes met je handje in zijn hand [pagina 101] [p. 101] gaan zal, naar je jeugd'gen trant. Niet van sterren je zal spreken wijl zijn sterren allen weken: maar van maagpijn! rheumatiek! en die dondersche fabriek! Meisje, zoek een jonger ventje die zacht kust je en verwendt je, ik, ik ben een oude man die alleen nog klagen kan. Geef je blosje hart en ziel, o mijn schoone roode roosje dat nu welig bloeien gaat, 'n jongen, frisschen flinken maat! Vorige Volgende