Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Het Water des Verderfs Dit is het water des verderfs, 't omspoelt de wijde, wijde stad met ruischen-zingen bij morgen en bij avond, en al de huizenringen Staan blinkend erin weder. Als stormwind joelt dan brult het donkre water wild, de golven klimmen torens, als kudden vale dieren vallen dan weer omlaag, uiteen; dan gieren afgronden open die heldiep schimmen. Als zonne schijnt dan wiegt 'n fijne glans en rimpelblinkt 't wijde water over, zachtkens, als stille gloren van broze kinderlachkens en murmelzingt de rieten halmenkrans. Dan klagen stille stemmen door de rieten staven en 't is of kinders, ver aan 't schreien zijn; het is of vrouwen klagen kermend om haar pijn, het is of mannen kermen, hol, uit diepe graven. Het water des verderfs dat droeg hen allen, de vrouwen om haar min het leven latend, de mannen om hun rampen 't leven hatend, de kinders, welke moeders angstbevend lieten vallen. En als 'n teere voedster wiegt het hen nu stille omhoog, omlaag, 'n wiegend sluimerlied, de golven neuren, de zonne glanst en giet haar goud in armen, die strekkend naar haar willen. Dit is het water om de groote stad, het altijd woelend, altijd kokend water, dat nacht en dag verdooft met zijn geklater de lijven en de zielen, die het nieuw omvat. Vorige Volgende