Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Mei 1915 Hier liggen mijn zonen die 't leven droegen tot Hekatomben van dorrend vleesch. Zij groeven de mijnen, zij dreven de ploegen, zij maakten dat wereld schoonbloeiende rees. Nu liggen de armen langs velden en wegen in drek en vuil en gaan teniet. En met hun neergaan de zangen zwegen, het wellende zwellende maatschapslied. Moeders in sterven en niet meer klagen die zijn nu als zaaisel op aard, overal. De vrouwen die 't wachten niet kunnen verdragen die wachten haar eigen harer kinderen val. Nu zijn de banieren, de roode, genegen, die trotschten de zon en het sterkste geweld. [pagina 66] [p. 66] 'n Sluier van haten is nedergezegen en muren van leugen tusschen broeders gesteld. Maar zooals uit de botten de bloemen komen, zoo moet uit hun wezen de wanhoop gaan. De Heerschers schrapen, de stoompijpen stoomen, de menschslavernij heeft nog lang niet gedaan. Op! Op! mijn broeders, uw bloeden en klagen en honger en weenen zij 't spoedig gedaan! Wij zouden de wereld torsen en dragen: zouden wij nu verwonnen in doefenis gaan? Op! Op! mijn broeders, het bloed voor uw oogen wischt 't weenende weg, en heft op uw gezicht. Breekt uw lijf, uw hart, uw ziel in 't pogen te dempen dit bloedige broedergericht. [pagina 67] [p. 67] Zij 't laatste keer dat bloedschroeiende dampen omdwalmen ons eenig en schoone feest. Geheven uit leed en geheven uit rampen vervloeken wij dag ons zoo bitter geweest. Vorige Volgende