Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] Carolien Mijn schoone boord en jas geef aan, mijn bruin Zondagsche pak, 'k wil met het lief spanseeren gaan en draaien op den hak. En Mieke gaat met Tijmen mee, ik ga met Carolien; kijken zij schamper naar ons twee, doen wij of we niets zien. Was Karel eerst de rechte man, toen Teunis en Broer Piet; geen meisje dat zoo zoenen kan, geen kwinkelt zoo 'n lied. En krijgt zij van Pastoor geen kruis, van Dominé geen lof, 't vrijt niets onzoeter bij haar thuis of buiten op den hof. Zij is zooals de weiden zijn en als de groene boomen: haar stormend hartje kent geen pijn en teert niet graag op droomen. Zij geurt als 't koren en het veld, is blank zooals de halmen; voor vader boert zij dubbel geld al zingende en galmend. Mijn schoone boord en das geef aan en 't bruin Zondagsche pak, 'k wil met het lief spanseeren gaan en draaien op den hak. Vorige Volgende