Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] Waar de blanke golfjes spelen Waar de blanke golfjes spelen van de glinsterende vliet, windekelken, blank, struweelen om de piepers in het riet. Waar de wolkjes hemelhooge staan, op 't blanke uitgeprint, donzen vlokjes, aangevlogen door het suizen van den wind. Waar de spaan des sterke roeiers rythmisch op en neder gaat leliën en waterbloeiers op de deining dansen laat. Waar de zomer met zijn koren en de wilde winter woont: rijk van 't gouden zonnegloren als geen Noorderstorm er troont. Daar tusschen de blanke velden ligt uw huisje als 'n hof, roode pannen zich vèr melden, grijze luiken staren dof. Leeuwrik woont bij u en koekoek en 'n snelle hazewind, en 'n waggelende rokbroek 't blonde vochtigneuzen kind. Rozen zijn er ook en sterren en des nachts de lieve maan: menschenoogen blijven verre, doet gij 't blanke hempje aan. [pagina 96] [p. 96] Maan en sterren mogen lezen wat ik ook zoo gaarne zag, mogen om uw wezen wezen, blank en stralend als de dag. Rankheid als de duive zelve Blankheid van de rose jasmijn, vormen als 'n sprookjeselve slank en teer en reeënfijn. Heerlijk zullen zij zich roemen die dit schoonste zullen schouwen glans en geur en verf van bloemen beeldenschoonheid, fijn gehouwen. Ik die wandel onder menschen zal het wonder nimmer zien, al mijn hopen, al mijn wenschen, gaan als ijle droomen, vliên. Vorige Volgende