Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Mei 't Was Mei en ik heb in de zon gewandeld in de zon in de zon gewandeld. Een wandelstok een strooien hoed een beetje zon in het gemoed Een zonzang in de oogen. En lippen die maar samen gaan die 't eigen wijsje niet verstaan die stamelen en preven die stotteren en beven. Daar was een vloed van bloemenmooi van zonnegoud en groenen tooi, wiekjes die joolden en zongen en trantelden en sprongen. 't Werd mij dien morregen zoo licht zoo zonnig werd mijn oud gezicht, mijn hart werd zeer bewogen. Dan is een zwarte dagenvloed als kraaienzwerm uit houtgeboet zijn donker nest ontvlogen. Ik kon mijn harte weer verstaan, ik kon weer in de zonne gaan; of het de zonne zelve was zoo blonk mijn harte, klaar als glas. [pagina 98] [p. 98] Een zwarte roek kwam voor het licht die sloot de wereld even dicht en zwart was om mij en bang donker. Achter haar duistering verborgen daar straalde Mei, de gouden morgen met jubelend geflonker. En toen heb ik het weer bestaan met 'n donker hoofd in 't licht te gaan, de zon en bloemen riepen mij, zij straalden! straalden! àl voor mij en boden mij haar zoenen duizenderlei fatsoenen. Ik liet mij zoenen als een kind dat de moeder na lang tijds hervindt en in haar kus gaat smoren. Ik heb mijn zorgen weggedaan, ben als 'n lied, zoo licht, gegaan in glans en zang verloren. Ik heb in de zon gewandeld gewandeld gewandeld gewandeld. Vorige Volgende