Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Vloek niet de Zon! Vloek niet, o vloek niet de zon, m'n broer, die zoo zwaar draagt uw last, touwen en lijnen zijn om u getast, hoog glijdt de boot in de zon. Rafel van kleed hangt naar neer van uw borst, uw oogen en slapen zijn wild omvloten, maar de haat, de haat uw oog ontschoten vloekt de zon, vloekt de zon op uw borst. Bittere man die nu bukkend gaat, Aarde en Hemel zingen een lied, gij bukt en gij hijgt ende ziet het niet, de zonhaat snijdt door uw gelaat. De Hel die de aard is, is door u betreden; eerier arme schoot was het die u droeg, 'n arme vrouwe die 't eerst tot u loech, daarom buk en hijg en heb vrede. Daarom buk en hijg tot uw adem glijdt mee met de adem des Hemels, het aadmen der zee: dan zal uw kind weer de trekker zijn. en vloeken der zonne doorlaaienden schijn. Zonne die heerlijk en licht maakt de Heemlen, zonne die 't bloed door ons aren doet weemlen, zonne behoedster, beschermster, bewaakster, zonne al-lichtende levenmaakster, zonne die baart wat de wereld àl ziet, - genadig zij hem ende belg u niet om den smaad om den smaad van zijn mond, gezegend heerlijke zon. Vorige Volgende